ECLI:NL:RBLIM:2025:1038

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
03.121145.24 + 10.139461.17 en 22.002302.17 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling) V.I.-zaaknummer: 99.000378.39
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met cocaïnehandel

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in ongeveer 14 kilogram cocaïne. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden, met aftrek van het voorarrest, voor het medeplegen van het aanwezig hebben van deze hoeveelheid cocaïne. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd deels toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 april 2024 samen met medeverdachten in Vaals was betrokken bij de overdracht van de cocaïne, wat leidde tot zijn aanhouding. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 38 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte. Tevens werd een gedeelte van de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen, wat resulteerde in een bijkomende gevangenisstraf van 200 dagen. De rechtbank benadrukte de gevaren van de drugshandel voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03.121145.24 + 10 .139461.17 en 22.002302.17 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling)
V.I.-zaaknummer : 99.000378.39
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1991,
gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Malewicz, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 januari 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [naam 1] (03.121237.24), [naam 2] (03.121214.24) en [naam 3] (03.121299.24).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 8 april 2024 te Vaals samen met anderen ongeveer 14 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde, te weten het in vereniging vervoeren van ongeveer 14 kilogram cocaïne, kan worden bewezen. Zonder een nadere en enigszins verifieerbare verklaring van verdachten mag ervan uit worden gegaan dat zij allemaal op de betreffende parkeerplaats en in of bij de betreffende voertuigen aanwezig waren om de drugs daar over te hevelen in de Audi en/of deze vervolgens met die Audi verder te vervoeren. De verklaring van verdachte is ongeloofwaardig en kan niet voor het bewijs worden gebezigd. Niet valt in te zien waarom deze verklaring niet eerder kon worden afgelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, gelet op de verklaring van verdachte die steun vindt in de verklaringen van de medeverdachten. Verdachte had weliswaar feitelijk de beschikkingsmacht over de verdovende middelen, maar wetenschap over de aanwezigheid ontbrak en daarmee ook elke vorm van opzet op de tenlastegelegde handelingen. Dat verdachte niet wist dat er cocaïne in de tas zat wordt niet weersproken door het dossier, nu zijn DNA niet is aangetroffen op de blokken. Het dossier bevat ook voor het overige niets waaruit blijkt dat verdachte op voorhand op de hoogte was van de overdracht van de cocaïne. Ook is er geen sprake van voorwaardelijk opzet.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9]relateren – zakelijk weergegeven – als volgt: [2]
Op 8 april 2024 waren wij belast met algemene surveillance op en rond autosnelweg A2. Omstreeks 09.50 uur reden wij op de autosnelweg A2 te Weert. Wij zagen dat een personenauto voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer 1] een melding gaf op de Automatic Numberplate Recognition (ANPR). Dit voertuig is in een ANPR-referentiebestand geplaatst met als doel om dit voertuig te controleren vanwege of in verband met ondermijnende criminaliteit. In dit voertuig is namelijk eerder een verborgen ruimte aangetroffen.
Kenteken: [kentekennummer 1] ;
Merk: CITROEN.
Wij zagen omstreeks [nummer 1] .32 uur op de autosnelweg A76 het voertuig rijden, komende uit de richting van Maastricht, gaande in de richting van Simpelveld. Wij zagen dat er zich in dit voertuig één vrouwspersoon zat. Wij zagen dat deze vrouwspersoon als bestuurster optrad. Deze bestuurster bleek later de verdachte te zijn genaamd: [naam 3] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] .
Aankomst [kentekennummer 1] in Vaals
Wij, verbalisanten [naam 5] en [naam 7] , zagen dat het voertuig via de N281 en de N278 naar het dorp Vaals reed. Wij zagen dat het voertuig in Vaals aankwam en parkeerde op de Beemderlaan in Vaals. Wij zagen dat het voertuig parkeerde in een parkeervak gelegen aan de Beemderlaan tussen de Sneeuwberglaan en de Maastrichterlaan. Wij zagen dat [naam 3] in het voertuig bleef zitten.
