ECLI:NL:RBLIM:2024:9194

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
11303309/AZ/24-88
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en salarisbetaling in WWZ-zaak van leerling BBL-monteur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster], een leerling BBL-monteur, en haar werkgever, De Duurzame Jongens B.V. (DDJ). [verzoekster] had een tijdelijke arbeidsovereenkomst die per 5 december 2023 stilzwijgend was verlengd. Na het succesvol afronden van haar BBL-opleiding niveau 2, heeft [verzoekster] op 20 augustus 2024 aan DDJ laten weten dat zij de vervolgopleiding niveau 3 niet wilde volgen, maar wel bij DDJ wilde blijven werken. Vanaf 22 augustus 2024 heeft zij zich ziek gemeld en geen werkzaamheden meer verricht. DDJ heeft echter geen salaris meer betaald vanaf 20 juli 2024 en heeft de ziekmelding niet erkend.

[verzoekster] heeft de kantonrechter verzocht het ontslag te vernietigen, het achterstallig salaris te betalen en DDJ te veroordelen tot het naleven van de re-integratieverplichtingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door DDJ en dat de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst niet was ingetreden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst is voortgezet tot 5 december 2024 en heeft DDJ veroordeeld tot betaling van het salaris vanaf 20 juli 2024, inclusief vakantiegeld en wettelijke verhoging. Tevens is DDJ bevolen om de re-integratieverplichtingen na te komen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn voor rekening van DDJ.

Deze uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers bij ziekte van werknemers en de noodzaak om de bedrijfsarts in te schakelen bij ziekmeldingen. De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoekster] grotendeels toegewezen, wat resulteert in een gunstige uitkomst voor haar.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: 11303309 \ AZ VERZ 24-88
Beschikking van 11 december 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. R.M.J. Schoonbrood,
tegen
DE DUURZAME JONGENS B.V.,
gevestigd te Sittard,
verwerende partij,
hierna te noemen: DDJ,
gemachtigde: mr. J.A. Houben-Timmermans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties,
- het verweerschrift met producties,
- de brief van mr. Schoonbrood van 6 november 2024 met producties,
- de mondelinge behandeling van 14 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedatum] 2005, is met ingang van 5 december 2022 voor 32 uur per week in dienst getreden bij DDJ in de functie van leerling BBL-monteur elektrotechnische installatie niveau 2, op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden. Het brutoloon bedroeg € 1.120,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Metaal en Techniek van toepassing, hierna genoemd “de CAO” (productie 2 van [verzoekster] ).
Daarnaast is tussen de opleidingsinstantie van [verzoekster] , [verzoekster] en DDJ een BBL-praktijk- overeenkomst tot stand gekomen voor de periode van 5 december 2022 tot 10 juni 2023 (productie 6 van DDJ).
2.2.
[verzoekster] en DDJ hebben in november 2023 gesproken over het aansluitend volgen van een BBL-opleiding niveau 3, na het met goed gevolg afronden van de BBL-opleiding niveau 2 door [verzoekster] . Daarnaast is een BBL-praktijkovereenkomst tot stand gekomen tussen de opleidingsinstantie van [verzoekster] , [verzoekster] en DDJ voor de periode 28 augustus 2023 tot 20 juli 2024 (productie 8 van DDJ).
2.3.
De arbeidsovereenkomst is per 5 december 2023 stilzwijgend verlengd voor de duur van 12 maanden en onder dezelfde voorwaarden.
2.4.
[verzoekster] heeft de BBL-opleiding niveau 2 met succes afgerond. Haar diploma heeft ze gekregen op 18 september 2024.
2.5.
[verzoekster] heeft na de bouwvakvakantie op 12, 13,15,16,19 en 20 augustus werkzaamheden bij DDJ werkzaamheden verricht.
2.6.
[verzoekster] heeft op 20 augustus 2024 aan DDJ kenbaar gemaakt dat zij niet de BBL-opleiding niveau 3 wil gaan volgen, maar wel bij DDJ wil blijven werken.
2.7.
