ECLI:NL:RBLIM:2025:10457

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
11668038 \ CV EXPL 25-1975
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van huur en borgsom na annulering van huurovereenkomst voor vakantiewoning

In deze zaak vordert eiseres, een huurder van een vakantiewoning, terugbetaling van een borgsom en een deel van de huurprijs na een annulering door de verhuurder. Eiseres heeft de vakantiewoning gehuurd voor twee periodes, maar stelt dat de verhuurder de tweede huurperiode eenzijdig heeft geannuleerd, waardoor zij recht heeft op terugbetaling. De verhuurder betwist dit en stelt dat er een misverstand was over de data van de huurperiode. Tijdens de mondelinge behandeling is eiseres niet verschenen, wat haar zaak heeft geschaad. De kantonrechter oordeelt dat de verhuurder de woning ter beschikking heeft gesteld en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van de huur, omdat zij de overeenkomst niet heeft geannuleerd op een rechtsgeldige manier. De vorderingen van eiseres worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11668038 \ CV EXPL 25-1975
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. F.J.M. Koster,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.J.Th. Paulissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 16 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] verhuurt een vakantiewoning (‘ [naam] ’), gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] . [eiseres] heeft tweemaal de betreffende vakantiewoning gehuurd, te weten van 28 september tot en met 25 oktober 2024 (eerste huurperiode) en vervolgens van 1 november 2024 tot en met 22 november 2024 (tweede huurperiode).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] stelt dat zij met betrekking tot de eerste huurperiode nog een borgsom van € 350,00 te goed heeft. Verder heeft zij met betrekking tot de tweede huurperiode een (overeengekomen) bedrag betaald van € 2.060,00.
3.2.
[eiseres] stelt verder dat [gedaagde] de tweede huurperiode op 31 oktober 2024 eenzijdig heeft geannuleerd (één dag voor aanvang van die huurperiode). Ondanks dat [eiseres] vervolgens om terugbetaling van het volledige bedrag heeft verzocht, heeft [gedaagde] daarop slechts een bedrag van € 1.217,50 betaald.
3.3.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het restant van € 1.192,50, vermeerderd met rente en bijkomende kosten.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] als verhuurder van de vakantiewoning één dag voor het ingaan van de tweede huurperiode deze huurovereenkomst heeft geannuleerd. [gedaagde] had (volgens [eiseres] ) aangegeven dat ‘er sprake was van een overboeking en dat zij hierin een fout had gemaakt’ (dagvaarding onder randnummer 4). [eiseres] had evenwel reeds de volledige huursom ad € 2.060,00 aan [gedaagde] overgemaakt. Nu [eiseres] geen gebruik meer kon maken van het gehuurde, wil zij dit bedrag terug ontvangen, alsook nog een door haar over de eerste huurperiode betaalde waarborgsom ad € 350,00. Nu [gedaagde] wel reeds een bedrag van € 1.217,50 heeft betaald, vordert [eiseres] in deze procedure het restantbedrag van € 1.192,50
4.2.
[gedaagde] heeft echter een heel andere lezing ten aanzien van de door [eiseres] gestelde feiten. Zij erkent weliswaar dat door haar per abuis de tweede huurperiode werd aangeboden per 1 november 2024. Dit moest eigenlijk 2 november 2024 zijn. Door het eerder schuiven in data van aankomst en vertrek bij de eerste verhuurperiode naar wens van [eiseres] , werd een tussentijdse verhuur ook opgeschoven. Dat had [gedaagde] over het hoofd gezien. [gedaagde] heeft daarop een hotelovernachting aangeboden ter overbrugging, hetgeen door [eiseres] werd afgeslagen. [gedaagde] stelt dat [eiseres] daarop in het geheel geen gebruik meer wilde maken van het gehuurde, als zodanig de overeenkomst wenste te annuleren en volledige terugbetaling eiste.
4.3.
[gedaagde] heeft dit op haar beurt niet geaccepteerd. Zij heeft de vakantiewoning beschikbaar gehouden voor [eiseres] en intussen (om de schade te beperken) ook weer voor boekingen opengesteld met betrekking tot die periode. Dat laatste helaas zonder resultaat. Verder vindt zij dat zij een alleszins redelijk voorstel heeft gedaan door een hotelovernachting voor de eerste nacht aan te bieden.
4.4.