Aankomst [kentekennummer 2] in Vaals
Ik, verbalisant [naam 4] , reed op de Maastrichterlaan te Vaals. Ik zag een personenauto rijden voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer 2] . Ook dit voertuig was in een ANPR-referentiebestand geplaatst met als doel om dit voertuig te controleren vanwege of in verband met ondermijnende criminaliteit.
Kenteken: [kentekennummer 2] ;
Merk: BMW.
Ik zag dat er tenminste twee manspersonen in dit voertuig zaten. Ik zag namelijk twee manspersonen zitten. Ik herkende de bestuurder van dit voertuig als zijnde de later aangehouden verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1991 te [geboorteplaats 1] .
Contact tussen [kentekennummer 2] en [kentekennummer 3]
Ik, verbalisant [naam 5] , stond gepositioneerd op de Sneeuwberglaan in Vaals. Ik zag dat de personenauto voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer 2] mij passeerde. Ik zag dat het voertuig keerde. Ik zag dat het voertuig zijn weg vervolgde op de Sneeuwberglaan in tegengestelde richting. Ik zag dat het voertuig stopte op de Sneeuwberglaan ter hoogte van perceelnummer 10 . Ik zag vervolgens een manspersoon lopen over de weg vanuit de richting van de [kentekennummer 2] . Mijn vermoeden is dat deze manspersoon zojuist was uitgestapt uit de [kentekennummer 2] . Ik herkende deze persoon als de later aangehouden verdachte genaamd: [naam 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1996 te [geboorteplaats 1] .
Ik zag dat [naam 1] naar een Duits kentekenvoertuig liep. Ik zag dat dit voertuig voorzien was van het Duitse kenteken [kentekennummer 3] . Ik zag dat [naam 1] de auto ontgrendelde, instapte en wegreed met het voertuig. Ik zag dat op hetzelfde moment het Nederlandse voertuig met kenteken [kentekennummer 2] ook wegreed. Ik zag dat beide voertuigen achter elkaar aan reden. Dit bevestigde mijn vermoeden dat [naam 1] even daarvoor was uitgestapt uit de [kentekennummer 2] en nu bestuurder was van de [kentekennummer 3] .
Na bevraging van het Duitse kenteken zag ik de volgende gegevens:
Kenteken: [kentekennummer 3] ;
Land: Bondsrepubliek Duitsland;
Merk: Audi.
Ik, verbalisant [naam 5] , zag dat zowel de [kentekennummer 2] als de [kentekennummer 3] vanaf de Sneeuwberglaan linksaf sloeg Beemderlaan op richting de geparkeerde [kentekennummer 1] .
Waarnemingen contact [kentekennummer 2] en [kentekennummer 1]
Ik, verbalisant [naam 8] , stond nog steeds op de Prins Alexanderplein te Vaals. Ik had hierbij direct zicht op de personenauto [kentekennummer 1] die geparkeerd stond aan de Beemderlaan te Vaals. De afstand van mij naar de Citroen was ongeveer honderd (100) meter. Ik zag dat [naam 3] op de bestuurdersstoel zat en op haar telefoon aan het tikken was. Ik hoorde dat er portofonisch werd doorgegeven dat de personenauto voorzien van kenteken [kentekennummer 2] vanuit de Maastrichterlaan (N278) in de richting van de [kentekennummer 1] reed. Ik zag de [kentekennummer 2] aan komen rijden. Ik zag dat de BMW strak naast de [kentekennummer 1] parkeerde. Ik zag dat verdachte [naam 3] uit de [kentekennummer 1] stapte en naar de bijrijderszijde van de [kentekennummer 1] liep. Ik zag dat [verdachte] als bestuurder uit de [kentekennummer 2] stapte. Ik zag dat [naam 3] en [verdachte] bezig waren bij de stoel aan de bijrijderszijde. Ik zag dat [naam 3] naar de bestuurderszijde van de [kentekennummer 1] liep. Ik zag dat [naam 3] voorovergebogen bij de voorstoel bezig was. Het is ons namelijk bekend dat de toegang tot de eerder aangetroffen verborgen ruimte in dit voertuig gevestigd is onder beide voorstoelen van dit voertuig. Ik had hierbij sterk de indruk dat zij met de eerder gevonden verborgen ruimte bezig was. Ik zag na enkele minuten dat [naam 3] weer instapte als bestuurster van de [kentekennummer 1] .
