ECLI:NL:RBLIM:2025:10251

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
C/03/340034 / FA RK 25-580
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot erkenning van Belgische adoptie in Nederlandse registers van de burgerlijke stand

Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, geboren uit een inmiddels beëindigde relatie, verzocht om erkenning van een Belgische adoptie door haar stiefvader in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster, die in België woont maar de Nederlandse nationaliteit heeft, problemen ondervindt door de discrepantie tussen de Belgische en Nederlandse registers. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van het Nederlands-Belgisch Executieverdrag 1925, dat de regels van territoriale bevoegdheid vastlegt. De rechtbank concludeert dat de Belgische rechter deze regels niet heeft nageleefd, waardoor de adoptie niet kan worden erkend in Nederland. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoekster nog niet de mogelijkheid van een procedure tot wijziging van haar achternaam bij Dienst Justis heeft onderzocht. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters P.H.J. Frénay en P.H. Brandts, met griffier C.G.M. Schuman.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 2 oktober 2025
Zaaknummer: C/03/340034 / FA RK 25-580
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster],
verzoekster,
wonend in [woonplaats 1] ),
advocaat mr. J.F.M. Sondeijker, kantoorhoudend in Maastricht.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de stiefvader],
verder te noemen de stiefvader,
wonend in [woonplaats 1] ,
[de vader] ,
verder te noemen de vader,
wonend in [woonplaats 2] ,
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht,
verder te noemen de ambtenaar.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van het op 18 maart 2025 ingekomen verzoekschrift.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster is op [geboortedatum] 1999 geboren uit de inmiddels beëindigde relatie tussen mevrouw [de moeder] en de vader.
2.2.
Verzoekster is op 3 december 2004 geëmigreerd naar België. In de Basisregistratie Personen is verzoekster geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Bij onherroepelijk vonnis van 9 november 2022 van de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg afdeling Tongeren is de gewone adoptie door de stiefvader van verzoekster uitgesproken en voor recht gezegd dat de familienaam van verzoekster gewijzigd wordt in [familienaam 1] . De akte van adoptie is vervolgens opgemaakt op 3 januari 2023.
3. Het verzoek
3.1.
Verzoekster heeft verzocht te verklaren voor recht dat de akte van adoptie van 3 januari 2023 vatbaar is voor inschrijving in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente Maastricht waarmee de achternaam van verzoekster gewijzigd wordt.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt verzoekster als volgt. Verzoekster is vanaf driejarige leeftijd door de stiefvader, partner van de moeder van verzoekster, mee opgevoed en door hem beschouwd als zijn eigen dochter. Omdat verzoekster graag door hem geadopteerd wilde worden, heeft de stiefvader in april 2022 een verzoek ingediend tot gewone binnenlandse adoptie van een meerderjarige bij de Rechtbank van eerste aanleg Tongeren. Deze adoptie is op 9 november 2022 ook uitgesproken en de naam van verzoekster is daarmee gewijzigd van [familienaam 2] naar [familienaam 1] . Omdat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft, wenst zij dat deze naamswijziging ook in Nederland doorgevoerd wordt. Verzoekster ondervindt er in de dagelijkse praktijk namelijk problemen van dat de registers in België niet overeenkomen met de Nederlandse registers. Zo levert dit bijvoorbeeld hinder op bij het doen van belastingaangifte in Nederland, waar verzoekster werkt; zij is in Nederland niet bekend onder de naam [familienaam 1] . Verzoekster heeft de ambtenaar verzocht om hieraan medewerking te verlenen, maar dit verzoek is bij besluit van 20 april 2023 afgewezen. Verzoekster is echter van mening dat er geen enkel bezwaar is om de adoptie en naamswijziging in België in de registers van de burgerlijke stand in Nederland op te nemen.

4.Het standpunt van de ambtenaar

4.1.
De ambtenaar is van mening dat het verzoek dient te worden afgewezen. De ambtenaar mag enkel een latere vermelding toevoegen aan de geboorteakte als daarvoor een wettelijke basis bestaat. Die is er in deze niet. Verzoekster is als meerderjarige geadopteerd, zodat de adoptie niet kan worden getoetst aan het Haags Adoptieverdrag 1993. Dit ziet immers enkel op adoptie van minderjarigen. Van toepassing zijn daarom artikelen 10:108 t/m 10:111 BW. Uit artikel 10:104 BW blijkt dat onder adoptie (naar NL recht) wordt verstaan het tot stand brengen van een familierechtelijke betrekking tussen een minderjarig kind en twee personen tezamen of een persoon alleen. Verzoekster was meerderjarig, dus de adoptie kan op grond van dit artikel niet in Nederland worden erkend. Omdat de adoptie daarom ook niet kan worden toegevoegd aan de geboorteakte, is er ook geen sprake van een wijziging van persoonlijke staat. Daarmee wijzigt dus ook niet de geslachtsnaam van verzoekster.