Uit coulance heeft [gedaagde] naar eigen zeggen uiteindelijk een bedrag van € 1.217,50 aan [eiseres] betaald. Dit bedrag bestaat uit de helft van de overeengekomen huurprijs voor de tweede huurperiode (een bedrag van € 1.030,00), alsook een bedrag aan borgsom van € 350,00 betreffende de eerste huurperiode. Voor de tweede periode werd geen borgsom betaald. Op deze bedragen heeft [gedaagde] vervolgens nog in mindering gebracht een bedrag van € 110,00 in verband met een gedurende de eerste verhuurperiode in de vakantiewoning aanwezige hond en een bedrag van € 52,50 in verband met het tussentijds schoonmaken van de vakantiewoning in de eerste huurperiode.
4.5.
De stelling van [eiseres] dat het juist [gedaagde] was die geheel onverwacht eenzijdig de tweede verhuurperiode zou hebben geannuleerd, volgt naar het oordeel van de kantonrechter bepaald niet uit de door haar overgelegde whatsapp correspondentie. Die stap zou ook niet logisch zijn, gezien de over en weer gestelde feiten en reacties over en weer. Gezien ook de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , had van [eiseres] op haar beurt verwacht mogen worden dat zij haar stellingen op dit punt nader zou onderbouwen. Dat heeft zij echter nagelaten.
4.6.
[eiseres] is zelf overigens ook niet bij de mondelinge behandeling verschenen en heeft als zodanig de kans laten schieten verdere vragen van de rechter te beantwoorden en als zodanig haar stellingen toe te lichten. Naast haar gemachtigde was weliswaar een zoon van [eiseres] aanwezig, doch deze is geen partij in deze procedure en was niet (schriftelijk) gemachtigd door [eiseres] om haar ter zitting te vertegenwoordigen. Gehoord als informant wist de zoon van [eiseres] desgevraagd overigens ook geen nadere informatie/ onderbouwing te bieden, daar hij niet direct betrokken was bij de communicatie tussen partijen.
4.7.
De kantonrechter zal hierna de afwezigheid van [eiseres] bij de mondelinge behandeling in haar nadeel meewegen in de zin van het bepaalde in art. 88 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.8.
Bij gebrek aan onderbouwing door [eiseres] , gaat de kantonrechter uit van de door [gedaagde] gestelde feiten. Er werd een tweede huurovereenkomst gesloten betreffende de vakantiewoning, waarvoor door [eiseres] voorafgaand de volledige huurtermijn werd betaald. [gedaagde] heeft inderdaad aangegeven dat zij bij het boeken een vergissing heeft gemaakt in die zin dat het gehuurde niet per 1 doch per 2 november 2024 beschikbaar kwam voor [eiseres] . [eiseres] is vervolgens niet ingegaan op het door [gedaagde] gedane aanbod van een hotelovernachting ter overbrugging.
4.9.
[eiseres] eist daarop volledige restitutie van de door haar betaalde huur voor de tweede periode ad € 2.060,00 alsook ook van de borgsom ad € 350,00 over de eerste periode.
4.10.
Die vordering slaagt reeds niet op basis van de primair gestelde grond dat deze huur ‘onverschuldigd’ zou zijn betaald in de zin van art. 6:203 BW. [eiseres] heeft immers de (verschuldigde) huursom betaald uit hoofde van een verbintenis volgend uit de tussen partijen gesloten huurovereenkomst. Dat deze overeenkomst mogelijk zou zijn vernietigd, wordt niet gesteld en volgt ook niet uit de feiten.
4.11.
In de overgelegde ‘spreeknotities’ voert (de gemachtigde van) [eiseres] (onder randnummer 5) tijdens de mondelinge behandeling een nieuwe (primaire) grondslag aan. [eiseres] stelt hier dat er sprake zou zijn van een ‘tekortkoming in de nakoming’ nu [gedaagde] de tweede reservering een dag voor aanvang zou hebben geannuleerd. Niet alleen is die annulering door [gedaagde] in deze procedure bepaald niet komen vast te staan (zie hiervoor), maar bovendien wordt niet gesteld en blijft verder onduidelijk of er nakoming werd gevorderd door [eiseres] , ingebreke werd gesteld, dan wel op een andere wijze verzuim door [gedaagde] zou zijn ingetreden in de zin van het bepaalde in art. 6:82 BW. Bij gebrek aan enige onderbouwing, slaagt de vordering ook reeds niet op deze grondslag.
4.12.