Waarnemingen overdracht bigshopper
Ik, verbalisant [naam 8] , zag dat de Duitse personenauto voorzien van kenteken [kentekennummer 3] aan kwam rijden. Ik zag dat hij achteruit parkeerde twee parkeervakken naast de [kentekennummer 1] . Ik zag dat [verdachte] richting de [kentekennummer 3] liep. Ik zag dat [verdachte] in de raamopening van de [kentekennummer 3] hing. Hierbij leek het dat hij in gesprek was met een persoon in de [kentekennummer 3] . Ik zag dat [verdachte] weer terugliep naar de [kentekennummer 1] . Ik zag dat hij de bijrijdersdeur opende. Ik zag dat hij iets zwaars oppakte. Ik zag dat [verdachte] met een bigshopper naar de [kentekennummer 3] liep. Ik zag dat [verdachte] de bigshopper met twee handen vasthield. Ik zag dat [verdachte] moeilijk liep door het gewicht van de bigshopper. Ik zag dat [verdachte] de bigshopper op de achterbank van de [kentekennummer 3] plaatste. Ik zag dat [verdachte] direct terug liep en als bestuurder plaatsnam in de [kentekennummer 2] . Ik zag dat [naam 3] haar voertuig met kenteken [kentekennummer 1] in haar achteruit zette en het parkeervak verliet. Ik zag dat de [kentekennummer 1] naar de Maastrichterlaan reed.
Staandehouding voertuigen
Gezien voornoemde feiten en omstandigheden besloten wij, verbalisanten, over te gaan tot interventie middels het staande houden van voornoemde voertuigen en personen. Ik, verbalisant [naam 5] , reed vervolgens vanaf de Sneeuwberglaan linksaf de Beemderlaan in Vaals op. Ik zag daar ter hoogte van een parkje de zwarte Duitse [type] geparkeerd staan voorzien van kenteken [kentekennummer 3] . Ik, verbalisant [naam 5] , parkeerde ons dienstvoertuig direct voor de Duitse [type] en zag op de bestuurdersstoel [naam 1] zitten. Ik had het politietransparant aangezet aan de voorzijde van ons dienstvoertuig met daarop de tekst ‘STOP POLITIE’. Ik, verbalisant [naam 5] , zag dat [naam 1] mij recht in de ogen aankeek. Ik zag dat hij het bestuurdersportier opende en vervolgens wegrende in de richting van het aldaar gelegen parkje. Ik riep vervolgens luidkeels: “Politie staan blijven, politie blijf staan”. Ik zag dat [naam 1] hier geen gehoor aan gaf en van mij af bleef rennen. Ik zag dat mijn collega [naam 7] op dat moment vanuit het park richting mij en de wegrennende [naam 1] kwam gelopen.
Vluchtende verdachten vanaf Duitse Audi
Wij, verbalisanten [naam 7] en [naam 4] , zagen dat twee manspersonen bij het Duitse voertuig voorzien van kenteken [kentekennummer 3] vandaan renden. Wij herkenden de persoon die vanaf de bestuurderszijde van de [kentekennummer 3] vandaan rende als zijnde de later aangehouden verdachte [naam 1] . Wij zagen dat er een manspersoon vanaf de bijrijderszijde van de [kentekennummer 3] vandaan rende. Deze persoon bleek later de verdachte te zijn genaamd: [naam 2] , geboren op [geboortedatum 4] 1995 te [geboorteplaats 1] .
