ECLI:NL:RBLIM:2024:893

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 309
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een vaste-standplaatsvergunning voor de weekmarkt in Meerssen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het verzoek om voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker wiens vaste-standplaatsvergunning voor de weekmarkt in Meerssen door het college van burgemeester en wethouders is ingetrokken. De intrekking vond plaats op basis van de stelling dat de verzoeker ongeoorloofd afwezig was geweest en zich zonder toestemming had laten vervangen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de intrekking niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de onderbouwing van de afwezigheid door het college onvoldoende is en dat de verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze in te dienen voordat de intrekking plaatsvond. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter besluit daarom het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/309

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 februari 2024

in de zaak tussen

[naam 1] , uit [woonplaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen

(gemachtigde: [Naam gemachtigde] ).
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[Naam derde belanghebbende]( [Naam vennootschap 1] ) uit [woonplaats 2] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker heeft dit verzoek ingediend in de bezwaarschriftprocedure die hij tegen het besluit van het college van 17 oktober 2023 aanhangig heeft gemaakt. Met dit bestreden besluit heeft het college de aan verzoeker (van [Naam vennootschap 2] ) verleende standplaatsvergunning voor de weekmarkt in Meerssen per 9 november 2023 ingetrokken.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker, [naam 1] (vader van verzoeker en tevens vennoot van [Naam vennootschap 2] ), de gemachtigde van het college, [naam 2] (de marktmeester van de gemeente Meerssen) en de derde-partij.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging er aan het bestreden besluit vooraf?
4. Verzoeker stond met zijn kaashandel op de weekmarkt in Meerssen. Aan hem is op 16 september 2021 een vaste-standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd verleend. Twee voorwaarden, die verbonden zijn aan deze vergunning, luiden als volgt:

d. vergunninghouder dient de hem toegewezen plaats in te nemen. Hij hoeft zijn standplaats niet persoonlijk in te nemen. Hij dient hiertoe overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Marktverordening een verzoek in te dienen bij het college;
(…)
q. vergunninghouder is gehouden zich te houden aan het bepaalde in de “Marktverordening gemeente Meerssen 2013”.”.
4.1.
Op 7 juni 2022 heeft de marktmeester verzoeker via een e-mail laten weten dat hij geconstateerd heeft dat hij de weken daarvoor niet zelf de standplaats heeft ingenomen, terwijl hij daartoe verplicht is. De marktmeester heeft verzoeker verzocht om zijn standplaats zelf in te nemen onder verwijzing naar de mogelijkheid om een vaste vervanger te laten bijschrijven op zijn standplaatsvergunning. Tot slot heeft de marktmeester aangegeven dat bij het geen gehoor geven aan zijn verzoek, hij genoodzaakt is om het college te vragen om de vergunning te schorsen of in te trekken.
4.2.
Bij e-mail van 7 juli 2022 heeft verzoeker aan de marktmeester op grond van artikel 3.1 van de “Marktverordening gemeente Meerssen 2013” (Marktverordening) verzocht om zijn medevennoten van [Naam vennootschap 3] ( [naam 3] en [naam 4] ) als vaste vervanger bij te schrijven op zijn vaste-standplaatsvergunning.
4.3.
Bij e-mail van 14 juli 2022 heeft de marktmeester aan verzoeker bericht dat op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Marktverordening vervanging alleen mogelijk is door een vennoot van de VOF van de vergunninghouder waarvoor de vergunning destijds is aangevraagd ( [Naam vennootschap 2] ). [naam 3] en [naam 4] zijn niet ingeschreven als vennoot van [Naam vennootschap 2] en kunnen daarom niet worden aangewezen als vervanger. Ook heeft de marktmeester verzoeker erop gewezen dat in het geval hij niet voldoet aan de eisen van de Marktverordening, de marktmeester het college verzoekt de vaste-standplaatsvergunning in te trekken.
4.4.
Bij besluit van 12 januari 2023 heeft ook het college gelijkluidend op het verzoek voor vervanging beslist. Het college heeft daarbij nog vermeld dat besloten wordt tot intrekking van de vaste-standplaatsvergunning, indien verzoeker niet vanaf 9 februari 2023 de standplaats zelf inneemt. Tegen deze besluitvorming heeft verzoeker bezwaar en vervolgens beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep loopt nog bij de rechtbank en is bekend onder zaaknummer ROE 23/2092.