[verzoekster] heeft vanaf 22 augustus 2024 vanwege ziekte geen werkzaamheden meer verricht. DDJ heeft geen bedrijfsarts ingeschakeld.
2.8.
DDJ heeft bij whatsappbericht (opm kantonrechter: datum onduidelijk) onder meer het volgende aangegeven:

Indien je je beter voelt, mag je langskomen voor een gesprek. Zodat wij jou helderheid kunnen geven in de gang van zaken, waarom wij geen samenwerking tegemoet zien vanaf je einde contract 20-07-2024. (..)” (productie 5 van [verzoekster] )
2.9.
DDJ hebben vanaf 20 juli 2024 geen salaris meer betaald aan [verzoekster] .
2.10.
DDJ heeft bij verweerschrift in deze procedure aan [verzoekster] aangezegd dat de arbeidsovereenkomst niet per 5 december 2024 wordt verlengd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter, zoals ter mondelinge behandeling verminderd en met veroordeling van DDJ in de proceskosten:
primair
1) het op 20 juli 2024 gegeven ontslag te vernietigen,
2) voor recht te verklaren dat arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en DDJ is voortgezet vanaf 20 juli 2024,
3) voor recht te verklaren dat [verzoekster] recht heeft op salarisbetaling voor de functie monteur elektronische installaties conform de CAO,
DDJ te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris vanaf 20 juli 2024 van
€ 1.724,16 inclusief vakantiegeld bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW met 50%,
DDJ te bevelen de re-integratie verplichtingen na te komen door [verzoekster] te doen laten oproepen door de Arboarts, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat DDJ in gebreke blijft.
Subsidiair
voor het geval de arbeidsovereenkomst is beëindigd per 20 juli 2024 DDJ te veroordelen tot betaling van het salaris voor de periode van 12 augustus 2024 tot 22 augustus 2024 en tot een eindafrekening van het opgebouwde vakantiegeld en de openstaande verlofuren, te vermeerderen met de vertragingsrente van 50% ex artikel 7:625 BW, de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
De Duurzame Jongens voert gemotiveerd verweer en stelt dat [verzoekster] in haar verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans het verzoek moet worden afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal het verzoek hierna beoordelen, waarbij de beoordeling van het verzoek onder A3 en B vanwege praktische redenen zal worden omgedraaid.
Vernietiging van het ontslag
4.2.
[verzoekster] verzoekt de het door DDJ op 20 juli 2024 gegeven ontslag te vernietigen.
Dit verzoek wordt afgewezen, aangezien niet gebleken is van een opzegging door DDJ van de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 juli 2024. Dit blijkt ook niet uit het door [verzoekster] overgelegde whatsappbericht of uit andere in het geding gebrachte stukken. Bovendien heeft DDJ zich in de procedure ook niet meer op het standpunt gesteld dat zij de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 juli 2024 heeft opgezegd. De arbeidsovereenkomst is ook niet op een ander wijze op 20 juli 2024 geëindigd.
Verklaring voor recht dat arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en DDJ is voortgezet vanaf 20 juli 2024
4.3.
DDJ stelt zich primair op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd per 20 augustus 2024. Volgens DDJ is de arbeidsovereenkomst geëindigd door de mededeling van [verzoekster] op 20 augustus 2024 waarbij zij te kennen heeft gegeven geen vervolg BBL-opleiding te gaan volgen. DDJ beroept zich op de ontbindende voorwaarde in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst van 23 november 2022, waardoor de arbeidsovereenkomst automatisch is geëindigd.
De kantonrechter stelt vast dat in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst het volgende is bepaald:

Deze overeenkomst is aangegaan voor een periode van 12 maanden, van 05-12-2022 tot en met 05-12-2023 en eindigt derhalve van rechtswege op laatst genoemde datum.
De arbeidsovereenkomst komt automatisch te vervallen indien werknemer zonder gegronde redenen opleiding vervroegd beëindigd.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de stelling van DDJ niet kan slagen gelet op het volgende. Partijen zijn het erover eens dat de eerste arbeidsovereenkomst per 5 december 2023 stilzwijgend is verlengd voor de duur van 12 maanden en onder dezelfde voorwaarden.