Achtervolging [naam 1]
Wij, verbalisanten [naam 7] en [naam 4] , zagen dat [naam 1] in onze richting kwam rennen. Wij hebben [naam 1] op luide en niet mis te verstane wijze medegedeeld dat hij was aangehouden en dat wij van de politie waren. Wij zagen dat [naam 1] via bosschages aan ons probeerde te ontsnappen. Wij zagen dat [naam 1] een mobiele telefoon uit zijn linker broekzak haalde. Wij zagen dat [naam 1] deze met een grote boog in een naastgelegen vijver van ongeveer twintig bij twintig meter gooide. Wij zagen dat [naam 1] tijdens zijn vluchtpoging door de bosschages ten val kwam. Hierop konden wij [naam 1] vastpakken en de transportboeien bij hem aanleggen.
Aantreffen bigshopper vermoedelijke cocaïne
Ik, verbalisant [naam 5] , ben vervolgens terug naar de Duitse Audi [type] gelopen en heb het linker achterportier geopend. Ik zag dat er een witte gevulde bigshopper op de achterbank stond ter hoogte van de linker zitting. Ik kon direct goed in de bigshopper kijken en zag dat deze volledig gevuld was met bruine getapete rechthoekige pakketten die ik ambtshalve herkende als zijnde kilo-pakketten cocaïne.
Aantreffen + onderzoek telefoon [naam 2]
Ik, verbalisant [naam 5] , zag vervolgens dat er een smartphone open direct naast de bigshopper met blokken cocaïne stond. Ik nam deze telefoon ook in beslag. Ik heb vervolgens in de galerij van de smartphone gekeken. Ik zag dat er 9 selfies in de galerij stonden. Ik herkende op meerdere van deze selfies de zojuist aangehouden verdachte [naam 2] . Ik zag ook dat er in de galerij van de telefoon twee foto’s stonden van een rijbewijs. Ik zag dat het rijbewijs op naam stond van [naam 2] , geboren [geboortedatum 5] 1995 en dat de foto op het rijbewijs tevens overeenkwam met de zojuist aangehouden verdachte [naam 2] .
Aanhouding [naam 1]
Maandag 8 april 2024 omstreeks 11.13 uur hielden wij, verbalisanten [naam 7] en [naam 4] , [naam 1] aan ter zake handel in verdovende middelen.
Achtervolging [naam 2]
Ik, verbalisant [naam 4] , zag dat [naam 2] van ons af rende. Ik heb op luide en niet mis te verstane wijze medegedeeld dat hij was aangehouden. Ik, verbalisant [naam 8] , hoorde portofonisch dat verbalisant [naam 4] een achtervolging te voet had achter [naam 2] . Hierop ben ik in de richting van verbalisant [naam 4] gerend. Ik zag dat [naam 2] in het eerste hofje van de Clarissenstraat achter bebouwing vandaan kwam rennen. Ik, verbalisant [naam 4] , zag toen ik de hoek om kwam rennen dat verbalisant [naam 8] bij de juiste verdachte stond, te weten [naam 2] . Ik zag dat verbalisant [naam 8] aanhield.
Aanhouding [naam 2]
Maandag 8 april 2024 omstreeks 11.15 uur hield ik, verbalisant [naam 8] , [naam 2] aan ter zake handel in verdovende middelen.
Achtervolging en aanhouding [verdachte]
Wij zagen dat de verdachte [verdachte] als bestuurder optrad van het voertuig voorzien van kenteken [kentekennummer 2] . Ik, verbalisant [naam 9] , heb middels het politietransparant aan de voorzijde een stopteken gegeven aan het voertuig voorzien van kenteken [kentekennummer 2] . Wij, verbalisanten [naam 9] en [naam 6] , zagen dat het voertuig hier niet aan voldeed en met verhoogde snelheid achteruit reed op de Beemderlaan in Vaals in de richting van de Sneeuwberglaan.
Op de Prins Bernhardplein heb ik, verbalisant [naam 6] , het vluchtende voertuig en de bestuurder doen stoppen door mijn dienstvoertuig tegen het vluchtende voertuig te zetten. Wij, verbalisanten [naam 6] en [naam 9] , zagen dat [verdachte] uitstapte en van ons af rende. Wij hebben [verdachte] op luide en niet mis te verstane wijze medegedeeld dat hij was aangehouden. Ik, verbalisant [naam 6] , wist de vluchtende [verdachte] in te halen en vast te pakken. Hierop hebben wij, verbalisanten [naam 6] en [naam 9] , transportboeien aangelegd bij [verdachte] .