4.5.
Bij e-mail van 31 augustus 2023 heeft de marktmeester aan verzoeker laten weten dat hij op 24 en 31 augustus niet persoonlijk zijn standplaats heeft ingenomen en dat hij ook in de voorafgaande periode slechts incidenteel aanwezig was op de weekmarkt in Meerssen. Verder heeft de marktmeester in deze e-mail verzoeker nadrukkelijk gewezen op de gevolgen van het niet zelf innemen van de aan hem vergunde standplaats, onder verwijzing naar het besluit van 12 januari 2023. In reactie daarop heeft de gemachtigde van verzoeker bij e-mail van 18 september 2023 onder meer aan de marktmeester laten weten dat hij op voornoemde data afwezig was in verband met vakantie en dat hij dit tijdig heeft gemeld bij andere (vrijwillige) marktmeesters.
4.6.
Bij e-mail van 14 september 2023 heeft verzoeker de marktmeester op de hoogte gebracht dat hij 8 tot 10 weken uit de running is vanwege een gebroken arm. Verzoeker vraagt de marktmeester of hij zich tijdens zijn herstel mag laten vervangen door [naam 4] en [naam 3] . Bij besluit van 21 september 2023 heeft het college de ziekmelding van verzoeker beschouwd als een bijzondere omstandigheid. Aan verzoeker is toestemming verleend om zich tot 9 november 2023 te laten vervangen door [naam 4] en [naam 3] voornoemd.
4.7.
Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen en de vaste-standplaatsvergunning van verzoeker met ingang van 9 november 2023 ingetrokken [1] . Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verzoeker in de periode van 9 februari 2023 tot en met 14 september 2023 tijdens dertig marktdagen zeven keer aanwezig is geweest en hij zich vijf keer heeft afgemeld. Het college heeft verder geconstateerd dat op de dagen dat verzoeker aanwezig was hij de standplaats niet persoonlijk innam, maar dit overliet aan de medewerkers van [Naam vennootschap 3] en hij daarmee niet voldeed aan de bepalingen in de Marktverordening én de VFL 2023.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek tot voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.1.
Verzoeker heeft toegelicht dat hij niet direct na het bestreden besluit een voorlopige voorziening heeft gevraagd, omdat zijn vennoten van [Naam vennootschap 3] van het college toestemming hadden gekregen om de plaats op de weekmarkt tot 8 februari 2024 in te nemen. Zijn vennoten verkopen ook [naam 5] . Nu die toestemming inmiddels niet meer geldt, heeft verzoeker een spoedeisend belang. Hij kan geen gebruik meer maken van de vergunning, verliest omzet maar ook goodwill doordat zijn zorgvuldig opgebouwde klantenkring nu verdwijnt en hij die niet zo maar weer heeft opgebouwd. Daarnaast heeft hij een medewerker speciaal in dienst voor de weekmarkt in Meerssen op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarvan hij afscheid zal moeten nemen. Volgens verzoeker zijn dit onomkeerbare gevolgen.
5.2.
De voorzieningenrechter is met het college eens dat het belang van verzoeker ten minste gedeeltelijk een financieel belang betreft, hetgeen in beginsel geen spoedeisend belang oplevert. De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat verzoeker het gestelde belang, bijvoorbeeld ten aanzien van de medewerker die enkel voor de weekmarkt in Meerssen zou zijn aangenomen, (beter) had moeten onderbouwen. De voorzieningenrechter komt desalniettemin tot de conclusie dat het spoedeisend belang in deze zaak, mede gelet op de aard en gevolgen van het bestreden besluit, niet helemaal kan worden uitgesloten. Daarom geeft de voorzieningenrechter verzoeker het voordeel van de twijfel en zal de voorzieningenrechter het verzoek inhoudelijk behandelen.
Welke bepalingen uit de gemeentelijke verordeningen zijn van belang?