Vast staat dat [verzoekster] de BBL-opleiding niveau 2 met succes heeft afgerond en haar diploma heeft gekregen. In de arbeidsovereenkomst is in artikel 1 vermeld dat [verzoekster] in dienst treedt als leerling BBL Monteur elektrotechnische installaties BBL-niveau 2.
Anders dan kennelijk DDJ heeft bedoeld te betogen, kan uit voornoemde feiten en omstandigheden niet worden opgemaakt dat er sprake zou zijn van het vroegtijdig beëindigen van de opleiding, nu [verzoekster] haar diploma heeft behaald De ontbindende voorwaarde is dan ook niet ingetreden. De arbeidsovereenkomst is hierdoor dan ook niet automatisch beëindigd. Het feit dat [verzoekster] haar diploma eerst in september heeft gekregen in de plaats van in juli 2024 maakt dit niet anders. Uit artikel 2 van de arbeidsovereenkomst is verder niet op te maken dat [verzoekster] aansluitend ook de BBL-opleiding niveau 3 zou moeten gaan volgen en behalen. Zodoende is ook om die reden niet gebleken van een vervroegde beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.5.
DDJ stelt zich subsidiair op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 5 december 2024. Dit verweer slaag. De tweede arbeidsovereenkomst is een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en eindigt op 5 december 2024. DDJ heeft in deze procedure bij verweerschrift aan [verzoekster] aangezegd dat de arbeidsovereenkomst per 5 december 2024 niet wordt verlengd. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 5 december 2024. De kantonrechter zal de verklaring voor recht dat arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en DDJ is voortgezet vanaf 20 juli 2024, toewijzen tot 5 december 2024.
4.6.
Voor zover DDJ zich overigens op het standpunt zou stellen dat de arbeidsovereenkomst aan de hand van artikel 5 van de arbeidsovereenkomst tussentijds is opgezegd, kan dit verweer niet slagen. Dit verweer is niet onderbouwd en blijkt nergens uit.
Betaling van het salaris vanaf 20 juli 2024 ten bedrage van € 1.724,16 inclusief vakantiegeld en wettelijke verhoging
4.7.
Vast staat dat DDJ het salaris van [verzoekster] niet meer heeft betaald vanaf 20 juli 2024. Dit betekent dat het verzoek tot betaling van het salaris in beginsel voor toewijzing vatbaar is. DDJ stelt zich op het standpunt dat zij het loon vanaf 20 juli 2024 niet verschuldigd is omdat:
[verzoekster] niet arbeidsongeschiktheid was en is,
de omstandigheid dat [verzoekster] ongeschikt is voor de werkzaamheden voor haar rekening dient te komen op grond van artikel 7:628 BW,
[verzoekster] bij het verzoekschrift geen deskundigenoordeel heeft overgelegd ex artikel 7:629a lid 2 BW.
Verder stelt DDJ dat, in geval het loon vanaf 20 juli 2024 wel moet worden betaald, de loonvordering van [verzoekster] niet juist is.
De kantonrechter zal de verweren hierna beoordelen.
4.8.
Voor wat betreft de arbeidsongeschiktheid oordeelt de kantonrechter als volgt. Vast staat dat [verzoekster] vanaf 22 augustus 2024 geen werkzaamheden meer heeft verricht. Zij heeft zich vanaf die datum ziek gemeld. In de whatsappberichten die zijn overgelegd als productie 5 volgt dat DDJ ook ervan op de hoogte was dat [verzoekster] zich ziek had gemeld. In de berichten staat immers onder meer het volgende:

Spijtig om te horen dat je ziek bent, de ziekmelding heb je niet bij mij gedaan, conform het ziekteverzuimreglement. Daar weet ik niks vanaf.
(..)
Indien je beter bent ben je van harte welkom. (..)
De berichten zijn afkomstig van mevrouw [naam HR-medewerkster] , HR-medewerkster.