Aanhouding [verdachte]
Maandag 8 april 2024 omstreeks 11.16 uur hielden wij, verbalisanten [naam 6] en [naam 9] , [verdachte] aan ter zake handel in verdovende middelen.
Contact [kentekennummer 1]
Ik, verbalisant [naam 4] , ben in mijn onopvallend dienstvoertuig de Maastrichterlaan (N278) opgereden in de richting van de snelweg A76. Na enkele minuten over de Maastrichterlaan (N278) te hebben gereden met verhoogde snelheid zag ik het eerder voornoemde kenteken (
de rechtbank begrijpt: voertuig) voorzien van kenteken [kentekennummer 1] rijden.
Stopteken [kentekennummer 1]
Gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden heb ik, verbalisant [naam 4] , een stopteken gegeven aan de bestuurder van het voornoemde voertuig. Hieraan werd door de bestuurder voldaan.
Aanhouding bestuurster [kentekennummer 1]
Maandag 8 april 2024 omstreeks 11.21 uur hield ik, verbalisant [naam 4] , [naam 3] aan ter zake handel in verdovende middelen.
Inbeslagname met veiligstellen FO
Ik, verbalisant [naam 8] , heb de aangetroffen bigshopper met verdovende middelen in beslag genomen.
Ik, verbalisant [naam 4] , heb de blokken vermoedelijke cocaïne uit de tas gehaald. Deze blokken zijn door mij, verbalisant [naam 4] , met gebruikmaking van dubbele handschoenen en met gebruikmaking van een mondkapje in een breathable seal bag gedaan.
Goednummer: 1695042;
Seal bag nummer: 00714700.
Bij het proces-verbaal van voornoemde verbalisanten is een fotoblad als bijlage toegevoegd. Op foto 2 is een witte bigshopper te zien met daarin bruine/oranje/gele pakketten. [3]
Verbalisant [naam 10]relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [4]
Op 9 april 2024, om 08.41 uur, was ik, verbalisant, belast met het wegen van de inbeslaggenomen vermoedelijke verdovende middelen. Ik telde 14 blokken vermoedelijk verdovende middelen die ingewikkeld waren in bruine tape. Ik plaatste de zak met daarin de 14 blokken op de weegschaal.
Goednummer: PL2300-2024056149- [nummer 2] ;
Aantal: 14 stuks;
Totale hoeveelheid: 14 kg.
Verbalisant [naam 11]relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [5]
Op 18 april 2024 om 10 :56 uur werd door de Forensische Opsporing een onderzoek
verricht aan aangeboden onderzoeksitems.
Het volgende onderzoeksitem is aangeboden voor onderzoek:
Uniek Voorwerp Nummer: AARH0405NL;
BHV goednummer: G1695042;
Object: 14 oranje blokverpakkingen gescheiden in twee groepen o.b.v. uiterlijke kenmerken;
Kleur: wit;
Aantal: 14;
Nettogewicht: 14081,03 gram.
Onderzoek - afsplitsingen
Veertien oranje blokverpakkingen gescheiden in twee groepen o.b.v. uiterlijke kenmerken (AARH0405NL).
De volgende onderzoeksitems zijn in het onderzoek afgenomen:
Uniek Voorwerp Nummer: AARH0019NL;
Object: 11 blokken met de tekst ‘XRF’;
Kleur: wit;
Aantal: 11;
Nettogewicht: 11067,33 gram;
Uniek Voorwerp Nummer: AARH0018NL;
Object: 3 blokken met een afbeelding van een vogel;
Kleur: wit;
Aantal: 3;
Nettogewicht: 3013,70 gram.
