ECLI:NL:RBLIM:2024:9336

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
11393062 CV EXPL 24-5582
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming woonruimte wegens huurachterstand en huisregels

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] over de ontruiming van een gemeubileerde kamer. De huurovereenkomst tussen partijen, die op 25 juli 2024 tot stand kwam, werd door [eiseres] opgezegd per 27 december 2024 vanwege het niet naleven van huisregels door [gedaagde] en het niet betalen van huur. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2024 heeft [eiseres] ontruiming binnen 24 uur na het vonnis gevorderd, terwijl [gedaagde] verweer voerde en stelde dat hij zich aan de opzegging zou houden. De kantonrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor [eiseres] om de ontruiming te vorderen, maar dat de gevorderde korte ontruimingstermijn niet gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft uiteindelijk de ontruiming toegewezen, maar met een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 1.360,00 aan huurachterstand, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen tot het opleggen van een dwangsom en de machtiging tot ontruiming met de sterke arm werden afgewezen, evenals de vordering tot uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP). De proceskosten werden gecompenseerd, omdat [gedaagde] al voornemens was om het gehuurde te verlaten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11393062 CV EXPL 24-5582
Vonnis in kort geding van 12 december 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. R.L.H. Hambuckers,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 28 november 2024
- de spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op 25 juli 2024 een huurovereenkomst met betrekking tot een gemeubileerde kamer (kamernummer 10) in het pand aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde) tot stand gekomen. Partijen zijn mondeling overeengekomen dat de huurpenningen van € 680,00 per vier weken bij vooruitbetaling worden voldaan. Aan [gedaagde] is een sleutel van de voordeur en van de kamer met nummer 10 verstrekt. Ook [eiseres] is (in ieder geval destijds) woonachtig (geweest) in het pand.
2.2.
[gedaagde] heeft zich op dit adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).
2.3.
Bij brief van 24 september 2024 heeft [eiseres] de huurovereenkomst per
27 december 2024 opgezegd wegens het zich door [gedaagde] niet houden aan de huisregels.
2.4.
Vanaf 20 september 2024 heeft [gedaagde] geen huurpenningen meer betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - ontruiming van het gehuurde
primairbinnen vierentwintig uur na het te wijzen vonnis, dit met machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm der wet en onder oplegging van een dwangsom. Verzocht is om de ontruiming repeterend te kunnen executeren indien [gedaagde] het pand na de ontruiming opnieuw zal betreden. Daarnaast vordert [eiseres] een veroordeling tot betaling € 1.720,00 (waarvan € 1.360,00 aan huurachterstand), vermeerderd met rente en kosten. Tot slot vordert [eiseres] de veroordeling van [gedaagde] om zich op het adres van het gehuurde uit te schrijven uit de BRP.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] , uitgaande van haar stelling dat [eiseres] en andere bewoners zich door de aanwezigheid van [gedaagde] niet meer veilig voelen in het pand (en al dan niet nog sprake zou zijn van een bovengemiddelde gebruikershoeveelheden aan verboden middelen in het pand, of zelfs van verkoop), een spoedeisend belang bij beoordeling van haar vordering. Zij kan daarmee in haar vordering worden ontvangen. Ten aanzien van de vraag of de vorderingen ook kunnen worden toegewezen, wordt als volgt overwogen.
ontruiming
4.2.
Een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming is een maatregel die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet volgens vaste jurisprudentie grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een diepgaand onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.3.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling de stellingen van [eiseres] betwist dan wel afgezwakt. Zo stelt hij dat ook van hem spullen zijn verdwenen en hij heeft verklaringen aangedragen voor de aangetroffen zaken die te maken hebben met het drugsgebruik en het kapotte slot. [gedaagde] erkent dat er op 19 oktober 2024 een voorval is geweest, maar wijt dit aan een psychose. Hij is na dit voorval meteen gestopt met drugsgebruik, maar bevindt zich nog in een kwetsbare positie. Hij is druk doende om, na een periode van detentie en verslaving, zijn leven op de rit te krijgen. Hij is thans bezig met een opleiding en krijgt hulp van de gemeente en maatschappelijk werk bij het verkrijgen van een urgentieverklaring. Hij kan evenwel pas na 20 december 2024 verhuizen omdat hij in afwachting is van documenten. Hij betwist uitdrukkelijk dat medebewoners zich door hem niet veilig voelen, hij heeft zelfs vrienden in het pand. Hij zegt desalniettemin toe het gehuurde op 28 december 2024 te hebben verlaten.
4.4.
Gelet op dit laatste, heeft de kantonrechter partijen op de mondelinge behandeling voorgehouden dat aldus vast is komen te staan dat [gedaagde] zich neerlegt bij de gedane opzegging per 27 december 2024. Tussen partijen is dan ook niet langer in geschil dat de huurovereenkomst hoe dan ook eindigt per 27 december 2024 en dat [gedaagde] die dag ten laatste het gehuurde moet hebben verlaten. Gelet hierop heeft de kantonrechter partijen (tevergeefs) in de gelegenheid gesteld een regeling te beproeven.
4.5.
