In deze zaak vordert de verhuurder, aangeduid als [eisers], betaling van een bedrag aan servicekosten van de huurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurovereenkomst tussen partijen is aangegaan op 15 juni 2023 en eindigde op 1 juni 2024. De verhuurder stelt dat de huurder nog een bedrag van € 1.432,58 aan servicekosten verschuldigd is, terwijl de huurder betwist dat er een grondslag is voor deze naheffing. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2025. Tijdens deze behandeling heeft de verhuurder de eis verminderd naar € 1.197,19. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verhuurder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gevorderde kosten, met name omdat er geen facturen zijn overgelegd die de hoogte van de naheffing onderbouwen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de verhuurder niet toewijsbaar is, en heeft de verhuurder in het ongelijk gesteld. De proceskosten zijn voor rekening van de verhuurder, die € 510,00 moet betalen aan de huurder.