DDJ betwist weliswaar dat de berichten afkomstig zijn uit de bedrijfsapp van DDJ, doch ter zitting heeft DDJ erkent dat [verzoekster] via de app heeft gezegd “ik ben ziek”. DDJ stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] zich niet formeel ziek heeft gemeld volgens het ziekteverzuimprotocol ziek heeft gemeld. Mevrouw [naam HR-medewerkster] zou slecht via via hebben gehoord dat [verzoekster] zich ziek had gemeld.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat DDJ het bericht van [verzoekster] als hiervoor weergegeven niet anders heeft kunnen en mogen opvatten als een ziekmelding , ook als deze ziekmelding niet geheel volgens de bedrijfsregels is gedaan.
Als een werkgever het vervolgens niet eens is met een ziekmelding dient hij de bedrijfsarts in te schakelen om te beoordelen of de werknemer wel of niet daadwerkelijk arbeidsongeschikt is. DDJ geeft aan dat ze niet wist wat ze moet [verzoekster] aan moest. Juist in een dergelijk geval is het belangrijk de bedrijfsarts in te schakelen. Nu DDJ geen bedrijfsarts heeft ingeschakeld komt dit voor haar risico. Dat betekent dat de kantonrechter ervan uitgaat de [verzoekster] vanaf 22 augustus 2024 arbeidsongeschikt is.
4.10.
DDJ stelt zich verder op het standpunt dat de omstandigheid dat [verzoekster] ongeschikt is voor de werkzaamheden voor haar rekening dient te komen op grond van artikel 7:628 BW. In artikel 7:628 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Het is overigens aan DDJ feiten en omstandigheden aan te voeren waarom het niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van [verzoekster] zou moeten komen.
4.11.
DDJ voert hier twee gronden voor aan. DDJ stelt zich als eerste op het standpunt [verzoekster] geen werkzaamheden kon verrichten voor DDJ vanwege het ontbreken van een BBL-opleiding niveau 3. Omdat [verzoekster] zelf de keuze had gemaakt om de opleiding voor niveau 3 niet meer te volgen komt het dus voor haar eigen rekening en risico dat er geen werk meer voor haar was bij DDJ, aldus DDJ.
Zoals hiervoor overwogen zijn partijen niet overeen gekomen dat [verzoekster] aansluitend aan de voorgaande opleidingen ook de BBL-opleiding niveau 3 zou moeten gaan volgen en behalen. In de stilzwijgend verlengde arbeidsovereenkomst zijn geen andere afspraken overeengekomen, althans die zijn niet gebleken. DDJ stelt zich weliswaar op het standpunt dat het bij het aangaan van de eerste arbeidsovereenkomst de bedoeling van partijen was geweest dat [verzoekster] ook een niveau 3 opleiding zou gaan volgen, maar dat betekent niet dat daarmee ook een verplichting was opgenomen noch dat [verzoekster] door eigen toedoen geen werkzaamheden zou kunnen verrichten. Dit blijkt in ieder geval ook niet uit het overgelegde handgeschreven briefje van de heer [naam directeur] , directeur bij DDJ, het emailbericht van 22 juli 2024 van [naam commercieel manager] , commercieel manager bij DDJ aan [verzoekster] (waarvan [verzoekster] zegt deze niet te hebben gekregen), of de whatsapp-berichten van 15 en 19 augustus 2024 (productie 4, 9 en 10 van DDJ). Overigens is ook niet gebleken dat DDJ geen werkzaamheden had voor een medewerker die een afgeronde BBL-opleiding niveau 2 had. [verzoekster] heeft immers in het kader van haar opleiding ook werkzaamheden verricht die pasten bij haar opleidingsniveau (namelijk niveau 1 en 2).
Dat DDJ verzuimd zou hebben om een tweede schriftelijke arbeidsovereenkomst te sluiten die aansloot op de BBL-praktijkovereenkomst, maakt dit niet anders en is voor het bovenstaande ook niet relevant. Het niet verrichten van de overeengekomen arbeid door [verzoekster] behoort daarom op die grond in redelijkheid niet voor haar rekening te komen.
4.12.