[eiseres] wil zekerheid dat [gedaagde] vertrekt. Zij volhardt daarbij in de gevorderde korte ontruimingstermijn van
primair24 uur
subsidiairdrie dagen na het uitspreken van het vonnis, onder verwijzing naar de stukken die volgens haar voor zich spreken. [eiseres] miskent hiermee dat bij toewijzing van een vordering tot ontruiming van woonruimte normaliter een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis wordt gehanteerd, tenzij er concrete (objectieve, feitelijke) redenen zijn die een andere ontruimingstermijn rechtvaardigen. Dit is hier niet aannemelijk geworden. Dat [eiseres] als ook haar medebewoners al over een langere tijd overlast ervaren en zich niet meer veilig voelen, betreft niet meer dan blote (en subjectieve) stellingen harerzijds, die door [gedaagde] zijn betwist. De kantonrechter acht, gelet op de aard van de verweten gedragingen, aannemelijk dat inderdaad sprake is geweest van een psychose, hetgeen beangstigend zal zijn overgekomen. Er is niet betwist dat [gedaagde] , zoals hij aanvoert, meteen daarna gestopt is met drugsgebruik en hulp heeft ingeschakeld. Dat sprake zou zijn van een bovengemiddelde gebruikershoeveelheid aan verboden middelen, of zelfs een verkoop, is nergens op gestoeld. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat [gedaagde] van zijn kant een belang heeft gesteld bij een termijn tot 27 december 2024.
4.6.
Uitgaande van de vonnisdatum en de periode van betekening en ontruiming, behoeft de vraag of de gestelde tekortkoming voldoende aannemelijk is gemaakt en bij afweging van alle belangen de ontruiming, vooruitlopend op de ontbinding van de overeenkomst, kan rechtvaardigen als zodanig geen beoordeling meer. Dit kan de feitelijke uitkomst immers niet anders maken. De kantonrechter zal de gevorderde ontruiming uitspreken voor het geval [gedaagde] zich onverhoopt niet aan zijn toezegging houdt.
nevenvorderingen
4.7.
Nu [eiseres] met de toewijzing van de veroordeling tot ontruiming al een titel heeft om, via de weg van de reële executie, tot gedwongen ontruiming over te gaan, valt niet in te zien op grond waarvan nog een op te leggen dwangsom nodig is of een ontruiming waarvan met zoveel woorden bepaald is dat zij “repeterend” kan worden geëxecuteerd. Deze twee nevenvorderingen worden bij gebrek aan belang afgewezen. [gedaagde] zal het gehuurde immers niet alleen moeten ontruimen, maar vervolgens ook ontruimd moeten
houden. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
huurachterstand
4.8.
De gevorderde huurachterstand ad € 1.360,00 over de periode (volgens [eiseres] : tot en met 16 november 2024) is niet betwist en ligt daarmee voor toewijzing gereed. De vermeerdering van deze som met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarden (15 november 2024) is niet betwist, en ligt - met ingang van twee dagen later - voor toewijzing gereed nu het verzuim ten aanzien van de laatste vier weken ook dan is ingetreden. Ten aanzien van de huurbetalingen na de dagvaarding, ligt geen vordering voor. [gedaagde] heeft om een betalingsregeling verzocht, maar die kan de kantonrechter partijen niet dwingend opleggen.
kosten slotenmaker
4.9.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van de slotenmaker ad € 360,00, met rente, is hier niet toewijsbaar. Er is geen factuur ingebracht die op die kosten ziet (waarmee niet kan worden vastgesteld dat kosten ten behoeve van het pand, en wel tot dat bedrag zijn gemaakt), en aan de hand van de ingebrachte foto kan de kantonrechter ook niet vaststellen dat het noodzakelijk was om het slot te vervangen. Wel is duidelijk dat [eiseres] [gedaagde] meermaals, en ten onrechte, heeft buitengesloten. Zo is ook niet betwist dat [gedaagde] juist met medewerking van de politie (de kantonrechter begrijpt: een opvolgende) keer het slot heeft geforceerd. Al met al acht de kantonrechter vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aanspraak bestaat op voormeld bedrag.
uitschrijving BRP
4.10.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen zich binnen drie dagen na het vonnis maar uiterlijk binnen vier weken na datum ontruiming uit te schrijven in de BRP op het adres van [eiseres] middels het door [gedaagde] laten registreren op zijn nieuwe adres, is niet toewijsbaar. Uit artikel 2.39 Wet basisregistratie personen volgt dat [gedaagde] zich uiterlijk vijf dagen na zijn verhuizing moet laten uitschrijven. Dit is een wettelijke verplichting van [gedaagde] jegens de Nederlandse Staat. Er is geen grondslag gesteld voor het nakomen van deze verplichting jegens [eiseres] . Aangezien de vordering tot uitschrijving wordt afgewezen, volgt de dwangsom die [eiseres] hieraan wenst te verbinden hetzelfde lot.
proceskosten
4.11.
De kantonrechter ziet aanleiding om de kosten te compenseren, nu [gedaagde] kennelijk al naar aanleiding van de opzegging voornemens was uit eigen beweging per
27 december 2024 het gehuurde te verlaten terwijl er geen objectief aanknopingspunt is om de ontruiming middels het vooruitlopen op een gerechtelijke ontbinding feitelijk eerder te doen ingaan.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde aan de [adres] te [woonplaats] te verlaten en ontruimen, en ontruimd te houden, met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiseres] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiseres] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan [eiseres] € 1.360,00 aan achterstallige huur tot en met 16 november 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 november 2024 tot de dag van betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.