ECLI:NL:RBLIM:2024:9765

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
11168059 \ CV EXPL 24-3139
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en declaraties door VGZ Zorgverzekeraar N.V. tegen gedaagde

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in persoon procedeert. De vordering betreft een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met rente en kosten, dat VGZ stelt te vorderen op basis van een zorgovereenkomst die zij met de gedaagde heeft gesloten. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat de vordering van VGZ gegrond is, onder andere door te stellen dat de vorderingen zijn verjaard en dat er onjuistheden in de vordering zitten.

De kantonrechter heeft de feiten en het verweer van beide partijen beoordeeld. Het verweer van de gedaagde dat de vorderingen zijn verjaard, is ongegrond verklaard, omdat VGZ heeft aangetoond dat zij meerdere schriftelijke aanmaningen heeft verzonden, waardoor de verjaringstermijn is gestuit. De kantonrechter heeft ook de stellingen van de gedaagde over onjuistheden in de vordering beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat de gedaagde niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verweer. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat VGZ recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding.

Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.018,72. Het vonnis is uitgesproken op 18 december 2024 door de kantonrechter R.P.J. Quaedackers en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11168059 \ CV EXPL 24-3139
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

VGZ heeft met [gedaagde] een zorgovereenkomst gesloten.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.500,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert VGZ (samengevat) het volgende aan. VGZ heeft op grond van een met [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij [gedaagde] in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens VGZ € 4.505,34. Daarnaast is [gedaagde] aan haar de wettelijke rente verschuldigd. VGZ berekent de wettelijke rente tot 15 mei 2024 op € 783,96. Voorts stelt VGZ dat [gedaagde] aan haar een vergoeding van € 617,46 voor buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, inclusief de daarover verschuldigde BTW. VGZ heeft nog een bedrag van € 652,35 van [gedaagde] ontvangen, welk bedrag in mindering is gebracht op de vordering.
3.3.
VGZ beperkt haar vordering in deze procedure tot een bedrag van € 2.500,00 om de kosten voor [gedaagde] te beperken maar hem toch op de ernst van de situatie te wijzen. Zij behoudt haar rechten voor met betrekking tot het resterende deel van de vordering.
3.4.
[gedaagde] voert verweer en stelt dat de vorderingen van VGZ zijn verjaard omdat deze ouder zijn dan vijf jaar. Verder betwist [gedaagde] de vordering en stelt hij dat deze berust op onjuistheden omdat er te veel betaald zou zijn, de premie van 2016 niet klopt en omdat niet duidelijk zou zijn waar de declaraties voor zijn. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van VGZ.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verjaring
4.1.
Op grond van artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een vordering tot nakoming van een overeenkomst na verloop van vijf jaar nadat de vordering opeisbaar is geworden. Vervolgens bepaalt artikel 3:317 lid 1 BW dat deze verjaring kan worden gestuit door onder meer een schriftelijke aanmaning. Door deze stuiting gaat dan een nieuwe termijn van vijf jaar lopen. Als VGZ geen enkele aanmaning zou hebben verzonden, zou het beroep van [gedaagde] op verjaring (in ieder geval: deels) gegrond zijn, nu de vorderingen grotendeels meer dan vijf jaar oud zijn. Uit productie 1 bij de dagvaarding volgt immers dat de vorderingen dateren uit de periode van 15 december 2015 tot en met 29 november 2019, terwijl de dagvaarding dateert van 23 mei 2024.
4.2.
VGZ stelt echter in haar conclusie van repliek dat zij [gedaagde] vanaf 2016 meerdere schriftelijke aanmaningen heeft gestuurd. VGZ heeft ook brieven overgelegd die zij tussen 2016 en 2020 aan [gedaagde] heeft verzonden. Gezien deze onderbouwing van VGZ had [gedaagde] zijn verweer moeten toespitsen op deze stellingen van VGZ. Het verweer van [gedaagde] is daarvoor echter te vaag zodat de kantonrechter dit verweer zal passeren. Door de laatste brief van 6 maart 2020 heeft VGZ de verjaringstermijn gestuit waardoor een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen. Binnen deze termijn is de dagvaarding uitgebracht, zodat de vorderingen niet zijn verjaard. Het verjaringsverweer van [gedaagde] is daarom ongegrond.
