ECLI:NL:RBLIM:2024:9337

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
11384638 CV EXPL 24-5529
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van concurrerende werkzaamheden door ex-werknemer afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang en onrechtmatigheid

In deze zaak heeft TCC THE COMPUTER COMPANY BV, een ICT-dienstverlener, een kort geding aangespannen tegen een ex-werknemer, aangeduid als [gedaagde]. TCC vorderde dat [gedaagde] zou worden bevolen om concurrerende werkzaamheden te staken, omdat hij na zijn dienstverband bij TCC werkzaamheden was gaan verrichten voor Korda B.V., een klant van TCC. De kantonrechter heeft op 12 december 2024 geoordeeld dat de vordering van TCC moet worden afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang meer was, omdat TCC inmiddels Korda als klant was kwijtgeraakt. Bovendien zijn de non-concurrentie- en relatiebedingen in de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] nietig, omdat deze niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De kantonrechter concludeerde dat TCC onvoldoende bewijs had geleverd dat [gedaagde] onrechtmatig handelde en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat hij ook voor andere klanten van TCC zou gaan werken. De rechter wees ook de vordering tot afgifte van gegevens en informatie van TCC af, omdat [gedaagde] betwistte in het bezit te zijn van dergelijke gegevens. TCC werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11384638 \ CV EXPL 24-5529
Vonnis in kort geding van 12 december 2024
in de zaak van
TCC THE COMPUTER COMPANY BV,
te Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: TCC,
gemachtigde: mr. F.J.P. Laros,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J. In ‘t Ven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling van 5 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij namens TCC een pleitnota is overgelegd.

2.De feiten

2.1.
TCC is een ICT-dienstverlener die zich focust op het leveren van Managed Services. Zij heeft ongeveer tachtig mensen in dienst die zich bezighouden met ICT-werkzaamheden en business consultancy werkzaamheden.
2.2.
[gedaagde] drijft sinds 2008 een eenmanszaak, waarbij hij zich richt op ICT-werkzaamheden.
2.3.
[gedaagde] is op 26 juni 2023 in dienst getreden van TCC in de functie van Senior Business Consultant op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van twaalf maanden.
2.4.
De arbeidsovereenkomst bevat (voor zover hier van belang) een geheimhoudingsbeding, een non-concurrentiebeding, een relatiebeding en een aan (onder meer) deze bedingen gekoppelde boeteclausule. TCC wist ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst van het bestaan van de eenmanszaak van [gedaagde] .
2.5.
Op 13 mei 2023 hebben partijen met elkaar gesproken over verlenging van de arbeidsovereenkomst.
2.6.
Bij brief van 12 juni 2024 heeft TCC aan [gedaagde] bericht dat de arbeidsovereenkomst is verlengd voor onbepaalde tijd. Ook staat in die brief dat [gedaagde] aan TCC toestemming heeft gevraagd voor zijn werkzaamheden in zijn eigen onderneming. TCC heeft in deze brief verklaard daar (onder voorwaarden) mee akkoord te zijn.
2.7.
Vlak voor het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft [gedaagde] aan TCC echter medegedeeld de arbeidsovereenkomst niet te willen voortzetten.
2.8.
TCC heeft vervolgens bij e-mail van 28 juni 2024 aan [gedaagde] bevestigd dat de arbeidsovereenkomst eindigt, en dat zij hebben afgesproken dat [gedaagde] nog heeft doorgewerkt en dat derhalve 27 juni 2024 zijn laatste werkdag was.
2.9.
Daarna heeft TCC vernomen dat [gedaagde] vanuit zijn eenmanszaak werkzaamheden is gaan verrichten voor Korda B.V. te Kerkrade (hierna: Korda). Korda was een klant van TCC. Voor deze klant heeft [gedaagde] tot de laatste fase van zijn dienstverband werkzaamheden verricht namens TCC.
2.10.
Bij brief van 4 september 2024 heeft TCC aan [gedaagde] medegedeeld dat zij heeft vernomen dat [gedaagde] vanuit zijn eigen bedrijf sinds 1 juli 2024 voor klanten van TCC is gaan werken. Zij heeft hem in deze brief erop gewezen dat dit in strijd is met de gemaakte afspraken en hem verzocht zijn werkzaamheden per direct te beëindigen.
2.11.
[gedaagde] heeft in reactie daarom aan TCC medegedeeld dat het relatiebeding en het non-concurrentiebeding nietig zijn.
2.12.
Vervolgens heeft de gemachtigde van TCC [gedaagde] bij brief van 12 september 2024 gesommeerd zijn concurrerende werkzaamheden te staken. Daarbij heeft de gemachtigde het standpunt ingenomen dat [gedaagde] zijn geheimhoudingsplicht schendt en dat hij onrechtmatig handelt jegens TCC.
2.13.
Bij brief van 23 september 2024 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan TCC (onder meer) medegedeeld dat [gedaagde] :
- de geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden,
- niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens TCC,
- zijn bedrijfsactiviteiten zal voortzetten.

