In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonpunt en een gedaagde partij. De eisende partij, Woonpunt, vorderde ontruiming van een woning die door de burgemeester van Maastricht op grond van artikel 13b van de Opiumwet was gesloten. De gedaagde had een huurovereenkomst met Woonpunt en was vanaf 1 november 2015 huurder van de woning. De burgemeester had op 16 mei 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd voor sluiting van de woning vanwege de vondst van hennep. Ondanks een voorlopige voorziening die de sluiting tijdelijk verhinderde, werd de woning op 16 oktober 2024 daadwerkelijk gesloten na herhaalde vondsten van drugs in de woning. Woonpunt ontbond de huurovereenkomst buitengerechtelijk per 18 oktober 2024, omdat de gedaagde tekort was geschoten in zijn verplichtingen als huurder door het voorhanden hebben van drugs.
De kantonrechter oordeelde dat Woonpunt voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming en dat de gedaagde geen recht had om de woning na de sluiting opnieuw in gebruik te nemen. De rechter benadrukte dat de ontbinding van de huurovereenkomst op basis van artikel 7:231 lid 2 BW gerechtvaardigd was, gezien de herhaalde overtredingen van de huurovereenkomst door de gedaagde. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde in het ongelijk werd gesteld en dat de ontruiming moest worden toegewezen, waarbij de gedaagde ook werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.