6. In de Marktverordening, die tot 6 juli 2023 gold, staat (samengevat) dat het college een vergunning voor een vaste standplaats al dan niet voorwaardelijk kan intrekken, dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen kan schorsen, indien de vergunninghouder het bij deze verordening bepaalde of de voorschriften van de vergunning overtreedt. [2]
6.1.
In artikel 3.1, tweede lid, van de Marktverordening is bepaald dat de vergunninghouder zijn standplaats niet persoonlijk hoeft in te nemen. Hij kan bij het college een aanvraag indienen om zich te laten vervangen door een van te voren aangewezen vaste vervanger.
7. Op 6 juli 2023 is de Marktverordening ingetrokken en de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Meerssen 2023 (VFL 2023) van kracht geworden.
7.1.
In artikel 3.94, tweede lid, onder b, van de VFL 2023, staat dat het college de vaste-standplaatsvergunning kan intrekken als de vergunninghouder het bij of krachtens de VFL 2023 bepaalde heeft overtreden. Op grond van sub e van genoemd artikel kan het college de vergunning intrekken wanneer de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nageleefd.
7.2.
Op grond van artikel 3.96, eerste lid, van de VFL 2023, neemt de houder van een vaste-standplaatsvergunning de hem toegewezen standplaats persoonlijk in. In geval van vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college echter toestaan dat de standplaats wordt ingenomen door een vervanger. [3]
Is het college bevoegd om de standplaatsvergunning in te trekken?
8. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven en ter zitting toegelicht dat de intrekking van de vaste-standplaatsvergunning van verzoeker is gebaseerd op het feit dat:
  • i) verzoeker in de periode van 9 februari 2023 tot en met 14 september 2023 volgens het overzicht van de marktmeester, die als bijlage is gevoegd bij het bestreden besluit, op de dertig marktdagen zeven keer aanwezig is geweest en zich vijf keer heeft afgemeld. De overige marktdagen heeft verzoeker zich laten vervangen zonder dat hij daarvoor toestemming van het college had; en
  • ii) verzoeker zijn standplaats niet persoonlijk heeft ingenomen op de dagen dat hij aanwezig was, maar dit overliet aan de medewerkers van [Naam vennootschap 3] Verzoeker zat in die gevallen zelf in een naastgelegen horecagelegenheid of op het terras op zijn laptop te werken.
Volgens het college heeft verzoeker op deze wijze niet voldaan aan de bepalingen van de Marktverordening en de VFL 2023.
8.1.
Ten aanzien van het verwijt genoemd onder (ii) stelt de voorzieningenrechter voorop dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd welke bepaling uit de Marktverordening of de VFL 2023 verzoeker hiermee heeft overtreden. Voor zover is bepaald dat verzoeker de standplaats persoonlijk moet innemen, sluit dat op voorhand immers niet uit dat hij zich daarbij mag laten bijstaan door vennoten of personeel. Dat verzoeker niet op zijn laptop mag werken maar kaas moet verkopen, blijkt niet zonder meer uit de verordeningen. Zou die verplichting overigens reeds gelden, dan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de stelling dat verzoeker hele dagen geen kaas heeft verkocht, onvoldoende feitelijk door het college is onderbouwd. Of verzoeker kaas stond te verkopen is immers niet opgenomen in de weekrapportage van de marktmeester (het overzicht bij het bestreden besluit). De weekrapportage is op dit punt dan ook onvoldoende om ten grondslag te worden gelegd aan deze intrekkingsgrond.
8.2.
De voorzieningenrechter volgt het college echter wel in het verwijt genoemd onder (i). Uit de weekrapportage van de marktmeester blijkt dat verzoeker in de door het college aangehaalde periode herhaaldelijk niet aanwezig was op de weekmarkt en dat zijn standplaats op die dagen niet persoonlijk door hem werd ingenomen. De betwisting van de juistheid van de weekrapportage door verzoeker is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende concreet. Verzoeker is immers naar eigen zeggen niet in staat om aan te geven op welke marktdagen hij wel of niet persoonlijk aanwezig was. Bovendien heeft hij erkend dat hij in elk geval meerdere dagen niet persoonlijk aanwezig is geweest en is niet in geschil dat hij voor de dagen dat hij niet persoonlijk aanwezig was, geen toestemming had van het college om zich te laten vervangen.
8.3.
