ECLI:NL:RBLIM:2024:9857

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
ROE 22/1951
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde aflossingsbedragen door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 23 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de aflossingsbedragen die de Sociale Verzekeringsbank (SvB) heeft vastgesteld, beoordeeld. Eiseres, die in een verzorgingsinstelling woont, betoogt dat bij het vaststellen van de maandelijkse aflossingsbedragen rekening moet worden gehouden met een menselijk oogpunt. De rechtbank interpreteert dit als een beroep op artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen. De rechtbank volgt echter de SvB in het standpunt dat er in dit geval geen sprake is van een 'kennelijk onredelijk resultaat'. De rechtbank wijst erop dat eiseres niet benadeeld is door de vastgestelde aflossingsbedragen en dat de SvB jaarlijks onderzoek doet naar de draagkracht van eiseres. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De zaak betreft een vordering van de SvB op eiseres van € 8.892,81, ontstaan door ten onrechte ontvangen AIO-uitkering. De SvB heeft vastgesteld dat eiseres vanaf mei 2022 € 122,55 per maand moet aflossen, wat later is aangepast naar € 115,55. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar de SvB heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 10 december 2024 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van de aflossingscapaciteit correct is en dat de SvB zich aan de regels houdt. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de aflossingscapaciteit, maar pleit voor een lager bedrag uit menselijk oogpunt. De rechtbank concludeert dat de aflossingsbedragen niet onredelijk zijn en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1951

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2024

in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: A. Estrada Blanco),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de Svb

(gemachtigde: mr. A.F.L.B. Metz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 29 juli 2022 dat gaat over de hoogte van het bedrag dat zij maandelijks moet aflossen op haar schuld bij de Svb.
1.1.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft nog nadere stukken ingediend en de Svb heeft ook vragen van de rechtbank beantwoord.
1.2.
Eiseres heeft met een brief van 14 november 2024 gevraagd om uitstel van de behandeling ter zitting, maar dat heeft de rechtbank afgewezen. Omdat eiseres in die brief ook sprak over een mogelijke afspraak met de Svb over een definitief toekomstig aflossingsbedrag van € 23,- heeft de rechtbank de Svb verzocht daarop te reageren. Dat heeft de Svb gedaan en daarbij (kort gezegd) te kennen gegeven daar niet aan tegemoet te komen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar dochter als gemachtigde. Ook de schoonzoon van eiseres was op de zitting aanwezig. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres ontvangt van de Svb een uitkering op grond van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO). In september 2019 is zij van een woning verhuisd naar een verzorgingstehuis. Als gevolg van die verhuizing heeft zij recht op een lagere AIO-uitkering. Omdat van september 2019 tot en met augustus 2020 ten onrechte nog het hoge uitkeringsbedrag is betaald, is een vordering van de Svb op eiseres ontstaan van € 8.892,81. Hiertegen zijn toen geen rechtsmiddelen aangewend (er is geen bezwaar tegen gemaakt), zodat deze schuld voor de rechtbank vaststaat en ook dat eiseres dit bedrag aan de Svb moet terugbetalen.
3. De Svb doet jaarlijks onderzoek naar de draagkracht van eiseres. In 2020 heeft de Svb vastgesteld dat eiseres niet beschikt over financiële ruimte om op de vordering af te lossen. Bij het draagkrachtonderzoek in 2021 is vervolgens vastgesteld dat zij inmiddels wel aflossingscapaciteit heeft omdat haar netto periodieke inkomen meer bedraagt dan de wettelijke beslagvrije voet. De Svb heeft daarom met het primaire besluit van 28 maart 2022 beslist dat eiseres vanaf mei 2022 € 122,55 per maand op haar geldschuld moet aflossen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de Svb heeft toegezegd dat zij dan tijdelijk niets hoeft af te lossen.
4. Met het bestreden besluit van 29 juli 2022 heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen deze vaststelling van de nieuwe aflossingscapaciteit ongegrond verklaard. Wel is het bedrag van de aflossingscapaciteit gewijzigd naar € 115,55 en is uit coulance een gewenningsperiode geboden. Vanaf september 2022 wordt gedurende 12 maanden volstaan met een aflossing van 50% van € 115,55. Dat is concreet € 57,78 per maand. In augustus 2023 wordt de aflossingscapaciteit opnieuw berekend, waarna vanaf september 2023 tot september 2024 wordt volstaan met 75% van de dan berekende aflossingscapaciteit. In augustus 2024 zal de Svb de aflossingscapaciteit opnieuw berekenen en dat bedrag vanaf september 2024 volledig (100%) verrekenen met de AIO-uitkering van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de aflossingsbedragen die de Svb heeft vastgesteld en die eiseres per maand moet betalen vanaf mei 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd bevestigd dat de berekening van de wettelijke aflossingscapaciteit in het bestreden besluit correct is gedaan. Zij begrijpt ook dat het ten onrechte ontvangen bedrag terugbetaald moet worden. Daar gaat het haar niet om. Zij zou graag zien dat de Svb het aflossingsbedrag uit menselijk oogpunt lager had vastgesteld. Met de tot nu toe betaalde aflossingsbedragen is eiseres het weliswaar eens, maar zij moet nu ineens € 138,- per maand afbetalen en dat is te veel. Na aftrek van het maximale aflossingsbedrag houdt eiseres namelijk nauwelijks geld over om de kosten van onder meer de pedicure, de wasserette en het televisieabonnement te betalen. De gemachtigde en haar partner moeten nu financieel bijspringen.
8. Omdat eiseres het eens is met de berekening van de aflossingscapaciteit zoals die is gedaan in het bestreden besluit, zal de rechtbank daarover geen oordeel geven. Ook geeft zij geen oordeel over het besluit dat de Svb (zo is uit de stukken en ter zitting gebleken) heeft genomen op 29 november 2024, waarin de aflossingscapaciteit is vastgesteld op € 138,-. Dat besluit kan niet worden meegenomen bij de beoordeling van het bestreden besluit van 29 juli 2022, omdat het ziet op een andere periode dan in het besluit van 29 juli 2022 en op basis van een nieuw onderzoek naar financiële gegevens.
9. Wel oordeelt de rechtbank hierna over de hoogte van het aflossingsbedrag in het bestreden besluit. Omdat eiseres er op wijst dat bij het vaststellen van de maandelijkse aflossingsbedragen rekening moet worden gehouden met een menselijk oogpunt, vat de rechtbank dat op als een beroep op artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling). In dat artikellid staat dat, wanneer toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, de Svb hiervan kan afwijken.
10. De rechtbank volgt de Svb in het standpunt dat in het geval van eiseres niet kan worden gesproken van een ‘kennelijk onredelijk resultaat’. Uit de toelichting bij de Regeling blijkt namelijk dat daarvan alleen sprake is in uitzonderlijke gevallen, zoals een dreigende afsluiting van energielevering, ontruiming van de woning of bij betalingsachterstanden. [1] Dergelijke situaties zijn bij eiseres (die intramuraal woont in een verzorgingsinstelling) onweersproken niet aan de orde.
11. Hierbij wijst de rechtbank er net als de Svb ook op dat eiseres niet is benadeeld met de maandelijkse aflossingsbedragen. Vanaf mei 2022 is namelijk niets afgelost vanwege de bezwaarprocedure. Vervolgens is per september 2022 € 57,78 afgelost (dat is 50% van de aflossingscapaciteit). Daarna heeft de maandelijkse aflossing feitelijk anders uitgewerkt dan in het bestreden besluit staat: vanaf augustus 2023 is immers sprake geweest van een aflossingsbedrag dat ruimschoots lager is dan de aflossingscapaciteit die in het bestreden besluit is vastgesteld. In augustus 2023 is het aflossingsbedrag namelijk door een fout bij de Svb vastgesteld op € 20,- per maand in plaats van op 75% van de maximale aflossingscapaciteit (0,75 x € 128,41 = € 96,31). Dit bedrag is per augustus 2024 geïndexeerd naar € 23,-. Eiseres heeft op de zitting ook bevestigd dat al deze maandelijkse bedragen geen probleem waren en dat zij het daar mee eens is.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzitter, en mr. J.M.E. Derks en mr. C.L.G.F.H. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante bepalingen

