4.3.[gedaagde] voert het verweer dat Pecu hiertoe niet gerechtigd is en beroept zich in dit verband op de in december 2023 gemaakte afspraken. Zij stelt die afspraak tot op heden te zijn nagekomen - de huurachterstand is niet verder opgelopen, met dien verstande dat:
de huurprijs in termijnen betaald is geworden. Op 18 maart 2024 - en daarmee ná de dagvaarding maar vóór 1 april 2024 - is aan de betalingsverplichting voor de maanden januari, februari en maart 2024 voldaan, aldus [gedaagde] .
de huurprijs in termijnen betaald mócht worden. Dit laatste op basis van de gangbare praktijk, aldus [gedaagde] .
4.3.1.Gelet op de in december 2023 gemaakte afspraak, ziet de kantonrechter zich voor de vraag gesteld of [gedaagde] deze afspraak inderdaad en onverkort is nagekomen. Op [gedaagde] rust de stelplicht, en bij betwisting, de bewijslast van de nakoming. [gedaagde] betwist in ieder geval niet dat ten tijde van de dagvaarding de huurachterstand na de afspraken wél verder is opgelopen, terwijl juist het uitgangspunt van die afspraken was dat de huurachterstand niet zou oplopen. [gedaagde] ziet de in de afspraken genoemde periode van januari tot en maart 2024 als een proefperiode, waarbij (eerst) op 1 april 2024 zou worden bezien wordt of [gedaagde] de afspraken is nagekomen; de dagvaarding is volgens haar daarom prematuur. De kantonrechter begrijpt het standpunt van Pecu zo, dat al in maart 2024 duidelijk was dat [gedaagde] van haar kant de afspraken niet nakwam (nu de huur van februari 2024 niet op
1 februari tijdig en volledig was betaald, laat staan de aflossing), waarmee de afspraak - waarmee [gedaagde] kennelijk nog een allerlaatste kans was gegund - van de baan was en de volledige huurachterstand in een keer opeisbaar is geworden.
4.3.2.Voorop gesteld wordt dat een tijdige en volledige huurbetaling een kernverplichting is van de huurder. Ingevolge artikel 7:212 BW is de huurder verplicht de tegenprestatie
op de overeengekomen wijze en tijdstippente voldoen. Een huurder die niet of niet tijdig betaalt, schiet tekort in de nakoming van zijn verplichting. In de huurovereenkomst is overeengekomen dat de huur bij vooruitbetaling was verschuldigd. De afspraak waar [gedaagde] zich op beroept, geldt in aanvulling op de allonge (mail van 8 december 2023). In de allonge alsook in de afspraak zijn geen afwijkende afspraken gemaakt over het moment van betaling, waarmee dient te worden teruggegrepen op de huurovereenkomst. De letterlijke tekst van de afspraken is dat de volledige huur en inlossing
per maandwordt ingelopen. De door [gedaagde] voorgestelde uitleg zou erop neerkomen dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] (slechts) voor 1 april 2024 een bedrag van 3 x € 4.892,17 zou moeten hebben voldaan. Dat dit de bedoeling zou zijn geweest, volgt niet uit de letterlijke tekst en ligt ook anderszins niet in de rede. [gedaagde] heeft ook niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat partijen dit toch zo bedoeld zouden hebben (en ook geen verklaring aangedragen waarom partijen dit dan niet zo letterlijk en uitdrukkelijk zouden hebben opgenomen). Ook de ingebrachte facturen (van zowel voor als na de afspraken) vermelden telkens een concrete vervaldatum (zijnde de eerste van de maand).
wat en wanneer is van januari tot april 2024 daadwerkelijk betaald
4.3.3.[gedaagde] stelt aldus dat op 18 maart 2024 aan haar betalingsverplichtingen voor de maanden januari, februari en maart 2024 is voldaan. In de conclusie van antwoord betreft dit niet meer dan een blote stelling (met dien verstande dat tussen partijen niet in geschil is dat de huur van januari 2024 al in december 2023 volledig en tijdig is voldaan). Ten behoeve van de mondelinge behandeling zijn kopieën van bankafschriften ingebracht inzake de huurbetalingen over de periode januari 2024 tot en met maart 2024.
De kantonrechter maakt hieruit op dat in 2024 (niet zichtbare storneringen daargelaten) het volgende is overgemaakt:
- inloop januari ad € 1.000,00: op 2 maart
- huur februari ad € 3.892,17: op 18, 23, 25 en 29 februari en 1 en 2 maart,
- inloop februari ad € 1.000,00; op 2 maart
- huur maart ad € 3.892,17: op 8, 9, 13, 16 maart
- inloop maart ad € 1.000,00: op 17 en 18 maart.
