ECLI:NL:RBLIM:2025:1054

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
03.121237.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van 14 kilogram cocaïne

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996 te Rotterdam, die werd beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van ongeveer 14 kilogram cocaïne. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging met betrekking tot de strafmaat niet gevolgd, ondanks verwijzingen naar soortgelijke zaken van de rechtbank Rotterdam. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 januari 2025, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd dat de verdachte op 8 april 2024 te Vaals samen met anderen betrokken was bij de teelt, bereiding, en het vervoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum in vereniging met anderen handelde en dat hij opzettelijk aanwezig had van de cocaïne. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig beoordeeld, vooral omdat hij pas kort voor de zitting zijn medeverdachten probeerde te ontlasten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar het medeplegen van het voorhanden hebben van cocaïne is bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd. De rechtbank heeft de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen verdovende middelen en de tas waarin deze waren verpakt, bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.121237.24
Parketnummer : 10.092788.22 (tul)
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1996,
gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. O. Saki, advocaat, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 januari 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [naam 1] (03.121299.24), [naam 2] (03.121214.24) en [naam 3] (03.121145.24).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 8 april 2024 te Vaals samen met anderen ongeveer 14 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde, te weten het in vereniging vervoeren van ongeveer 14 kilogram cocaïne, kan worden bewezen. Zonder een nadere en enigszins verifieerbare verklaring van verdachten mag ervan uit worden gegaan dat zij allemaal op de betreffende parkeerplaats en in of bij de betreffende voertuigen aanwezig waren om de drugs daar over te hevelen in de Audi en/of deze vervolgens met die Audi verder te vervoeren. De schriftelijke verklaring van verdachte is ongeloofwaardig en kan niet voor het bewijs worden gebezigd. Niet valt in te zien waarom deze verklaring niet eerder kon worden afgelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9]relateren – zakelijk weergegeven – als volgt: [2]
Op 8 april 2024 waren wij belast met algemene surveillance op en rond autosnelweg A2. Omstreeks 09.50 uur reden wij op de autosnelweg A2 te Weert. Wij zagen dat een personenauto voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer 1] een melding gaf op de Automatic Numberplate Recognition (ANPR). Dit voertuig is in een ANPR-referentiebestand geplaatst met als doel om dit voertuig te controleren vanwege of in verband met ondermijnende criminaliteit. In dit voertuig is namelijk eerder een verborgen ruimte aangetroffen.
Kenteken: [kentekennummer 1] ;
Merk: CITROEN.
Wij zagen omstreeks 10.32 uur op de autosnelweg A76 het voertuig rijden, komende uit de richting van Maastricht, gaande in de richting van Simpelveld. Wij zagen dat er zich in dit voertuig één vrouwspersoon zat. Wij zagen dat deze vrouwspersoon als bestuurster optrad. Deze bestuurster bleek later de verdachte te zijn genaamd: [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1997 te [geboorteplaats 2] .
Aankomst [kentekennummer 1] in Vaals
Wij, verbalisanten [naam 5] en [naam 7] , zagen dat het voertuig via de N281 en de N278 naar het dorp Vaals reed. Wij zagen dat het voertuig in Vaals aankwam en parkeerde op de Beemderlaan in Vaals. Wij zagen dat het voertuig parkeerde in een parkeervak gelegen aan de Beemderlaan tussen de Sneeuwberglaan en de Maastrichterlaan. Wij zagen dat [naam 1] in het voertuig bleef zitten.
Aankomst [kentekennummer 2] in Vaals
Ik, verbalisant [naam 4] , reed op de Maastrichterlaan te Vaals. Ik zag een personenauto rijden voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer 2] . Ook dit voertuig was in een ANPR-referentiebestand geplaatst met als doel om dit voertuig te controleren vanwege of in verband met ondermijnende criminaliteit.
Kenteken: [kentekennummer 2] ;
Merk: BMW.
Ik zag dat er tenminste twee manspersonen in dit voertuig zaten. Ik zag namelijk twee manspersonen zitten. Ik herkende de bestuurder van dit voertuig als zijnde de later aangehouden verdachte: [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1991 te [geboorteplaats 1] .