Door niet persoonlijk aanwezig te zijn én zich te laten vervangen zonder de daarvoor benodigde toestemming van het college, heeft verzoeker in strijd gehandeld met de Marktverordening en de VFL 2023. Het betoog dat verzoeker op grond van de Marktverordening niet verplicht was om aan het college toestemming te vragen om zich te laten vervangen, volgt de voorzieningenrechter niet. Deze verplichting volgt onmiskenbaar uit artikel 3.1, tweede lid, van de Marktverordening, waarbij de eerste en tweede zin van deze bepaling niet los van elkaar kunnen worden gelezen. Bovendien is ook in de vergunning van verzoeker expliciet opgenomen dat hij toestemming nodig heeft van het college om zich te laten vervangen en is hij daar meermaals door de marktmeester en het college op gewezen. Dit betekent dat het college in beginsel de bevoegdheid heeft om de vaste-standplaatsvergunning van verzoeker in te trekken.
Heeft het college de standplaatsvergunning in redelijkheid kunnen intrekken?
9. Verzoeker voert aan dat het college ten onrechte geen hoor- en wederhoor heeft toegepast, onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet zou kunnen worden volstaan met een waarschuwing of tijdelijke of voorwaardelijke intrekking. Verzoeker geeft aan dat hij zich er weliswaar van bewust was dat hij volgens het college persoonlijk aanwezig moest zijn, maar dat hij desalniettemin volledig werd verrast door het ingrijpende bestreden besluit waarmee zijn vergunning direct definitief werd ingetrokken.
9.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de belangen van verzoeker onvoldoende kenbaar bij de besluitvorming heeft betrokken. Het college heeft direct besloten tot de definitieve intrekking van de vergunning, en heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij niet met een voorwaardelijke intrekking of schorsing van de vergunning heeft kunnen volstaan. Het college heeft van belang kunnen achten dat de weekmarkt en haar klanten belang hebben bij continuïteit, maar dat neemt niet weg dat het college ook de belangen van verzoeker in ogenschouw dient te nemen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college desgevraagd aangegeven dat verzoeker voldoende is gewaarschuwd, onder meer met het besluit van 12 januari 2023 en de e-mail van de marktmeester van 31 augustus 2023. De voorzieningenrechter kan het college volgen in de stelling dat verzoeker op meerdere momenten is gewaarschuwd. Voor zover het college de e-mail van de marktmeester van 31 augustus 2023 echter als waarschuwing beschouwd, blijkt uit de weekrapportage van de marktmeester dat verzoeker na deze (laatste) waarschuwing op geen enkele marktdag meer ongeoorloofd afwezig is geweest. Omdat verzoeker na 31 augustus 2023 aanwezig was of geoorloofd afwezig en hij zich aan zijn verplichtingen hield, lag het ten tijde van het bestreden besluit dan ook niet zonder meer in de rede om een dergelijk ingrijpend besluit te nemen en de vaste-standplaatsvergunning van verzoeker in te trekken. Dit klemt temeer nu het college verzoeker niet op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid heeft gesteld om een zienswijze in te dienen, alvorens tot intrekking van de standplaatsvergunning over te gaan.
9.2.
Gelet op het bovenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb, omdat het niet zorgvuldig is voorbereid en een doeltreffende motivering ontbreekt. Hoewel dit gebreken zijn die wellicht in de bezwaarfase kunnen worden hersteld, kan de voorzieningenrechter op dat herstel en de uitkomst van de volledige heroverweging in bezwaar niet vooruitlopen. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om de gevraagde voorziening toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
10.1.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte kosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).
10.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter deelt ten overvloede mee dat de griffier ten onrechte voor het verzoek het hogere griffierecht heeft geheven. De griffier zal er zorg voor dragen dat het teveel geheven griffierecht (te weten € 184,00) wordt teruggestort. Dat betekent dat het college het griffierecht ten hoogte van € 187,00 dient te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00 te betalen aan verzoeker;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,00 aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 27 februari 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.94, tweede lid, aanhef en onder b, van de VFL 2023
2.Dat staat in artikel 4.2, aanhef en onder a, van de Marktverordening.
3.Zie artikel 3.96, tweede lid, van de VFL 2023.