4.3.4.In het door Pecu bij de dagvaarding ingebrachte overzicht, dat kennelijk is opgemaakt op 28 februari 2024, komen uitsluitend de betalingen van 23 en 25 februari ad € 1.500,00 terug. De betaling van 18 februari ad € 500,00 vindt de kantonrechter hierin niet terug. Echter, uitgaande van het bedrag van € 45.864,52 begrijpt de kantonrechter dat ook die € 500,00 is meegenomen (de huurachterstand van € 43.972,35 in december 2023 is in februari 2024 naar € 45.864,52 opgelopen, omdat van de huur over de maand februari 2024 ad € 3.892,17 slechts € 1.500,00 + € 500,00 is betaald). Daarmee neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat, zoals [gedaagde] stelt, (in ieder geval) eind maart 2024 volledig betaald is wat over die periode betaald moest zijn. Dat (uiteindelijk) het volledige bedrag is betaald, is op de mondelinge behandeling ook niet met zoveel woorden door Pecu weersproken. Dit aldus hier los van de vraag naar de tijdigheid ervan (zie hierna).
zijn die betalingen tijdig of niet
4.3.5.[gedaagde] huurt het gehuurde met ingang van 1 februari 2020. Ter onderbouwing van de stelling dat zij altijd in termijnen heeft betaald, zijn bankafschriften ingebracht over de periode vanaf (eerst) 28 februari 2022. Hieruit is op te maken dat (eerst) over de periode van maart 2022 tot en met januari 2022 de huur in drie á vier termijnen in díezelfde maand volledig werd betaald (zo niet al deels de maand ervoor, zoals februari) én dat de deelbetalingen op grote bedragen zagen van meestal € 1.000,00 (zo niet meer). Eerst vanaf de periode dat de aflossingen conform de Allonge zouden moeten beginnen (februari 2023), worden er deelbetalingen gedaan van kleinere bedragen zoals € 500,00. In de periode daarna worden steeds minder betalingen verricht (tot dat er uiteindelijk in 2023 over een langere periode geen betalingen meer worden verricht).
4.3.6.[gedaagde] heeft met het vorenstaande niet genoegzaam onderbouwd dat partijen stilzwijgend zijn overeengekomen dat de huur (voortaan) in termijnen mocht worden betaald. [gedaagde] heeft met de bankafschriften ook niet onderbouwd dat jarenlang werd getolereerd dat deelbetalingen ook ná die maand nog werden gedaan. Anders dan voorheen, was het volledige bedrag aan huur over februari en/of inloop over januari en februari aan het einde van de maand nog steeds niet binnen.
De kantonrechter begrijpt dat de gedane deelbetalingen in 2022 veeleer uit coulance destijds zo zijn geaccepteerd (al dan niet omdat uit de bankafschriften is op te maken dat aan het einde van de desbetreffende maand het volledige bedrag toch wel binnen was). Hoe het ook zij, het enkele feit dat Pecu in een zekere periode niet heeft geageerd tegen een betaling in termijnen, maakt op zichzelf niet dat de bepalingen uit de huurovereenkomst niet meer onverkort zouden gelden en of dat het verzuim niet van rechtswege zou intreden.
4.3.7.De kantonrechter acht kortom van belang, dat zich hier niet zozeer de (voortzettende) situatie voordoet dat de huurprijs niet in één keer in de maand waarop die huurpenningen betrekking hebben wordt betaald (de kantonrechter sluit ook niet dat de situatie dan anders was geweest), maar de (nieuwe) situatie dat de huurpenningen en inlossing ineens pas ná afloop van de maand volledig zijn betaald. Gezien hetgeen hiervoor reeds is vooropgesteld, is er geen aanknopingspunt voorhanden dat partijen in de afspraken dit laatste zouden hebben bedoeld en of dat dit laatste de gangbare praktijk was.
4.3.8.Het had [gedaagde] in december 2023 duidelijk moeten zijn dat het verder oplopen van de huurachterstand voor Pecu onacceptabel was en dat zij de afspraken strikt diende na te komen. Zij heeft bij het gesprek aangegeven dat zij aan de betalingsverplichting kon voldoen, en de huur van januari 2024 heeft zij al in december 2023 betaald. In januari 2024 wordt evenwel geen enkele betaling verricht. Ook op 16 februari 2023 is nog altijd niets betaald, waarbij haar nog een termijn van vijf werkdagen wordt gegeven. Ook die termijn is ongebruikt verstreken. Haar reactie hierop is enkel dat zij haar best zal doen om de afspraak na te komen (en overigens ook niet dat zij nog tot 1 april 2024 zou hebben om te betalen). De eerste deelbetaling van de huur over de maand februari wordt pas op 29 februari gedaan en wel voor een bedrag van slechts € 500,00. Pecu hoefde niet te wachten tot 1 april 2024 alvorens [gedaagde] te dagvaarden. Gezien de voorgeschiedenis, en dan met name de hoogte van de - nog steeds oplopende - huurachterstand, begrijpt de kantonrechter dat bij Pecu de maat vol was althans dat Pecu er geen vertrouwen meer in had.
4.3.9.Gezien het vorenstaande treft het beroep op de afspraken geen doel. [gedaagde] is van haar kant haar afspraken per 1 februari 2024 niet nagekomen. Het verzuim is (ook al is nog een extra termijn van vijf werkdagen gegeven:) per 1 februari 2024 ingetreden. De afspraken waren daarmee van de baan.
overige verweren treffen evenmin doel