De
rapporten van het Nederlands Forensisch Instituutvermelden – zakelijk weergegeven – dat AARH0018NL en AARH0019NL cocaïne bevatten. [6]
Verdachteheeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het navolgende verklaard:
Het klopt dat ik [naam 2] en [naam 1] naar Vaals heb gebracht. Het klopt dat ik de bigshopper op de achterbank van de Audi heb gezet.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte op 8 april 2024 met medeverdachten [naam 2] en [naam 1] in een BMW naar Vaals is gereden. In Vaals is medeverdachte [naam 1] afgezet bij een Audi met een Duits kenteken. Vervolgens zijn de BMW en de Audi naar de parkeerplaats bij Albert Heijn in Vaals gereden. Daar heeft medeverdachte [naam 3] pakketten in een bigshopper overgedragen aan verdachte, die deze vervolgens op de achterbank van de Audi heeft gezet. Dit bleek ongeveer 14 kilogram cocaïne te betreffen.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij op verzoek van medeverdachte [naam 1] naar Vaals is gereden om medeverdachte [naam 1] af te zetten bij de Audi en dat hij heeft geholpen met het overdragen van een tas. Volgens verdachte klopt het niet dat medeverdachte [naam 3] en verdachte bezig waren bij de stoel aan de bijrijderszijde van de Citroen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de verborgen ruimte niet heeft gezien en niet heeft gezien wat zich in de bigshopper bevond.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verbalisant [naam 8] heeft immers waargenomen -en de rechtbank heeft geen enkele reden om aan die waarneming te twijfelen- dat verdachte en medeverdachte [naam 3] bezig waren bij de stoel aan de bijrijderszijde van de Citroen. Kort daarna was medeverdachte [naam 3] bezig bij de bestuurdersstoel. Onder die twee voorstoelen van de auto was de toegang tot de verborgen ruimte gevestigd waaruit de cocaïne uiteindelijk werd gehaald en door verdachte weggebracht. De verdachte moet die verborgen ruimte hebben gezien. Gezien de in het dossier opgenomen foto van de (bijna tot de rand toe met blokken cocaïne gevulde) bigshopper, kan het niet anders zijn dan dat verdachte de inhoud van de bigshopper heeft gezien. Aldus wist de verdachte op enig moment dat hij zich inliet met verboden handelingen, te weten het aanwezig hebben van verdovende middelen.
Het voorgaande levert redengevende feiten en omstandigheden op die wijzen op medeplegen tussen verdachte en andere verdachten van het voorhanden hebben van de aangetroffen cocaïne. Het is aan de verdachte om met een, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring te komen. Nu de verdachte slechts een ongeloofwaardige verklaring daartegenover heeft gesteld, gaat de rechtbank uit van strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte bij het aan hem tenlastegelegde. De rechtbank acht aldus het medeplegen van het voorhanden hebben van 14 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 8 april 2024 te Vaals, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 14 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft bij het formuleren van de strafeis rekening gehouden met de ernst van het feit, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, de LOVS-oriëntatiepunten en de omstandigheid dat het feit in georganiseerd verband is gepleegd. Verdachte heeft een uitgebreid strafblad met veel veroordelingen op het gebied van de Opiumwet. Daarnaast handelt verdachte niet vanuit naïviteit, maar maakt hij bewuste keuzes. Dit maakt dat ten nadele van verdachte zou moeten worden afgeweken van de genoemde richtlijnen en oriëntatiepunten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden in de strafoplegging met in zijn pleitnotities aangehaalde zaken waaruit volgt dat niet zelden straffen worden opgelegd die lager zijn dan uit de oriëntatiepunten volgen. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij niet op de hoogte was van hetgeen in Vaals zou plaatsvinden en dit ook niet had kunnen weten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen aanwezig hebben van ongeveer veertien kilogram cocaïne. Gelet op de grote hoeveelheid cocaïne kan het niet anders dan dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in deze grote hoeveelheden gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en is een gevaar voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de drugshandel niet zelden gepaard met geweld, waardoor die handel ook een gevaar vormt voor de veiligheid. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Het handelen van verdachte heeft hieraan bijgedragen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, waarin voor het aanwezig hebben van 10 tot 20 kilogram harddrugs een gevangenisstraf van 30 maanden wordt vermeld. Dit zal de rechtbank als uitgangspunt nemen bij de bepaling van de straf. Drugszaken kenmerken zich door grote overlast voor de samenleving en verharding van het milieu waarbij zelfs liquidaties niet zijn uitgesloten. De straf zoals voorgesteld door de verdediging doet geen recht aan de voornoemde problematiek en de ernst van het feit.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte het feit in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Voorts blijkt uit het strafblad van 11 december 2024 dat verdachte eerder en vaker voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. Deze veroordelingen heeft verdachte er blijkbaar niet van weerhouden zich wederom schuldig te maken aan een dergelijk feit. Ook dit zal de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen bij de bepaling van de straf.