DDJ stelt zich daarnaast op het standpunt dat [verzoekster] niet beschikbaar is om te werken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] te kennen gegeven dat zij zonder geld zat omdat zij van DDJ geen salaris meer ontvangt. Daarom is zij noodgedwongen via een uitzendbureau gaan werken. [verzoekster] heeft verder aangeven dat zij situatief arbeidsongeschikt is en dat zij op ieder moment de werkzaamheden bij het uitzendbureau kan beëindigen. De kantonrechter is van oordeel dat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid op grond hiervan niet in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen omdat, mede gelet op de volgende feiten;
DDJ vanaf 20 juli 2024 geen salaris meer aan [verzoekster] heeft betaald,
DDJ de ziekmelding van [verzoekster] heeft geweigerd en geen bedrijfsarts heeft ingeschakeld,
DDJ bij whatsappbericht aan [verzoekster] kenbaar heeft gemaakt dat zij geen samenwerking meer tegemoet ziet vanaf het einde van haar contract op 20-07-2024. Ook dit argument leidt niet tot afwijzing van het verzoek tot betaling van salaris van [verzoekster] .
4.13.
Ook het beroep op artikel 7:629a lid 1 BW slaagt niet. Op grond van dit dient de kantonrechter een vordering tot betaling van loon af te wijzen als niet een verklaring van een deskundige, benoemd door het UWV, is bijgevoegd, over de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten respectievelijk diens nakoming van de verplichtingen, bedoeld in artikel 7:660a BW. De kantonrechter is van oordeel dat een dergelijke verklaring door [verzoekster] niet hoeft te worden overgelegd, omdat dit - op grond van het hiervoor overwogene - in redelijkheid niet van [verzoekster] kan worden gevergd (artikel 7:629a lid 2 BW). Als DDJ het niet eens was geweest met de ziekmelding had zij ook een deskundigenoordeel kunnen aanvragen. Dat heeft DDJ niet gedaan.
4.14.
De conclusie uit dit alles is dat DDJ op grond van artikel 7:629 BW het salaris vanaf 20 juli 2024 aan [verzoekster] dient te betalen. De vraag die hierop volgt is welk salaris vanaf 20 juli 2024 aan [verzoekster] dient te worden betaald.
In artikel 32a lid 2 van de CAO 2022-2024 en 2024-2025 is het volgende bepaald:

De werkgever deelt de werknemer jonger dan 21 jaar en die een BBL-opleiding volgt, in de BBL-tabel van de leeftijd bij de aanvang van het eerste leerjaar BBL. Vervolgens tellen alleen leerjaren die in het geheel zijn afgerond mee. Dit moet (telkens) blijken uit een voortgangsrapport of een ander document van het opleidingsinstituut. De startleeftijd is bepalend voor de tabel. De werknemer volgt dan die BBL-tabel aan de hand van het aantal leerjaren BBL en niet de leeftijd.”
4.15.
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat uitgegaan moet worden van het salaris in het tweede leerjaar van de BBL-opleiding, terwijl DDJ uitgaat van het salaris in het eerste leerjaar. De kantonrechter is van oordeel dat uit de door [naam] overgelegde brief van de examencommissie van het Vista College van 28 oktober 2024 blijkt dat [verzoekster] door omstandigheden buiten haar om haar diploma eerst na de zomervakantie heeft ontvangen, omdat een docent het laatste examen te laat had ingeleverd. Dat betekent dat [verzoekster] in ieder geval op 20 juli 2024 het eerste leerjaar met goed gevolg heeft afgerond met als gevolg dat [verzoekster] recht heeft op betaling van het salaris uitgegaan van het tweede leerjaar.
