In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 december 2024, gaat het om een huurgeschil tussen een huurder en verhuurder. De huurder, die sinds 1 september 2024 een woonruimte huurt, heeft een borgsom van € 850,00 betaald en een maandelijkse huurprijs van € 850,00. De verhuurder heeft op 16 november 2024 de huuropzegging overhandigd en op 21 november 2024 de sloten vervangen, waardoor de huurder de toegang tot de woning werd ontzegd. De huurder heeft aangifte gedaan van huisvredebreuk, terwijl de verhuurder aangifte deed van vernieling. De huurder vordert in kort geding toegang tot de woning en een verbod voor de verhuurder om de toegang opnieuw te ontzeggen.
De kantonrechter oordeelt dat het geschil draait om de vraag of het gaat om huur van woonruimte of van een hotelkamer. De rechter concludeert dat het hier om woonruimte gaat, aangezien het huurcontract zelfstandige woonruimte vermeldt en de omstandigheden wijzen op een langdurige bewoning. De verhuurder heeft de sloten vervangen, wat wordt gekwalificeerd als eigenrichting, en is verplicht om de huurder toegang te verlenen. De vorderingen van de huurder worden toegewezen, inclusief een dwangsom voor het geval de verhuurder in gebreke blijft. In reconventie wijst de rechter de vorderingen van de verhuurder af, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn. De proceskosten worden toegewezen aan de huurder, die op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd.