ECLI:NL:RBLIM:2025:10315

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROE 24/2901
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ambtseed af te leggen en ongevraagd ontslag bij Veiligheidsregio Zuid-Limburg

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan over de weigering van eiser, een vrijwillig brandweerman, om de ambtseed af te leggen voor de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. Eiser was sinds 1999 werkzaam als vrijwilliger en had in 1988 al een ambtseed afgelegd bij de Koninklijke Luchtmacht. De Veiligheidsregio Zuid-Limburg had echter een nieuwe regeling vastgesteld die vereiste dat alle medewerkers, inclusief zittende medewerkers, de ambtseed moesten afleggen. Eiser weigerde dit, wat leidde tot zijn ongevraagd ontslag per 1 november 2023. De rechtbank oordeelde dat de Veiligheidsregio bevoegd was om het ontslag op te leggen, omdat eiser zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door de ambtseed niet af te leggen. De rechtbank concludeerde dat het ontslag evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim, ondanks de argumenten van eiser dat hij al eerder een ambtseed had afgelegd en dat hij een betrokken vrijwilliger was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en het ontslag rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2901

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.F.A. Bronneberg),
en

het dagelijks bestuur van Veiligheidsregio Zuid-Limburg, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P.W. Steuten).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de oplegging van de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag aan eiser, omdat hij heeft geweigerd de ambtseed of -belofte [1] van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg af te leggen. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder ongevraagd ontslag aan eiser heeft kunnen opleggen. Dat betekent dat het beroep ongegrond is en eiser dus geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 31 oktober 2023 heeft verweerder eiser met ingang van 1 november 2023 ongevraagd ontslagen als vrijwillig brandweerman, omdat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestaat eruit dat eiser weigert de ambtseed af te leggen zoals voorgeschreven op grond van artikel 19:32 CAR-UWO [2] en de Regeling ambtseed of ambtsbelofte uit 2021 (Regeling). Door deze weigering gedraagt eiser zich ook niet als goed vrijwilliger als bedoeld in artikel 19:31 CAR-UWO. Hierop kan volgens verweerder niet met een mindere maatregel dan disciplinair ontslag worden gereageerd.
2.1.
Met het besluit van 28 maart 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Verweerder heeft met een verweerschrift gereageerd op het beroep.
2.4.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend: een reactie van eiser zelf, een nieuwsartikel van BN DeStem [3] en een nieuwsartikel van Almere DEZE WEEK van 7 juli 2021.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de waarnemend gemachtigde van eiser (mr. R.C. Breuls) en de gemachtigde van verweerder. Verder zijn namens verweerder verschenen [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiser was sinds 1999 werkzaam als vrijwillig brandweerman. In 2012 is de Veiligheidsregio Zuid-Limburg opgericht en eiser valt sindsdien onder die organisatie als vrijwillig brandweerman.
3.1.
In 2020 heeft verweerder de Regeling bijgewerkt. Bij brief van 10 augustus 2020 heeft de directeur van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg de ondernemingsraad (OR) verzocht om instemming te verlenen voor de vaststelling daarvan. Hierbij is opgenomen dat deze (bijgewerkte versie van de) Regeling voor alle medewerkers van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg zal gaan gelden en dat zowel zittende medewerkers als nieuwe medewerkers de ambtseed afleggen. In de brief heeft verweerder de OR verder verzocht om instemming te verlenen voor het maken van een inhaalslag voor zittende medewerkers om de ambtseed af te leggen. Daarbij is opgenomen dat medewerkers die bij een vorige werkgever de eed hebben afgelegd deze alsnog bij de Veiligheidsregio Zuid-Limburg afleggen. Bij brief van
4 november 2020 heeft de OR de gevraagde instemming verleend, waarna verweerder de (bijgewerkte) Regeling heeft vastgesteld zoals deels weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak en bepaald dat deze op 1 januari 2021 in werking treedt. In artikel 2, vijfde lid, van deze Regeling is opgenomen dat de ambtseed wordt afgelegd ten overstaan van de (plaatsvervangend) directeur van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg.