3.Het geschil

3.1.
TCC vordert bij wijze van voorlopige voorziening:
[gedaagde] te bevelen om met onmiddellijke ingang de onrechtmatige concurrentie jegens TCC te staken en gestaakt te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 ineens en € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] verzuimt zijn werkzaamheden te staken of gestaakt te houden,
[gedaagde] te bevelen tot afgifte en blijvende verwijdering van alle gegevens en informatie die eigendom is van TCC en die [gedaagde] nog in zijn bezit heeft, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 ineens en € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] verzuimt hieraan te voldoen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of TCC ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat voor wat betreft het eerste onderdeel van de vordering van TCC het spoedeisend belang is komen te ontvallen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2.1.
Voorop staat dat het non-concurrentiebeding en het relatiebeding waar TCC zich aanvankelijk op beroepen heeft, nietig zijn. Schriftelijke bedingen die de bevoegdheid van de werknemer beperken om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, zijn bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd alleen geldig indien uit de bij dergelijke bedingen opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Dat volgt uit art. 7:653 lid 1 en lid 2 BW. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] voor TCC alleen op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gewerkt. De arbeidsovereenkomst bevat echter niet de hiervoor vermelde schriftelijke motivering en het gevolg daarvan is dat de bedingen niet geldig zijn.
4.2.2.
TCC stelt dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze met haar concurreert. De daarop gebaseerde vordering om [gedaagde] te bevelen de onrechtmatige concurrentie te staken en gestaakt te houden, is alleen gebaseerd op de werkzaamheden die [gedaagde] voor Korda verricht. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] geen werkzaamheden verricht voor andere klanten/relaties van TCC. Vast staat dat Korda tot aan het einde van het dienstverband van [gedaagde] een klant was van TCC, dat [gedaagde] gedurende zijn dienstverband bij TCC voor Korda werkzaamheden verricht heeft en dat hij aansluitend vanuit zijn eigen onderneming voor Korda soortgelijke werkzaamheden is gaan verrichten. In het midden kan blijven of [gedaagde] zodoende onrechtmatig gehandeld heeft jegens TCC. TCC heeft namelijk ter zitting verklaard dat zij Korda als klant kwijt is. Hieruit volgt dat TCC geen belang (meer) heeft bij de gevorderde voorziening die inhoudt dat [gedaagde] zijn werkzaamheden voor Korda moet staken. Immers, zelfs als [gedaagde] dit zou doen, heeft dit geen (positieve) gevolgen voor TCC. Haar betoog dat zij tevens wenst te voorkomen dat [gedaagde] ook voor andere klanten van TCC werkzaamheden gaat verrichten vanuit zijn eigen bedrijf, kan TCC niet baten. Bij een veroordeling daartoe bestaat, nu daarvoor geen concrete aanwijzingen zijn, op dit moment te weinig belang. Op voorhand valt bovendien niet te beoordelen of een dergelijke handelwijze van [gedaagde] altijd en onder iedere omstandigheid als onrechtmatig jegens TCC zal moeten worden bestempeld.
4.3.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat het op dit moment onvoldoende zeker is dat een vordering van TCC in een bodemzaak, gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] haar onrechtmatig beconcurreert met zijn werkzaamheden voor Korda, toegewezen zal worden. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat voor zover TCC meent dat zij alsnog rechten kan ontlenen aan het relatie- en non-concurrentiebeding - in de dagvaarding stelt TCC dat het [gedaagde] ondanks de nietigheid van deze bedingen “genoegzaam duidelijk was (dat) concurrerende werkzaamheden niet gewenst waren en door TCC ook niet zouden worden geaccepteerd” - dat berust op een verkeerde rechtsopvatting. Het kan dan wel zo zijn dat [gedaagde] wist dat TCC dergelijke concurrentie niet wilde, maar dat is niet genoeg om [gedaagde] daaraan ook te houden. Verder is het volgens vaste jurisprudentie voor de conclusie dat een voormalig werknemer onrechtmatig concurreert onder meer nodig dat de werknemer daarbij gebruik maakt van vertrouwelijke gegevens die hij heeft opgedaan gedurende zijn dienstverband met de werkgever. Dat [gedaagde] van dergelijke gegevens gebruik heeft gemaakt, is niet aannemelijk geworden. TCC stelt weliswaar dat [gedaagde] op de hoogte is van de tarieven die zij aan klanten (en dus ook aan Korda) in rekening brengt, maar [gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat die tarieven in de markt algemeen bekend zijn en het aan hem gemaakte verwijt voor het overige betwist. Dit aspect kan niet nader onderzocht worden in deze procedure aangezien een kort geding zich niet daartoe leent. TCC heeft ook nog aangevoerd dat [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van zijn kennis van Exact, dat die kennis is opgedaan tijdens zijn dienstverband en dat TCC de daarvoor benodigde opleiding betaald heeft. Dit betoog kan TCC niet baten, want vertrouwelijk is dit type kennis niet.
4.4.
Op grond van voorgaande overwegingen zal onderdeel 1 van de vordering van TCC worden afgewezen.
4.5.
Onderdeel 2 van de vordering van TCC zal eveneens worden afgewezen. [gedaagde] betwist namelijk in het bezit te zijn van gegevens en informatie die het eigendom van TCC zijn. In reactie op die betwisting heeft TCC niet nader onderbouwt dat [gedaagde] in het bezit daarvan is.
4.6.
TCC wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 814,00 salaris gemachtigde.
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van TCC af,
5.2.
veroordeelt TCC in de proceskosten van € 814,00,
5.3.
veroordeelt TCC tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na vandaag zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.
RW