Verdachte heeft verder geen openheid van zaken gegeven. Hij heeft op geen enkele wijze blijk gegeven de onjuistheid en verwijtbaarheid van zijn handelen in te zien of daarvoor ook maar enige verantwoordelijkheid te nemen. Ja, hij heeft een verklaring afgelegd. Het is echter geen geloofwaardige verklaring. Eerder een poging de rechtbank op het verkeerde been te zetten. En dan heeft te gelden dat de verdachte, in plaats van verantwoordelijkheid te nemen en klaarheid te schenken over deze zaak, ervoor heeft gekozen de vele vragen die op zijn betrokkenheid wijzen, onbeantwoord te laten. Dit zal de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen bij de bepaling van de straf.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 38 maanden opleggen met aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte dagen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2: 10 Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

De veroordeelde is door het Landgericht Bochum veroordeeld tot een gevangenisstraf van
10 jaar. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 19 juli 2017 beslist dat de aan de veroordeelde opgelegde straf van 3650 dagen volgens de bepalingen van de WETS in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd, en dat het door Duitsland bij certificaat toegezonden vonnis door Nederland wordt erkend. Voorts is de veroordeelde bij het onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 april 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte is op 26 augustus 2022 verleend met een proeftijd van 1337 dagen. De voorwaardelijke invrijheidstelling was verleend onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:13 van het Wetboek van Strafvordering (oud) kan de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd.
Bij schriftelijke vordering van 22 april 2024 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 1337 dagen herroept, omdat de verdachte de gestelde algemene voorwaarde heeft overtreden.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Verdachte heeft dusdanig lang vastgezeten door de in Duitsland opgelegde en in Nederland ten uitvoer gelegde straf dat hij de volledige straf zou hebben uitgezeten als hij voor dezelfde feiten in Nederland zou zijn veroordeeld. Bovendien is de straf door de overdracht aan Nederland al verzwaard door de van toepassing zijnde Nederlandse v.i.-regeling. Dit maakt dat herroeping van de v.i. onevenredig bezwarend zou zijn. In dit kader benadrukt de raadsman dat de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld in Duitsland hebben plaatsgevonden in 2015 en hetzelfde geldt voor de veroordeling in de zaak van het Gerechtshof Den Haag.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op haar plaats is. Aan verdachte is heden echter ook een straf voor de duur van 38 maanden opgelegd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toe te wijzen en te gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor een periode van 200 dagen, moet worden ondergaan.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave van het inbeslaggenomen geld à € 680,- aan verdachte gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (99.000378.39)
  • wijst de vordering van het openbaar ministerie gedeeltelijk toe;
  • gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor de duur van

Beslag

-
gelast de teruggavevan het volgende in beslag genomen voorwerp aan verdachte:
680 EUR.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. J.S. Spijkerman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Taranto, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2025.
Buiten staat
Mr. J.S. Spijkerman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 april 2024 te Vaals, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 14 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, proces-verbaalnummer PL2300-2024056149, gesloten d.d. 25 april 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 162.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2024, pagina 14-24.
3.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2024, pagina 26.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2024, pagina 27.
5.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 29 mei 2024 (aanvullend).
6.De geschriften, te weten de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 april 2024 en 19 april 2024 (aanvullend).