3.2.
Bij brief van 23 januari 2023 heeft eiser een uitnodiging ontvangen om de ambtseed af te leggen bij verweerder. Aangezien eiser de ambtseed niet wilde afleggen, hebben partijen daar vervolgens een aantal keer contact over gehad. Dat heeft niet tot het afleggen van de ambtseed geleid.
3.3.
Bij brief van 20 juli 2023 heeft verweerder aan eiser een (laatste) waarschuwing gegeven wegens het weigeren van het afleggen van de ambtseed. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de weigering de ambtseed af te leggen kan leiden tot disciplinaire maatregelen, waaronder in het uiterste geval ongevraagd ontslag.
3.4.
Eiser heeft bij brieven van 24 juli 2023 en 28 augustus 2023 (nogmaals) zijn bezwaren tegen het afleggen van de ambtseed geuit.
3.5.
Eiser heeft geen gehoor gegeven aan de (laatste) waarschuwing. Bij brief van 7 september 2023 heeft verweerder daarom een voornemen tot schorsing uitgebracht. Daarbij heeft verweerder genoemd dat eiser uiterlijk op 18 september 2023 de onvoorwaardelijke schriftelijke bereidheid moest uitspreken om de ambtseed alsnog op korte termijn af te leggen. Dat heeft eiser niet gedaan.
3.6.
Bij besluit van 10 oktober 2023 heeft verweerder eiser geschorst voor de periode van 1 oktober 2023 tot 1 december 2023 en het voornemen uitgebracht tot het opleggen van ongevraagd ontslag. Daarbij is aangegeven dat eiser de ambtseed uiterlijk op 30 oktober 2023 moest afleggen. Tegen het besluit tot schorsing heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
3.7.
Bij brief van 23 oktober 2023 heeft eiser een zienswijze ingediend tegen het voorgenomen ongevraagd ontslag.
3.8.
Eiser heeft de ambtseed niet uiterlijk op 30 oktober 2023 afgelegd.
3.9.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor vermeld onder ‘procesverloop’.
Beoordeling door de rechtbank
4. De voor de beoordeling van dit beroep relevante regelgeving (waaronder de tekst van de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg) is opgenomen in de bijlage.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan en dat die hem kan worden toegerekend. Is daarvan sprake, dan ligt de vraag voor of de opgelegde straf evenredig is. [4] Heeft eiser de hem verweten gedraging begaan?
5. Eiser stelt dat hij in 1988 al een ambtseed bij de Koninklijke Luchtmacht heeft afgelegd ten behoeve van de uitoefening van de functie van tweede-luitenant. Eiser is daarom van mening dat hij al aan de verplichting tot het afleggen van de ambtseed heeft voldaan. Dat maakt volgens eiser dat hij niet (nogmaals) bij de Veiligheidsregio Zuid-Limburg een ambtseed hoeft af te leggen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser de hem verweten gedraging heeft begaan. De verweten gedraging betreft namelijk het niet afleggen van de ambtseed op grond van artikel 19:32 CAR-UWO en de Regeling. Het wordt eiser dus verweten dat hij niet de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft afgelegd. De rechtbank stelt vast dat eiser dit niet heeft gedaan en op de zitting heeft eiser dit ook bevestigd. Dat eiser in 1988 al een ambtseed bij de Koninklijke Luchtmacht heeft afgelegd, kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.
Heeft de verweten gedraging geleid tot plichtsverzuim?
6. Eiser voert aan dat geen sprake is van plichtsverzuim. Op de zitting verwijst eiser in dit kader naar een versie van de Regeling uit 2017 die ook in het dossier zit. In deze versie staat bij artikel 2, derde lid, een asterisk [5] met daarbij de volgende toelichting:
“Voor medewerkers die reeds langer dan 6 maanden geleden zijn aangesteld, wordt in 2017 een eenmalige inhaalslag gemaakt met betrekking tot het afleggen van de ambtseed of ambtsbelofte. Ook voor deze medewerkers geldt de verplichting zoals gesteld in artikelen 15:1a en 19:32 CAR-UWO.