5.De beoordeling

Belanghebbende
5.1.
Ter zitting is gebleken dat de rechtbank heeft verzuimd om de biologische en juridische vader van verzoekster, de heer [de vader] (de vader) op te roepen als belanghebbende. De rechtbank heeft de zaak desalniettemin inhoudelijk behandeld en zal daarop ook definitief beslissen, omdat de door verzoekster nagestreefde erkenning van het Belgische vonnis (ambtshalve toetsend) niet kan worden bevestigd. Overigens wordt er van uitgegaan dat de vader niet in zijn belang wordt geraakt door deze beslissing omdat de familienaam van verzoekster niet zal worden gewijzigd. Dit blijkt uit het navolgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft en in België woont en het een Belgische adoptiebeslissing betreft terwijl haar juridische vader de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland woont. De rechtbank dient daarom eerst te beoordelen of aan de Nederlandse rechter bevoegdheid toekomt.
5.3.
Omdat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft en het verzoek ziet op toevoegen van een latere vermelding aan de geboorteakte van verzoekster in de Nederlandse registers, is de rechtbank van oordeel dat het onderhavige verzoek voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 aanhef en onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht toekomt. Op grond van artikel 10:20 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Op grond van artikel 1:26 BW kan eenieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende buitenlandse akte of uitspraak is opgemaakt of gedaan volgens de plaatselijke voorschriften en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. Het gerechtvaardigd belang hangt samen met artikel 262 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het verzoek moet voldoende aanknoping hebben met de Nederlandse rechtssfeer.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek voldoende aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtssfeer, omdat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft. Bovendien werkt verzoekster in Nederland. Het belang van verzoekster is erin gelegen dat het Nederlandse register in overeenstemming wordt gebracht met het Belgische register. Zolang dit niet het geval is, ervaart verzoekster hier hinder van. Verzoekster heeft ter zitting bovendien desgevraagd laten weten dat zij hier ook emotioneel onder lijdt. De stiefvader heeft altijd voor haar gezorgd in tegenstelling tot de vader en zij vindt het dan ook niet fijn om in Nederland wel steeds de achternaam van de vader te moeten gebruiken, in plaats van de naam van de stiefvader.
5.6.
De vraag die nu beantwoord dient te worden is of het Belgische vonnis van 9 november 2022 en de aan de hand van dat vonnis opgemaakte akte van adoptie van 3 januari 2023, een uitspraak is die naar zijn aard vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
5.7.
Evident is dat het in deze (nu, maar ook ten tijde van de adoptie door de stiefvader van verzoekster) een grensoverschrijdende zaak betreft, omdat verzoekster en de vader de Nederlandse nationaliteit hebben, de vader in Nederland woont en verzoekster en de stiefvader in België wonen. Gelet hierop dienen dan ook de regels van het internationaal privaatrecht (IPR) in acht te worden genomen. Het IPR heeft immers als doel om problemen die ontstaan bij het samenlopen van nationale rechtsstelsels te verhelpen.
5.8.
De rechtbank constateert dat de Belgische rechter weliswaar overwegingen heeft gewijd aan welk recht van toepassing zou (moeten) zijn op het verzoek tot adoptie, maar niet aan het IPR en dan in het bijzonder aan het op 28 maart 1925 tot stand gekomen Verdrag tussen Nederland en België betreffende de territoriale rechterlijke bevoegdheid, betreffende faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechtelijke uitspraken en van authentieke akten (Stb. 1929, 405), ook wel aangeduid als het Nederlands-Belgisch Executieverdrag 1925 (hierna het verdrag). Familierechtelijke zaken, waaronder afstammingszaken, vallen, ongeacht of zij worden ingeleid met een dagvaarding of een verzoekschrift, binnen het door art. 1 van het verdrag afgebakende materiële toepassingsgebied van de bevoegdheidsregeling van het verdrag (artt. 1-10). Uit artikel 9 lid 1 van dit verdrag volgt dat de bevoegdheidsregeling van het verdrag van toepassing is, indien een Belgische onderdaan een procedure voor de Nederlandse rechter aanspant of een Nederlandse onderdaan een procedure voor de Belgische rechter. Vanuit Belgisch perspectief betekent dit, dat de Belgische rechter in het kader van een kwestie van afstamming de bevoegdheidsregeling van het verdrag moet toepassen, wanneer de verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft.