Contact tussen [kentekennummer 2] en [kentekennummer 3]
Ik, verbalisant [naam 5] , stond gepositioneerd op de Sneeuwberglaan in Vaals. Ik zag dat de personenauto voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer 2] mij passeerde. Ik zag dat het voertuig keerde. Ik zag dat het voertuig zijn weg vervolgde op de Sneeuwberglaan in tegengestelde richting. Ik zag dat het voertuig stopte op de Sneeuwberglaan ter hoogte van perceelnummer [nummer] . Ik zag vervolgens een manspersoon lopen over de weg vanuit de richting van de [kentekennummer 2] . Mijn vermoeden is dat deze manspersoon zojuist was uitgestapt uit de [kentekennummer 2] . Ik herkende deze persoon als de later aangehouden verdachte genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1996 te [geboorteplaats 1] .
Ik zag dat [verdachte] naar een Duits kentekenvoertuig liep. Ik zag dat dit voertuig voorzien was van het Duitse kenteken [kentekennummer 3] . Ik zag dat [verdachte] de auto ontgrendelde, instapte en wegreed met het voertuig. Ik zag dat op hetzelfde moment het Nederlandse voertuig met kenteken [kentekennummer 2] ook wegreed. Ik zag dat beide voertuigen achter elkaar aan reden. Dit bevestigde mijn vermoeden dat [verdachte] even daarvoor was uitgestapt uit de [kentekennummer 2] en nu bestuurder was van de [kentekennummer 3] .
Na bevraging van het Duitse kenteken zag ik de volgende gegevens:
Kenteken: [kentekennummer 3] ;
Land: Bondsrepubliek Duitsland;
Merk: Audi.
Ik, verbalisant [naam 5] , zag dat zowel de [kentekennummer 2] als de [kentekennummer 3] vanaf de Sneeuwberglaan linksaf sloeg Beemderlaan op richting de geparkeerde [kentekennummer 1] .
Waarnemingen contact [kentekennummer 2] en [kentekennummer 1]
Ik, verbalisant [naam 8] , stond nog steeds op de Prins Alexanderplein te Vaals. Ik had hierbij direct zicht op de personenauto [kentekennummer 1] die geparkeerd stond aan de Beemderlaan te Vaals. De afstand van mij naar de Citroen was ongeveer honderd (100) meter. Ik zag dat [naam 1] op de bestuurdersstoel zat en op haar telefoon aan het tikken was. Ik hoorde dat er portofonisch werd doorgegeven dat de personenauto voorzien van kenteken [kentekennummer 2] vanuit de Maastrichterlaan (N278) in de richting van de [kentekennummer 1] reed. Ik zag de [kentekennummer 2] aan komen rijden. Ik zag dat de BMW strak naast de [kentekennummer 1] parkeerde. Ik zag dat verdachte [naam 1] uit de [kentekennummer 1] stapte en naar de bijrijderszijde van de [kentekennummer 1] liep. Ik zag dat [naam 3] als bestuurder uit de [kentekennummer 2] stapte. Ik zag dat [naam 1] en [naam 3] bezig waren bij de stoel aan de bijrijderszijde. Ik zag dat [naam 1] naar de bestuurderszijde van de [kentekennummer 1] liep. Ik zag dat [naam 1] voorovergebogen bij de voorstoel bezig was. Het is ons namelijk bekend dat de toegang tot de eerder aangetroffen verborgen ruimte in dit voertuig gevestigd is onder beide voorstoelen van dit voertuig. Ik had hierbij sterk de indruk dat zij met de eerder gevonden verborgen ruimte bezig was. Ik zag na enkele minuten dat [naam 1] weer instapte als bestuurster van de [kentekennummer 1] .
Waarnemingen overdracht bigshopper
Ik, verbalisant [naam 8] , zag dat de Duitse personenauto voorzien van kenteken [kentekennummer 3] aan kwam rijden. Ik zag dat hij achteruit parkeerde twee parkeervakken naast de [kentekennummer 1] . Ik zag dat [naam 3] richting de [kentekennummer 3] liep. Ik zag dat [naam 3] in de raamopening van de [kentekennummer 3] hing. Hierbij leek het dat hij in gesprek was met een persoon in de [kentekennummer 3] . Ik zag dat [naam 3] weer terugliep naar de [kentekennummer 1] . Ik zag dat hij de bijrijdersdeur opende. Ik zag dat hij iets zwaars oppakte. Ik zag dat [naam 3] met een bigshopper naar de [kentekennummer 3] liep. Ik zag dat [naam 3] de bigshopper met twee handen vasthield. Ik zag dat [naam 3] moeilijk liep door het gewicht van de bigshopper. Ik zag dat [naam 3] de bigshopper op de achterbank van de [kentekennummer 3] plaatste. Ik zag dat [naam 3] direct terug liep en als bestuurder plaatsnam in de [kentekennummer 2] . Ik zag dat [naam 1] haar voertuig met kenteken [kentekennummer 1] in haar achteruit zette en het parkeervak verliet. Ik zag dat de [kentekennummer 1] naar de Maastrichterlaan reed.
