Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident sub 1] ,
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident sub 2] , handelend in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen dat gedaagde sub 1 ten gevolge van het testament van [erflater] als enig erfgenaam heeft verworven,
1.De procedure
- de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening met producties 1 t/m 6,
- de incidentele conclusie van antwoord in het incident ex art. 223 Rv tevens
- de zaak is naar de rol verwezen van 6 maart 2024 voor het nemen van de conclusie van antwoord.
2.De feiten
3.3. Het geschilin de hoofdzaak
[overlijdensdatum] 2023, althans vanaf een door uw rechtbank te bepalen datum;
D. Gedaagden zal veroordelen in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten zoals genoemd in art. 237 lid 4 Rv, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat gedaagden in verzuim zijn deze kosten te voldoen.
4. De beoordeling in het incident
[gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] hebben bovendien het merendeel van de stukken zoals gevorderd overgelegd in hun conclusie, waarbij zij aangeven dat de meeste informatie reeds is meegenomen in de akte van verdeling (zoals overgelegd als productie 1 bij de dagvaarding), welke niet door [eiseres in de hoofdzaak, eiseres in het incident] is betwist.
5.De beslissing
6 maart 2024voor conclusie van antwoord.