Deze toelichting staat niet in de Regeling die op 1 januari 2021 in werking is getreden. Volgens eiser volgt hieruit dat de verplichting tot het afleggen van de ambtseed niet voor hem geldt, waardoor de verweten gedraging niet tot plichtsverzuim kan leiden. Door het achterwege laten van de toelichting in de versie die op 1 januari 2021 in werking is getreden is het namelijk niet duidelijk of de verplichting om de ambtseed af te leggen ook (nog) geldt voor medewerkers die langer dan zes maanden geleden zijn aangesteld. Verder is er daardoor ook geen termijn gesteld waarbinnen de reeds zittende medewerkers de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg moeten afleggen. Uit de Regeling die in werking is getreden op 1 januari 2021 blijkt daarom niet dat de termijn voor het afleggen van de ambtseed al is verstreken. Dit alles maakt dat niet op grond van de Regeling kan worden gesteld dat er sprake is van plichtsverzuim.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in de versie van de Regeling uit 2017 inderdaad bij artikel 2, derde lid, een asterisk staat met daarbij de in 6 weergegeven toelichting. Tussen partijen is echter niet in geschil dat de Regeling (die per 1 januari 2021 in werking is getreden) aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. In die Regeling is die toelichting niet opgenomen. Bij het verzoek om instemming aan de OR heeft verweerder aangegeven dat de Regeling voor alle medewerkers van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg zal gaan gelden, dat zowel zittende medewerkers als nieuwe medewerkers de ambtseed afleggen en (onder het kopje ‘inhaalslag zittende medewerkers’) dat medewerkers die bij een vorige werkgever de eed hebben afgelegd deze alsnog bij de Veiligheidsregio Zuid-Limburg afleggen. Daaraan heeft de OR vervolgens uitdrukkelijk instemming verleend, ook aan wat is vermeld onder het kopje ‘inhaalslag zittende medewerkers’. De rechtbank is daarom van oordeel dat het volstrekt duidelijk is dat de Regeling (die op 1 januari 2021 in werking is getreden) en daarmee de verplichting tot het afleggen van de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg ook voor eiser geldt. Dat was ook voor eiser duidelijk gezien de gang van zaken en de meerdere kansen die hij van verweerder heeft gekregen om binnen een bepaalde termijn alsnog die ambtseed af te leggen. Dat in de Regeling zelf niet wordt genoemd binnen welke termijn de ambtseed moet worden afgelegd, maakt dit niet anders. Daarover stelt verweerder namelijk terecht dat het aan verweerder als werkgever is om te bepalen binnen welke termijn de ambtseed moet worden afgelegd. Bovendien heeft eiser steeds aangegeven de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg helemaal niet (dus ook niet later) te willen afleggen (ten overstaan van de (plaatsvervangend) directeur van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg), zodat ook daarom niet relevant is dat de Regeling geen termijn stelt waarbinnen de ambtseed moet worden afgelegd.
6.2.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet door eiser afleggen van de ambtseed op grond van artikel 19:32 CAR-UWO en de Regeling heeft geleid tot plichtsverzuim in de zin van artikel 19:38, tweede lid, van de CAR-UWO. Volgens dat artikel omvat plichtsverzuim namelijk onder andere het overtreden van een voorschrift en door het niet afleggen van de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft eiser de voorschriften in artikel 19:32 CAR-UWO en de Regeling overtreden.
Is dit plichtsverzuim toerekenbaar?
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser het plichtsverzuim kan worden toegerekend. Eiser heeft ook niet gesteld dat dit niet kan. Dat betekent dat verweerder bevoegd was om eiser disciplinair te straffen. Nu verweerder dit heeft gedaan door eiser ongevraagd te ontslaan, dient de rechtbank te beoordelen of het ongevraagd ontslag evenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim.