Staandehouding voertuigen
Gezien voornoemde feiten en omstandigheden besloten wij, verbalisanten, over te gaan tot interventie middels het staande houden van voornoemde voertuigen en personen. Ik, verbalisant [naam 5] , reed vervolgens vanaf de Sneeuwberglaan linksaf de Beemderlaan in Vaals op. Ik zag daar ter hoogte van een parkje de zwarte Duitse [type] geparkeerd staan voorzien van kenteken [kentekennummer 3] . Ik, verbalisant [naam 5] , parkeerde ons dienstvoertuig direct voor de Duitse [type] en zag op de bestuurdersstoel [verdachte] zitten. Ik had het politietransparant aangezet aan de voorzijde van ons dienstvoertuig met daarop de tekst ‘STOP POLITIE’. Ik, verbalisant [naam 5] , zag dat [verdachte] mij recht in de ogen aankeek. Ik zag dat hij het bestuurdersportier opende en vervolgens wegrende in de richting van het aldaar gelegen parkje. Ik riep vervolgens luidkeels: “Politie staan blijven, politie blijf staan”. Ik zag dat [verdachte] hier geen gehoor aan gaf en van mij af bleef rennen. Ik zag dat mijn collega [naam 7] op dat moment vanuit het park richting mij en de wegrennende [verdachte] kwam gelopen.
Vluchtende verdachten vanaf Duitse Audi
Wij, verbalisanten [naam 7] en [naam 4] , zagen dat twee manspersonen bij het Duitse voertuig voorzien van kenteken [kentekennummer 3] vandaan renden. Wij herkenden de persoon die vanaf de bestuurderszijde van de [kentekennummer 3] vandaan rende als zijnde de later aangehouden verdachte [verdachte] . Wij zagen dat er een manspersoon vanaf de bijrijderszijde van de [kentekennummer 3] vandaan rende. Deze persoon bleek later de verdachte te zijn genaamd: [naam 2] , geboren op [geboortedatum 4] 1995 te [geboorteplaats 1] .
Achtervolging [verdachte]
Wij, verbalisanten [naam 7] en [naam 4] , zagen dat [verdachte] in onze richting kwam rennen. Wij hebben [verdachte] op luide en niet mis te verstane wijze medegedeeld dat hij was aangehouden en dat wij van de politie waren. Wij zagen dat [verdachte] via bosschages aan ons probeerde te ontsnappen. Wij zagen dat [verdachte] een mobiele telefoon uit zijn linker broekzak haalde. Wij zagen dat [verdachte] deze met een grote boog in een naastgelegen vijver van ongeveer twintig bij twintig meter gooide. Wij zagen dat [verdachte] tijdens zijn vluchtpoging door de bosschages ten val kwam. Hierop konden wij [verdachte] vastpakken en de transportboeien bij hem aanleggen.
Aantreffen bigshopper vermoedelijke cocaïne
Ik, verbalisant [naam 5] , ben vervolgens terug naar de Duitse Audi [type] gelopen en heb het linker achterportier geopend. Ik zag dat er een witte gevulde bigshopper op de achterbank stond ter hoogte van de linker zitting. Ik kon direct goed in de bigshopper kijken en zag dat deze volledig gevuld was met bruine getapete rechthoekige pakketten die ik ambtshalve herkende als zijnde kilo-pakketten cocaïne.
