In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 23 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de aflossingsbedragen die de Sociale Verzekeringsbank (SvB) heeft vastgesteld, beoordeeld. Eiseres, die in een verzorgingsinstelling woont, betoogt dat bij het vaststellen van de maandelijkse aflossingsbedragen rekening moet worden gehouden met een menselijk oogpunt. De rechtbank interpreteert dit als een beroep op artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen. De rechtbank volgt echter de SvB in het standpunt dat er in dit geval geen sprake is van een 'kennelijk onredelijk resultaat'. De rechtbank wijst erop dat eiseres niet benadeeld is door de vastgestelde aflossingsbedragen en dat de SvB jaarlijks onderzoek doet naar de draagkracht van eiseres. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.
De zaak betreft een vordering van de SvB op eiseres van € 8.892,81, ontstaan door ten onrechte ontvangen AIO-uitkering. De SvB heeft vastgesteld dat eiseres vanaf mei 2022 € 122,55 per maand moet aflossen, wat later is aangepast naar € 115,55. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar de SvB heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 10 december 2024 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van de aflossingscapaciteit correct is en dat de SvB zich aan de regels houdt. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de aflossingscapaciteit, maar pleit voor een lager bedrag uit menselijk oogpunt. De rechtbank concludeert dat de aflossingsbedragen niet onredelijk zijn en verklaart het beroep ongegrond.