Is het ongevraagd ontslag evenredig?
8. Eiser voert aan dat het ongevraagd ontslag niet evenredig is. Verweerder heeft namelijk nooit aan eiser uitgelegd waarom de ambtseed die hij in 1988 heeft afgelegd niet zou volstaan. Eiser heeft zich namelijk altijd aan die ambtseed gehouden en die ambtseed heeft dezelfde strekking en waarde als de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. In dit verband verwijst eiser naar een brief van hem aan de minister van Justitie en Veiligheid van 5 december 2023. Bovendien werkt eiser al bijna 25 jaar voor de vrijwillige brandweer, zonder een ambtseed van de vrijwillige brandweer te hebben afgelegd. Dit is nooit eerder een probleem geweest. Verder heeft verweerder geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt en had verweerder gelet op de bijzondere omstandigheden kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing. Op de zitting stelt eiser hierbij nog dat hij na het krijgen van een waarschuwing in de vorm van ‘een draai om de oren’ gewoon in dienst had kunnen blijven zonder het afleggen van de ambtseed. Eiser is namelijk een betrokken vrijwilliger die zich altijd enorm heeft ingezet en met passie zijn taken heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft eiser voorgesteld om (tegen zijn principes in) de ambtseed af te leggen tegenover de burgemeester van Maastricht, zijnde de voorzitter van het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. Eiser wil de ambtseed namelijk niet afleggen tegenover de directeur of zijn plaatsvervanger, omdat hij persoonlijke problemen met hen heeft. Eiser heeft ook een formele klacht tegen de directeur ingediend. Volgens eiser heeft verweerder dit voorstel ten onrechte niet aanvaard. Bovendien heeft een weigering om de ambtseed af te leggen in soortgelijke gevallen geen consequenties gehad. Eiser verwijst daarbij naar de nieuwsartikelen van BN DeStem en van Almere DEZEWEEK van 7 juli 2021. Hierdoor is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het ongevraagd ontslag evenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. Tussen partijen is niet in geschil dat de ambtseed die eiser in 1988 heeft afgelegd en de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg tekstueel van elkaar verschillen. De tekst van de ambtseed uit 1988 luidt namelijk als volgt: “
Ik zweer trouw aan de Koningin, gehoorzaamheid aan de Wetten en onderwerping aan de Krijgstucht. Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”.De rechtbank overweegt dat de ambtseed van verweerder [6] ook uitgebreider is en dat deze echt is toegespitst op het werk (als (vrijwillig) brandweerman) bij de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. De ambtseed die eiser in 1988 bij de Koninklijke Luchtmacht heeft afgelegd is daarom niet gelijk aan de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. De rechtbank benadrukt overigens dat hiermee geen oordeel wordt gegeven over de waarde van de ambtseed die eiser in 1988 heeft afgelegd. Dat de ambtseden niet aan elkaar gelijk zijn, heeft verweerder ook in het bestreden besluit uitgelegd. Het standpunt van eiser dat verweerder dit nooit heeft uitgelegd en dat de ambtseden gelijk zijn, kan daarom niet slagen. Dit wordt niet anders door de verwijzing naar de brief van eiser aan de minister van Justitie en Veiligheid van 5 december 2023. Dat het in 25 jaar tijd nooit eerder een probleem is geweest dat eiser geen ambtseed van de vrijwillige brandweer heeft afgelegd, doet niet af aan de aard en ernst van het plichtsverzuim en maakt het ontslag ook niet onevenredig. Daarover stelt verweerder namelijk terecht dat de Veiligheidsregio Zuid-Limburg een organisatie is die is ontstaan door de samenvoeging van 16 gemeenten met een eigen bevoegdheid om regels op te stellen. Het is sinds de samenvoeging (het ontstaan van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg) aan verweerder om te bepalen of alle medewerkers de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg moeten afleggen en verweerder heeft bepaald dat dat inderdaad moet. Daaronder vallen dus ook medewerkers die (al meerdere jaren als vrijwillige brandweer werkzaam zijn maar) nog geen ambtseed bij de (vrijwillige) brandweer hebben afgelegd.