Aantreffen + onderzoek telefoon [naam 2]
Ik, verbalisant [naam 5] , zag vervolgens dat er een smartphone open direct naast de bigshopper met blokken cocaïne stond. Ik nam deze telefoon ook in beslag. Ik heb vervolgens in de galerij van de smartphone gekeken. Ik zag dat er 9 selfies in de galerij stonden. Ik herkende op meerdere van deze selfies de zojuist aangehouden verdachte [naam 2] . Ik zag ook dat er in de galerij van de telefoon twee foto’s stonden van een rijbewijs. Ik zag dat het rijbewijs op naam stond van [naam 2] , geboren [geboortedatum 4] 1995 en dat de foto op het rijbewijs tevens overeenkwam met de zojuist aangehouden verdachte [naam 2] .
Aanhouding [verdachte]
Maandag 8 april 2024 omstreeks 11.13 uur hielden wij, verbalisanten [naam 7] en [naam 4] , [verdachte] aan ter zake handel in verdovende middelen.
Achtervolging [naam 2]
Ik, verbalisant [naam 4] , zag dat [naam 2] van ons af rende. Ik heb op luide en niet mis te verstane wijze medegedeeld dat hij was aangehouden. Ik, verbalisant [naam 8] , hoorde portofonisch dat verbalisant [naam 4] een achtervolging te voet had achter [naam 2] . Hierop ben ik in de richting van verbalisant [naam 4] gerend. Ik zag dat [naam 2] in het eerste hofje van de Clarissenstraat achter bebouwing vandaan kwam rennen. Ik, verbalisant [naam 4] , zag toen ik de hoek om kwam rennen dat verbalisant [naam 8] bij de juiste verdachte stond, te weten [naam 2] . Ik zag dat verbalisant [naam 8] aanhield.
Aanhouding [naam 2]
Maandag 8 april 2024 omstreeks 11.15 uur hield ik, verbalisant [naam 8] , [naam 2] aan ter zake handel in verdovende middelen.
Achtervolging en aanhouding [naam 3]
Wij zagen dat de verdachte [naam 3] als bestuurder optrad van het voertuig voorzien van kenteken [kentekennummer 2] . Ik, verbalisant [naam 9] , heb middels het politietransparant aan de voorzijde een stopteken gegeven aan het voertuig voorzien van kenteken [kentekennummer 2] . Wij, verbalisanten [naam 9] en [naam 6] , zagen dat het voertuig hier niet aan voldeed en met verhoogde snelheid achteruit reed op de Beemderlaan in Vaals in de richting van de Sneeuwberglaan.
Op de Prins Bernhardplein heb ik, verbalisant [naam 6] , het vluchtende voertuig en de bestuurder doen stoppen door mijn dienstvoertuig tegen het vluchtende voertuig te zetten. Wij, verbalisanten [naam 6] en [naam 9] , zagen dat [naam 3] uitstapte en van ons af rende. Wij hebben [naam 3] op luide en niet mis te verstane wijze medegedeeld dat hij was aangehouden. Ik, verbalisant [naam 6] , wist de vluchtende [naam 3] in te halen en vast te pakken. Hierop hebben wij, verbalisanten [naam 6] en [naam 9] , transportboeien aangelegd bij [naam 3] .
Aanhouding [naam 3]
Maandag 8 april 2024 omstreeks 11.16 uur hielden wij, verbalisanten [naam 6] en [naam 9] , [naam 3] aan ter zake handel in verdovende middelen.
Contact [kentekennummer 1]
Ik, verbalisant [naam 4] , ben in mijn onopvallend dienstvoertuig de Maastrichterlaan (N278) opgereden in de richting van de snelweg A76. Na enkele minuten over de Maastrichterlaan (N278) te hebben gereden met verhoogde snelheid zag ik het eerder voornoemde kenteken (
de rechtbank begrijpt: voertuig) voorzien van kenteken [kentekennummer 1] rijden.
Stopteken [kentekennummer 1]
Gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden heb ik, verbalisant [naam 4] , een stopteken gegeven aan de bestuurder van het voornoemde voertuig. Hieraan werd door de bestuurder voldaan.
Aanhouding bestuurster [kentekennummer 1]
Maandag 8 april 2024 omstreeks 11.21 uur hield ik, verbalisant [naam 4] , [naam 1] aan ter zake handel in verdovende middelen.
Inbeslagname met veiligstellen FO
Ik, verbalisant [naam 8] , heb de aangetroffen bigshopper met verdovende middelen in beslag genomen.
Ik, verbalisant [naam 4] , heb de blokken vermoedelijke cocaïne uit de tas gehaald. Deze blokken zijn door mij, verbalisant [naam 4] , met gebruikmaking van dubbele handschoenen en met gebruikmaking van een mondkapje in een breathable seal bag gedaan.