DDJ heeft de toepasselijke loontabellen BBL-leerlingen in het geding gebracht, waarvan de juistheid niet door [verzoekster] is betwist. DDJ heeft onbetwist gesteld dat [verzoekster] bij aanvang van de eerste arbeidsovereenkomst moest worden ingeschaald in de BBL-leeftijdstabel 17. Uit de loontabel over de periode van 1 juli 2024 tot 1 maart 2025 volgt dat de BBL-tabel 17, uitgaande van jaar 2, op een salaris uitkomt van € 1.395,00 (inclusief de loonsverhoging van 7% per 1 juli 2024) exclusief 8% vakantiegeld. Het is de kantonrechter niet duidelijk hoe [verzoekster] tot een andere berekening komt bij het door haar genoemde salaris van € 1.596,44 exclusief 8% vakantiegeld per maand. Dit is ook niet door haar toegelicht noch met stukken onderbouwd. Dat betekent dat het mindere wordt toegewezen en dat is het salaris vanaf 20 juli 2024 ten bedrage van € 1.506,60 inclusief 8% vakantiegeld bruto per maand.
4.16.
De verzochte wettelijke verhoging van 50% op grond van artikel 7:265 BW wordt toegewezen, voor zover verschuldigd.
DDJ hebben om matiging van de wettelijke verhoging verzocht, maar de kantonrechter ziet hier geen goede redenen voor. DDJ stelt weliswaar [verzoekster] niet te hebben willen benadelen, doch tot op heden heeft zij, voor zover de kantonrechter bekend, niet de gewerkte uren in augustus 2024 aan [verzoekster] betaald of [verzoekster] bijvoorbeeld een voorschot verstrekt. DDJ heeft daar in ieder geval geen stukken van overgelegd.
Verklaring voor recht dat [verzoekster] recht heeft op salarisbetaling voor de functie monteur elektronische installaties conform de CAO
4.17.
De verklaring voor recht dat [verzoekster] recht heeft op salarisbetaling voor de functie monteur elektrotechnische installaties conform de CAO wordt afgewezen. DDJ stelt dat, om als zelfstandig monteur te kunnen werken bij DDJ, een monteursopleiding niveau 3/4 benodigd is. Dit is niet door [verzoekster] weersproken.
4.18.
Daarnaast verzoekt [verzoekster] om doorbetaling van het salaris vanaf 20 juli 2024 uitgaande van het salaris in het tweede leerjaar van de BBL-opleiding. De kantonrechter is niet geïnformeerd door [verzoekster] of dit een andere inschaling betreft dan bij de door [verzoekster] verzochte betaling voor de functie van monteur elektrotechnische installaties. Bovendien blijkt uit het door [naam] als productie 8 overgelegde diploma dat [naam] de kwalificatie Monteur service en onderhoud installaties en systemen niveau mbo-2 heeft behaald. De kantonrechter is eveneens niet op de hoogte gesteld of dit dezelfde functie betreft als de door [verzoekster] genoemde functie van monteur elektrotechnische installaties.
Dit verzoek wordt als onvoldoende gemotiveerd afgewezen.
Bevel tot nakoming van de re-integratieverplichtingen op straffe van een dwangsom
4.19.
[verzoekster] verzoekt DDJ te bevelen de re-integratieverplichtingen na te komen door [verzoekster] te doen laten oproepen door de Arboarts, op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 per dag dat DDJ in gebreke blijft. Omdat DDJ verzuimd heeft om de ziekmelding van [verzoekster] te verwerken en de bedrijfsarts in te schakelen wordt het verzoek toegewezen.
De boete wordt ook toegewezen, maar tot een maximumbedrag van € 5.000,00.
Proceskosten
4.20.
De proceskosten komen voor rekening van DDJ, omdat DDJ overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op € 87,00 aan griffierecht, 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat tussen [verzoekster] en DDJ de arbeidsovereenkomst is voortgezet vanaf 20 juli 2024 tot 5 december 2024,
5.2.
veroordeelt DDJ tot betaling aan [verzoekster] van het salaris vanaf 20 juli 2024 van
€ 1.506,60 inclusief 8% vakantiegeld bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%, voor zover verschuldigd,
5.3.
beveelt DDJ de re-integratieverplichtingen na te komen door [verzoekster] te doen laten oproepen door de Arboarts, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag DDJ in gebreke blijven, met een maximumbedrag van € 5.000,00,
5.4.
veroordeeld DDJ in de proceskosten van € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [1] ,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
MH

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.