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de belangenafweging weliswaar niet expliciet opgenomen in het bestreden besluit, maar stelt verweerder terecht dat uit de opbouw van de besluitvorming volgt dat ook met de belangen van eiser rekening is gehouden. Eiser is immers in de aanloop naar het bestreden besluit steeds in de gelegenheid gesteld om de ambtseed alsnog af te leggen, maar is dit blijven weigeren. De rechtbank oordeelt dat verweerder op grond hiervan ook terecht stelt dat het plichtsverzuim ernstig is geworden. Verweerder heeft het belang van eiser om niet nogmaals een ambtseed af te hoeven leggen ook minder zwaar kunnen laten wegen dan het belang van verweerder bij het afleggen van dezelfde ambtseed door alle medewerkers, die bovendien specifiek is toegesneden op het werk bij de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. Verweerder heeft hierover namelijk gesteld dat de verplichting tot het afleggen van de ambtseed volgt uit de Ambtenarenwet en – daaraan ter zitting toegevoegd – dat uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de ambtseed het hart van de ambtenarenstatus is. Het afleggen van de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg door alle nieuwe en zittende medewerkers is dus van groot belang voor de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. Dat heeft verweerder in de opbouw van de besluitvorming en de toelichting aan eiser ook duidelijk naar voren laten komen. Verweerder mag ook in het kader van de rechtsgelijkheid van eiser verlangen dat hij – net zoals alle andere medewerkers – de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg aflegt. Dat eiser jarenlang een betrokken vrijwilliger is geweest (wat overigens helemaal niet ter discussie staat), maakt dit niet anders.
8.3.
Het standpunt van eiser dat hij na ‘een draai om de oren’ gewoon in dienst had kunnen blijven zonder het afleggen van de ambtseed, vat de rechtbank zo op dat eiser hiermee bedoelt dat verweerder slechts de disciplinaire straf van schriftelijke berisping had kunnen opleggen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet had hoeven volstaan met het geven van een waarschuwing of een schriftelijke berisping. Eiser is namelijk al – ondanks meerdere waarschuwingen, kansen en de schorsing – blijven weigeren om de ambtseed af te leggen. Een nieuwe waarschuwing (eventueel in de vorm van een schriftelijke berisping) zou er daarom toe leiden dat eiser in dienst zou blijven zonder dat hij de ambtseed alsnog zou afleggen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dat een situatie is die verweerder, gelet op het hiervoor genoemde belang van het afleggen van de ambtseed van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg, niet hoeft te accepteren.
8.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten om het voorstel van eiser om de ambtseed bij iemand anders dan de (plaatsvervangend) directeur af te leggen niet te accepteren. Verweerder stelt namelijk terecht dat het aan verweerder – en niet aan medewerkers – is om te bepalen ten overstaan van wie de ambtseed wordt afgelegd. Verder heeft verweerder onbetwist gesteld dat de formele klacht van eiser tegen de directeur door een onafhankelijke klachtencommissie ongegrond is verklaard en dat tegen de plaatsvervangend directeur geen formele klacht is ingediend. Dat eiser persoonlijke problemen met de (plaatsvervangend) directeur heeft, kan alleen daarom al niet tot een ander oordeel leiden.