5.9.
Volgens de in art. 3 lid 1 van het verdrag neergelegde bevoegdheidsregel, zal de verweerder worden gedagvaard voor de rechter van zijn woonplaats in Nederland of België, of bij het ontbreken van een zodanige woonplaats, voor de rechter van zijn verblijfplaats in Nederland of in België. In de adoptieprocedure van de stiefvader was de vader (= juridische vader van verzoekster) verweerder. Dit betekent dat op grond van deze bepaling de Belgische rechter zich in de adoptieprocedure onbevoegd had moeten verklaren, omdat de vader in Nederland woonde ten tijde van de in België ingeleide en behandelde procedure.
5.10.
Het verzoek van verzoekster strekt er in feite toe om voornoemde Belgische uitspraak in Nederland te erkennen. Ingevolge artikel 1:20b lid 1 BW wordt, voor zover thans van belang, van een door een bevoegde buitenlandse rechter gedane uitspraak een latere vermelding aan de desbetreffende geboorteakte toegevoegd, tenzij de Nederlandse openbare orde zich daartegen verzet. Met dit laatste is blijkens de Memorie van toelichting op het wetsvoorstel tot herziening van Titel 4 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en wijziging van enige andere bepalingen van Boek 1 van dat wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering (
Kamerstukken II, 1990/91, 21 847, nr. 3, blz. 25) bedoeld dat de latere vermelding wordt geweigerd indien de buitenlandse (akte of) uitspraak niet ‘overeenstemt’ met de regels van Nederlands internationaal privaatrecht, waarbij de wetgever klaarblijkelijk de regels op het punt van de erkenning in Nederland van buitenlandse (akten en) rechterlijke uitspraken op het oog had. In de onderhavige zaak zijn deze regels die van het verdrag, dat in art. 11 lid 1 een limitatieve opsomming geeft van de voorwaarden voor erkenning. Dit zijn de volgende voorwaarden:
1°.dat de beslissing niets inhoud, dat strijdig is met de openbare orde of met de beginselen van het publiekrecht van het land, waar zij wordt ingeroepen;
2°.dat zij vatbaar is voor tenuitvoerlegging in het land waar zij is gewezen, zij het ook dat er nog rechtsmiddelen tegen haar openstaan;
3°.dat het afschrift, hetwelk er van wordt overgelegd, naar de wetten van het land, waar de beslissing is gegeven, voldoet aan de voorwaarden, noodig voor hare echtheid;
4°.dat de partijen wettig vertegenwoordigd zijn geweest of is beslist, dat zij niet verschenen zijn na wettig te zijn opgeroepen;
5°.dat de regels van territoriale bevoegdheid, vastgesteld in het verdrag, niet zijn geschonden.
Artikel 3 van ditzelfde lid bepaalt dat de rechter in de thans aanhangige zaak ambtshalve moet onderzoeken of de beslissing voldoet aan deze voorwaarden.
5.11.
Gelet op hetgeen onder 5.8. en 5.9. is overwogen, concludeert de rechtbank dat de Belgische rechter artikel 11 lid 1 sub 5 niet heeft nageleefd door geen toepassing te geven aan de regels van territoriale bevoegdheid zoals vastgesteld in het verdrag. De rechtbank wordt nog eens gesterkt in dat oordeel door de verklaring van verzoekster op zitting. Daaruit leidt de rechtbank af dat de moeder van verzoekster - die evenals de stiefvader en verzoekster aanwezig was bij de zitting in België op 12 oktober 2022 – tijdens die zitting heeft gehoord dat de Belgische rechter aangaf dat hij de zaak eigenlijk moest verwijzen naar Nederland, maar desondanks besloten heeft toch inhoudelijk uitspraak te doen. Gelet hierop is - in ieder geval - niet voldaan aan een van de in artikel 11 lid 1 van het verdrag genoemde voorwaarden, zodat de Belgische uitspraak ook niet in Nederland kan worden erkend. Waar erkenning niet kan plaatsvinden, kan de in het verlengde daarvan verzochte verklaring voor recht niet worden toegewezen.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
5.12.
Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat verzoekster ter zitting desgevraagd heeft aangegeven nog niet de mogelijkheid van een procedure tot wijziging van haar achternaam bij Dienst Justis heeft onderzocht of overwogen. De ambtenaar heeft op vraag van de rechtbank verklaard in ieder geval bereid te zijn om verzoekster in een dergelijke procedure te ondersteunen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter en in het openbaar uitgesproken door mr. P.H. Brandts, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. Schuman, griffier op 2 oktober 2025.
CS
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.