Onjuiste vorderingen?
4.3.
[gedaagde] betwist daarnaast de vorderingen van VGZ en heeft aangevoerd dat hij in 2015 te veel heeft betaald, dat de zorgpremie in 2016 € 107,95 per maand was in plaats van € 300,27 en dat de declaraties onduidelijk zijn. Zijn stelling dat hij in 2015 te veel zorgpremie heeft betaald, vat de kantonrechter op als een beroep op verrekening, zoals bedoeld in artikel 6:127 BW. De vordering die [gedaagde] op VGZ zou hebben, wordt echter niet door hem onderbouwd. [gedaagde] had de rechtbank op 31 juli 2024 per e-mail een aantal stukken toegestuurd die niet waren ondertekend. De griffier heeft hem, zoals bepaald in artikel 2.2 en 2.4 van het rolreglement, verzocht om de originele stukken met bijlagen ondertekend toe te sturen. Van [gedaagde] is vervolgens op 7 augustus 2024 de conclusie van antwoord ontvangen zonder bijlagen. De eerder door [gedaagde] per e-mail verstuurde bijlagen maken daardoor geen deel uit van deze procedure. Door [gedaagde] is niet duidelijk gemaakt wat het teveel betaalde bedrag zou zijn en waar het uit zou bestaan. Daarmee heeft [gedaagde] niet aan zijn stelplicht voldaan en treedt het rechtsgevolg, het teniet gaan van de vordering van VGZ ter hoogte van het teveel betaalde bedrag aan premie door [gedaagde] , niet in.
4.4.
Wat betreft de vordering van de zorgpremie over de periode maart 2016 tot en met mei 2017 heeft VGZ in productie 1 bij de dagvaarding een overzicht overgelegd waaruit blijkt welke posten VGZ van [gedaagde] vordert. Aan premiebedrag voor de maanden maart 2016 tot en met oktober 2016 staat een bedrag vermeld van (in totaal) € 300,27 per maand. Vanaf november 2016 is een maandpremie van € 107,95 in rekening gebracht. Nu [gedaagde] de verschuldigdheid van de premie van € 300,27 per maand in 2016 betwist en de vordering van VGZ niet nader is onderbouwd met bijvoorbeeld de polisbladen, is de vordering dat [gedaagde] over de periode maart 2016 tot en met oktober 2016 een maandpremie van € 300,27 verschuldigd is, niet vast komen te staan. Wel heeft [gedaagde] erkent dat in 2016 een maandpremie van € 107,95 verschuldigd was en heeft hij niet betwist dat de premies over de periode maart 2016 tot en met mei 2017 niet zijn betaald. Gelet op het voorgaande is de premie over maart 2016 tot en met mei 2017 toewijsbaar, waarbij wordt uitgegaan van een premie van € 107,95 per maand voor de maanden maart tot en met december 2016 en een premie van € 112,95 per maand voor de maanden januari, februari, maart en mei 2017. In totaal gaat het om een bedrag van € 1.531,30.
4.5.
Op het overzicht van productie 1 bij de dagvaarding staan naast de openstaande zorgpremie ook een aantal declaraties en overige posten vermeld. [gedaagde] betwist declaratie [nummer 1] van € 375,00 en declaratie [nummer 2] van € 94,45 en stelt dat deze declaraties onduidelijk zijn. De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet. Op het overzicht staat aangegeven wie de zorgverlener is, wat de behandelperiode is, wat er betaald en vergoed is, wat niet vergoed is en wat onder het verplicht eigen risico valt. Daarmee geeft VGZ nauwkeurig aan waarop de declaraties zien. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij (of een ander lid van zijn gezin) in de bewuste periode gebruik heeft gemaakt van deze zorg. De betwisting van [gedaagde] is daarmee onvoldoende concreet en legt te weinig gewicht in de schaal om de onderbouwde stellingen van VGZ onderuit te halen. De vordering ten aanzien van deze declaraties van totaal € 469,45 is toewijsbaar.
4.6.
De overige declaraties op het overzicht, te weten declaraties [nummer 3] van € 1,74 en € 12,57, [nummer 4] van € 179,24 en [nummer 5] van € 378,35 (samen totaal € 571,90), en de overige opgevoerde posten van totaal € 478,50 worden niet door [gedaagde] betwist. Gelet daarop is de vordering van € 1.050,40 toewijsbaar.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] aan VGZ nog het volgende bedrag verschuldigd is:
- premie 2016/2017
1.531,30
- declaraties [nummer 1] en [nummer 2]
469,45
- overige declaraties en posten
1.050,40
+
Totaal
3.051,15
4.8.
Nu VGZ haar vordering, onder reserve van rechten op invordering van het restant, heeft beperkt tot € 2.500,00 aan hoofdsom, zal € 2.500,00 aan hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal hierover worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, 23 mei 2024.
4.9.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.018,72

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 23 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.018,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.
VC