8.5.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De door eiser overgelegde nieuwsartikelen gaan namelijk niet over de (werkgever) Veiligheidsregio Zuid-Limburg, maar over andere (werkgevers) veiligheidsregio’s. Alleen al daarom is geen sprake van (soort)gelijke gevallen. Zoals de rechtbank in 8.1. heeft overwogen, mag verweerder zelf bepalen of en hoe hij het afleggen van de ambtseed inkleedt binnen de organisatie. Dat een andere Veiligheidsregio mogelijk geen consequenties verbindt aan het niet (opnieuw) afleggen van de ambtseed, maakt niet dat het ongevraagd ontslag van eiser onevenredig of in strijd met het gelijkheidsbeginsel is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en verweerder hem het ongevraagd ontslag kon opleggen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S. Vijn, voorzitter, en mr. M.M.L. Goofers en mr. P.H. Broier, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.A. Jacobs-van Wijlick, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 oktober 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Wettelijk kader

CAR(-UWO) Veiligheidsregio’s
Artikel 19:31 Verplichtingen
De vrijwilliger dient zijn werkzaamheden nauwgezet en ijverig te verrichten en zich te gedragen als een goed vrijwilliger.
Artikel 19:32 Eed of belofte
De vrijwilliger is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het bestuur is voorgeschreven.
Artikel 19:38 Plichtsverzuim
1. De vrijwilliger die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het overigens doen of nalaten van iets dat een goed vrijwilliger in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 19:39 Disciplinaire straffen
De volgende disciplinaire straffen kunnen worden opgelegd:
a. schriftelijke berisping;
b. inhouding van een deel van de jaarvergoeding bedoeld in artikel 19:14;
c. schorsing voor een bepaalde tijd, al dan niet met inhouding van de vergoeding;
d. ongevraagd ontslag.
Regeling ambtseed of ambtsbelofte Veiligheidsregio Zuid-Limburg 2021 (Regeling ambtseed 2021)Artikel 2, eerste lid: Het afleggen van de ambtseed of ambtsbelofte is op grond van artikel 15:1a en 19:32 CAR-UWO verplicht voor alle medewerkers en vrijwilligers. Deze verplichting geldt voor zowel nieuwe medewerkers als voor de reeds in dienst zijnde medewerkers.
Artikel 2, vijfde lid: De ambtseed wordt afgelegd ten overstaan van de (plaatsvervangend) directeur Veiligheidsregio Zuid-Limburg.
Artikel 5: De tekst van de ambtseed of ambtsbelofte luidt als volgt: Ik ((NAAM)), medewerker in dienst van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg (zweer/beloof) het volgende:
  • Ik verklaar dat ik direct noch indirect, in welke vorm dan ook, valse informatie heb verstrekt in verband met het verkrijgen van mijn aanstelling.
  • Ik verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets heb geschonken of beloofd en dat ik dit ook niet zal gaan doen.
  • Ik verklaar dat ik trouw ben aan de grondwet en aan alle overige (wettelijke) regelingen van het rijk en de Veiligheidsregio Zuid-Limburg.
  • Ik verklaar dat ik mij naar mijn beste vermogen als een goed ambtenaar zal gedragen, en dat ik plichtsgetrouw, nauwgezet de aan mij opgedragen taken zal vervullen.
  • Ik verklaar dat ik zaken die mij uit hoofde van zowel mijn functie als in het algemeen gedurende mijn werkzame periode bij de Veiligheidsregio Zuid-Limburg vertrouwelijk ter kennis komen of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet inzien, geheim zal houden voor anderen dan die personen aan wie ik ambtshalve tot mededeling verplicht ben.
  • Ik verklaar dat ik in mijn contacten met burgers, klanten en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties een attente, zorgvuldige, onpartijdige en betrouwbare ambtenaar van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg zal zijn.
  • Ik verklaar dat ik een integere scheiding van belangen in acht neemt tussen de organisatie- en privé-activiteiten.
  • Ik verklaar dat mijn houding, gedrag en communicatie de goede naam van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg of het ambt niet zal schaden.

Voetnoten

1.In deze uitspraak wordt telkens gesproken over ambtseed.
2.Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling – Uitwerkingsovereenkomst.
3.Op de zitting was er discussie over de datum van dit artikel (volgens eiser 10 september 2017 en volgens verweerder 17 oktober 2009).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997 en van 8 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:252.
5.Dit is een symbool in de vorm van: *.
6.Zoals opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.