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 475e
1. Indien de geëxecuteerde over een niet in de basisregistratie personen opgenomen vaste woon- of verblijfplaats beschikt en hij de deurwaarder die gerechtigd is ten laste van hem binnen Nederland beslag te leggen, inzicht geeft in zijn leefsituatie en zijn bronnen van inkomsten, blijft het bepaalde in artikel 475da, vierde lid, eerste zin, buiten toepassing.
2. Indien de geëxecuteerde ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen, bedraagt de beslagvrije voet de prijs die is verschuldigd voor verzorging dan wel verpleging, verhoogd met:
twee derde van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet;
het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Participatiewet.
Participatiewet
Artikel 23. Normen in inrichting (met de bedragen zoals die golden ten tijde van het bestreden besluit)
1. Bij een verblijf in een inrichting is de norm per kalendermaand, indien het betreft
a. een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 348,89; (..).
2. Het bedrag van de norm, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met:
a. voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 34,00; (..).
(…).
Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen
Artikel 3 Standaard regeling voor uitstel van betaling
1. Het UWV en de SVB stellen de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel, tenzij:
a. de vordering een bestuurlijke boete betreft;
b. de onverschuldigde betaling het gevolg is van een gedraging waarvoor aan de schuldenaar een bestuurlijke boete is opgelegd;
c. de onverschuldigde betaling het gevolg is van een gedraging waarvan het UWV of de SVB aangifte heeft gedaan of waarvan proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden; of
d. de vordering het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting.
(…)
7.
Indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt kan het UWV of de SVB van het eerste tot en met zesde lid afwijken.

Voetnoten

1.Zie hierover ook de uitspraak van de hoogste rechter: Centrale Raad van Beroep van 8 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:2, rechtsoverweging 4.14). De uitspraak is te vinden op