Goednummer: 1695042;
Seal bag nummer: 00714700.
Bij het proces-verbaal van voornoemde verbalisanten is een fotoblad als bijlage toegevoegd. Op foto 2 is een witte bigshopper te zien met daarin bruine/oranje/gele pakketten. [3]
Verbalisant [naam 10]relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [4]
Op 9 april 2024, om 08.41 uur, was ik, verbalisant, belast met het wegen van de inbeslaggenomen vermoedelijke verdovende middelen. Ik telde 14 blokken vermoedelijk verdovende middelen die ingewikkeld waren in bruine tape. Ik plaatste de zak met daarin de 14 blokken op de weegschaal.
Goednummer: PL2300-2024056149-1695042;
Aantal: 14 stuks;
Totale hoeveelheid: 14 kg.
Verbalisant [naam 11]relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [5]
Op 18 april 2024 om 10:56 uur werd door de Forensische Opsporing een onderzoek
verricht aan aangeboden onderzoeksitems.
Het volgende onderzoeksitem is aangeboden voor onderzoek:
Uniek Voorwerp Nummer: AARH0405NL;
BHV goednummer: G1695042;
Object: 14 oranje blokverpakkingen gescheiden in twee groepen o.b.v. uiterlijke kenmerken;
Kleur: wit;
Aantal: 14;
Nettogewicht: 14081,03 gram.
Onderzoek - afsplitsingen
Veertien oranje blokverpakkingen gescheiden in twee groepen o.b.v. uiterlijke kenmerken (AARH0405NL).
De volgende onderzoeksitems zijn in het onderzoek afgenomen:
Uniek Voorwerp Nummer: AARH0019NL;
Object: 11 blokken met de tekst ‘XRF’;
Kleur: wit;
Aantal: 11;
Nettogewicht: 11067,33 gram;
Uniek Voorwerp Nummer: AARH0018NL;
Object: 3 blokken met een afbeelding van een vogel;
Kleur: wit;
Aantal: 3;
Nettogewicht: 3013,70 gram.
De
rapporten van het Nederlands Forensisch Instituutvermelden – zakelijk weergegeven – dat AARH0018NL en AARH0019NL cocaïne bevatten. [6]
Verdachteheeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het navolgende verklaard:
De opdracht was om de tas met cocaïne van A naar B te brengen. Ik ben met [naam 3] en [naam 2] richting Vaals gereden. Ik wist dat die Audi daar stond. Ik moest die Audi met de drugs daarin afgeven. Ik rende weg toen de politie er was, omdat ik wist waar ik mee bezig was.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte op 8 april 2024 met medeverdachten [naam 3] en [naam 2] in een BMW naar Vaals is gereden. In Vaals is hij afgezet bij een Audi met een Duits kenteken. Vervolgens zijn de BMW en de Audi waarin verdachte zat naar de parkeerplaats bij Albert Heijn in Vaals gereden. Daar heeft medeverdachte [naam 1] pakketten in een bigshopper overgedragen aan medeverdachte [naam 3] , die deze vervolgens op de achterbank van de Audi heeft gezet. Dit bleek ongeveer
14 kilogram cocaïne te betreffen. Verdachte heeft verklaard dat hij de tas met cocaïne van A naar B moest brengen. Bij die bigshopper heeft de politie de telefoon van medeverdachte [naam 2] aangetroffen.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ongeveer 14 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van cocaïne. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachten [naam 3] en [naam 2] geen wetenschap hadden met betrekking tot de cocaïne en enkel -zonder enige bijzondere bedoeling- met hem zijn meegereden naar Vaals.