Voor zover de kantonrechter al moet begrijpen dat [eiseres] eigenlijk bedoeld te zeggen dat [gedaagde] in verzuim zou zijn geraakt door de gestelde eenzijdige ‘annulering’ (de kantonrechter leest ‘ontbinding’), dan wel het niet ter beschikking kunnen stellen van de vakantiewoning gedurende één nacht van de overeengekomen huurperiode van drie weken (een tekortkoming in de zin van art. 6:625 BW), sneuvelt de vordering ook op deze grondslag. Immers niets wordt gesteld over de wijze waarop [gedaagde] in verzuim zou zijn geraakt, doch bovendien rechtvaardigt die tekortkoming de ontbinding van die overeenkomst bepaald niet, zoals ook door [gedaagde] terecht wordt aangevoerd (conclusie van antwoord onder randnummer 12). [eiseres] heeft in de gegeven omstandigheden onterecht het aangeboden alternatief van een hotelovernachting ter overbrugging geweigerd.
4.13.
Hetzelfde lot treft tenslotte de vordering op basis van de (meer) subsidiaire grondslag wegens ‘ongerechtvaardigde verrijking’ in de zin van art. 6:212 BW nu ook hier enige onderbouwing ontbreekt.
4.14.
De kantonrechter gaat er op basis van de overgelegde producties en de verder ter zitting niet weersproken feiten en stellingen van uit, dat het [eiseres] is geweest die de tussen partijen gesloten huurovereenkomst wenste te ‘annuleren’ (lees: ontbinden). Daar bestond echter geen rechtsgrond voor, zoals hiervoor reeds overwogen. [gedaagde] heeft de woning daarentegen gedurende de overeengekomen huurperiode ter beschikking gesteld. [eiseres] heeft daar verder geen gebruik van gemaakt, doch dit blijft verder voor haar rekening en ontslaat haar niet van haar verplichting tot het betalen van de (volledige) huurprijs. [gedaagde] heeft bovendien schadebeperkend willen handelen door gedurende de huurperiode de vakantiewoning via haar website weer open te stellen voor nieuwe boekingen, doch dit heeft verder niets meer opgeleverd.
4.15.
[gedaagde] was dan ook niet verplicht enig bedrag aan huursom aan [eiseres] te restitueren. Onverplicht heeft zij evenwel uit coulance de helft van het overeengekomen en ontvangen huurbedrag (een bedrag van € 1.030,00) aan [eiseres] overgemaakt.
4.16.
Daarnaast heeft [gedaagde] tegelijkertijd (en daarmee vóór het uitbrengen van de dagvaarding) een bedrag van € 350,00 overgemaakt, hetgeen de borgsom van de eerste huurperiode betreft. [eiseres] heeft dan ook geen enkel belang bij dit deel van de vordering, zodat ook deze wordt afgewezen.
4.17.
Op het totaal van € 1.380,00 heeft [gedaagde] vervolgens twee bedragen in mindering gebracht, te weten een bedrag van € 52,50 in verband met een tussentijds schoonmaak in de eerste huurperiode, en een bedrag van € 110,00 in verband met de aanwezigheid van een hond ook gedurende de eerste huurperiode.
4.18.
[eiseres] betwist deze bedragen met de eenvoudige stelling dat ter zake geen afspraken zouden zijn gemaakt. Niet betwist wordt evenwel dat er in de eerste huurperiode van vier weken (met instemming van [eiseres] ) tussentijds werd schoongemaakt. Deze schoonmaak beurt kwalificeert als een overeenkomst van opdracht. Waar werk wordt geleverd, dient - behoudens andersluidende afspraken - ook voor dat werk te worden betaald (loon). Indien al geen loon is overeengekomen, dan is een redelijk loon verschuldigd in de zin van het bepaalde in art. 7:405 tweede lid BW. Een bedrag van € 52,50, zoals door [gedaagde] in rekening gebracht, acht de kantonrechter markconform en daarmee redelijk.
4.19.
Evenmin wordt betwist door [eiseres] dat er in de eerste huurperiode inderdaad een hond in het gehuurde aanwezig is geweest. Tijdens de mondelinge behandeling bracht (de gemachtigde van) [gedaagde] een afschrift van een door beide partijen ondertekende overeenkomst in het geding, waarin in (onder meer) is opgenomen ‘onkosten hond € 110,00’. De gemachtigde van [eiseres] heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen dit document, nu zij dit niet met haar cliënte heeft kunnen bespreken. Doch ook hier wreekt zich de afwezigheid van [eiseres] zelf tijdens de mondelinge behandeling, zodat dit voor haar rekening blijft. De kantonrechter laat dit (korte en overzichtelijke) document toe en gaat uit van de in dit document vastgelegde afspraak tussen partijen. [gedaagde] heeft dan ook terecht deze bedragen verrekend.
4.20.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. [eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punt × € 204,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
475,50
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 475,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.