In deze zaak, die voor de Kantonrechter in Maastricht is behandeld, gaat het om een geschil tussen Inbev Nederland N.V., een bierbrouwerij, en een horecaonderneming die een huurovereenkomst had gesloten voor een pand. De huurovereenkomst, die op 1 juli 2019 inging, is op 1 september 2023 geëindigd door een vaststellingsovereenkomst. Inbev vorderde een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst was geëindigd en een schadevergoeding voor huurachterstand. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst inderdaad was geëindigd, maar wees de vordering tot schadevergoeding af. De kantonrechter stelde vast dat er een huurkorting van € 9.272,69 was overeengekomen vanwege de coronacrisis, maar wees de vorderingen van de gedaagde om de huurprijs verder te verlagen af. De algemene voorwaarden werden vernietigd, wat leidde tot een aanpassing van de huurprijs en de huurachterstand. Uiteindelijk werd de huurachterstand vastgesteld op € 32.175,11, met een wettelijke handelsrente van € 14.988,45 tot en met 21 mei 2024. De kantonrechter compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 18 december 2024.