In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Horeca Groep Limburg B.V. De werknemer, die sinds 1 november 2024 in dienst was, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 31 mei 2025. De werkgever had de werknemer op 6 mei 2025 via een Whatsappbericht geïnformeerd dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden. De werknemer verzocht de kantonrechter om de werkgever te veroordelen tot betaling van een aanzegvergoeding, openstaande overuren en niet opgenomen vakantiedagen.
De kantonrechter oordeelde dat de werkgever te laat was met de schriftelijke aanzegging van het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, waardoor de werknemer recht had op een aanzegvergoeding. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer voor openstaande overuren af, omdat de werknemer niet had aangetoond dat er nog 276 overuren openstonden. Wat betreft de vakantiedagen oordeelde de kantonrechter dat de werkgever de registratie van vakantiedagen niet deugdelijk had uitgevoerd, waardoor de werknemer recht had op betaling van de niet opgenomen vakantiedagen, vermeerderd met wettelijke verhoging.
De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van € 852,42 aan aanzegvergoeding en € 1.866,48 voor de niet opgenomen vakantiedagen, met wettelijke verhoging. De wettelijke rente over een bedrag van € 2.718,90 werd ook toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.