Verdachte heeft dit voor het eerst pas een paar dagen voor de inhoudelijke behandeling van de zaak schriftelijk verklaard. Ter terechtzitting daarnaar gevraagd, antwoordde de verdachte dat hij op deze manier medeverdachten [naam 3] en [naam 2] uit de wind wilde houden omdat zij, naar zijn zeggen, nergens iets van afwisten. Voornoemde medeverdachten zaten op het moment van de totstandkoming van die schriftelijke verklaring van de verdachte reeds ruim negen maanden in voorlopige hechtenis. Waarom heeft de verdachte dan zo lang gewacht met het helpen van de medeverdachten en heeft hij hen zo lang laten vastzitten? Desgevraagd kon de verdachte hierop geen antwoord geven. Hij probeerde nog uit te leggen dat hij bang was en niet eerder durfde te verklaren, maar de rechtbank kan deze gedachtegang van de verdachte niet volgen. Bang voor wie? En, wat heeft die vermeende angst dan te maken met een verklaring over personen die, zoals de verdachte dat aangaf, geenszins bij dit feit betrokken waren? De verdachte kon deze vragen van de rechtbank niet beantwoorden. Het late tijdstip van het afleggen van de verklaring en zijn onsamenhangende, ongeloofwaardige uiteenzetting over de reden waarom die verklaring pas voor de zitting aan het papier werd toevertrouwd, maakt dat de betrouwbaarheid van die verklaring ernstig is aangetast. De verklaring van de verdachte roept echter nog meer vragen op. Zo heeft de verdachte de opdracht om, naar zijn zeggen, cocaïne van A naar B te brengen, aangenomen waarbij hij een deadline met betrekking tot het afgeven van de cocaïne heeft geaccepteerd. Hij beschikte op dat moment echter niet over een auto en wist aldus niet of hij in staat was om de opdracht uit te voeren. Ook hier heeft de rechtbank de verdachte uitgebreid over bevraagd. Zo werd de vraag gesteld hoe het kan dat de verdachte een dergelijk risico nam: toezeggen om een grote hoeveelheid cocaïne te zullen vervoeren op een bepaald, afgesproken tijdstip, terwijl hij geen auto had. De verdachte kon hier geen antwoord op geven. Verder verklaarde de verdachte dat hij in de Audi de cocaïne diende te brengen naar een plek die op ongeveer vier minuten rijden was van de plek alwaar hij de cocaïne in ontvangst nam en dat hij niet nagedacht had over hoe hij terug zou komen in Rotterdam. De medeverdachten [naam 2] en [naam 3] zouden in de BMW terugrijden naar Rotterdam. Dat werd, zo verklaarde de verdachte desgevraagd, pas ter plekke afgesproken. De verdachte zou na de aflevering van cocaïne en de Audi, zo verklaarde hij ter terechtzitting, met het openbaar vervoer terugreizen naar Rotterdam. Ook op dit punt kon de verdachte rekenen op veel vragen van de rechtbank. Bijvoorbeeld de vraag waarom de medeverdachten niet even op hem gewacht hebben. Het was immers slechts vier minuten rijden naar de afleverplek. Of de vraag hoe het kan dat de verdachte een dergelijk risico nam -afleveren van cocaïne met alle risico’s van dien- en niet nagedacht heeft over de terugreis. Ook op deze vragen moest de verdachte het antwoord schuldig blijven.
Gelet op het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig is. Wat dan overblijft is de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en de medeverdachten, die alleszins wijst op het medeplegen van het voorhanden hebben van de aangetroffen cocaïne. De rechtbank acht het medeplegen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 8 april 2024 te Vaals, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 14 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft bij het formuleren van de strafeis rekening gehouden met de ernst van het feit, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, de LOVS-oriëntatiepunten en de omstandigheid dat het feit in georganiseerd verband is gepleegd. Het is de vraag of de nu geadviseerde voorwaarden afdoende zijn om herhaling in de toekomst te voorkomen. Het is daarom passender om in de aanloop naar de voorwaardelijke invrijheidstelling nogmaals te beoordelen welke voorwaarden wenselijk zijn. Er is geen aanleiding om in deze zaak de lijn van de rechtbank Rotterdam te volgen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte te berechten conform de ‘STMK’-aanpak en een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf dan geëist door de officier van justitie op te leggen met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport met uitzondering van een middelencontrole. Gelet op het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven, met uitzondering van het noemen van de naam van de opdrachtgever, dient toekomstgericht gekeken te worden en verdachte een kans te worden gegeven. Indien de rechtbank de ‘STMK’-aanpak niet volgt, dient afgeweken te worden van de eis van de officier van justitie, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat hij inzicht heeft gegeven in zijn handelen en het feit dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen aanwezig hebben van ongeveer veertien kilogram cocaïne. Gelet op de grote hoeveelheid cocaïne kan het niet anders dan dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in deze grote hoeveelheden gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en is een gevaar voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de drugshandel niet zelden gepaard met geweld, waardoor die handel ook een gevaar vormt voor de veiligheid. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, waarin voor in het geval van het aanwezig hebben van 10 tot 20 kilogram harddrugs een gevangenisstraf van 30 maanden wordt vermeld. Dit zal de rechtbank als uitgangspunt nemen bij de bepaling van de straf. De rechtbank ziet geen reden een andere lijn als uitgangspunt te nemen. De raadsvrouw heeft verzocht de zaak te berechten conform de ‘Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting’ (STMK) zoals dat wordt gedaan bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft de jurisprudentie waarnaar in dit verband werd verwezen bestudeerd en overweegt als volgt. Drugszaken kenmerken zich door grote overlast voor de samenleving en steeds hardnekkigere verharding van het milieu waarbij zelfs liquidaties niet zijn uitgesloten. Nog los van het feit dat de afspraken die de rechtbank Rotterdam hanteert geen landelijke toepassing kennen, is de rechtbank van oordeel dat de straffen die in de door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie door de rechtbank Rotterdam worden opgelegd, geenszins recht doen aan de ernstige drugsproblematiek die Nederland steeds meer in een wurggreep houdt. Daarom zal de rechtbank geen acht slaan op die afspraken.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte het feit in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Voorts blijkt uit het strafblad d.d. 11 december 2024 dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. Deze veroordelingen heeft verdachte er blijkbaar niet van weerhouden zich wederom schuldig te maken aan een dergelijk feit. Dit gegeven zal de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen bij de bepaling van de straf.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Ja, hij heeft een verklaring afgelegd. Het is echter geen geloofwaardige verklaring. Eerder een poging de rechtbank op het verkeerde been te zetten. En dan heeft te gelden dat de verdachte, in plaats van verantwoordelijkheid te nemen en klaarheid te schenken over deze zaak, ervoor heeft gekozen de vele vragen die op zijn betrokkenheid wijzen, onbeantwoord te laten. Dit zal de rechtbank dan ook in strafverzwarende zin meewegen bij de bepaling van de straf.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 34 maanden opleggen met aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte dagen. De rechtbank ziet geen reden om vanwege de gestelde jeugdige leeftijd van verdachte een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 22 september 2023 met parketnummer 10.0924788.22 heeft de politierechter van de rechtbank Rotterdam verdachte veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van
4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Dit vonnis is onherroepelijk. De proeftijd is ingegaan op 7 oktober 2023.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen. Weliswaar is deze voorwaardelijke straf opgelegd voor verkeersovertredingen, maar bij de uitvoering van het onderhavige delict heeft verdachte wederom opgetreden als bestuurder van een personenauto. Dit terwijl zijn rijbewijs al eerder van rechtswege ongeldig is verklaard. Hiermee laat verdachte ook op dit gebied blijken dat hij lak heeft aan de regels en dat maakt tenuitvoerlegging noodzakelijk.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen indien een gevangenisstraf van lange duur aan verdachte wordt opgelegd, nu toewijzing van de vordering in dat geval niet opportuun is en het een ander soort feit betreft.
De rechtbank stelt vast dat verdachte door hetgeen nu bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de genoemde voorwaardelijke straf dan ook op zijn plaats is. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht ook geen aanleiding tot een andere beslissing. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie toewijzen en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelasten.

8.Het beslag

De officier van justitie heeft de onttrekking aan het verkeer van de verdovende middelen gevorderd, nu het bezit daarvan in strijd is met de wet. Voorts heeft hij de verbeurdverklaring van de zakken en tas waarin de verdovende middelen verpakt en vervoerd waren gevorderd, nu het feit daarmee is gepleegd.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
Nu de zakken en tas met betrekking tot het feit zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat deze voorwerpen verbeurd moeten worden verklaard.
Nu de verdovende middelen met betrekking tot het feit is begaan en deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, dienen de verdovende middelen te worden onttrokken aan het verkeer.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10.0924788.22
- wijst de vordering van de officier van justitie toe en gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam van 22 september 2023, te weten:
4 weken hechtenis;
Beslag
-
verklaart verbeurdde volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 2 STK tas;
  • 14 STK zak;
-
onttrekt aan het verkeerde volgende in beslag genomen voorwerpen:
14 STK verdovende middelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. J.S. Spijkerman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Taranto, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2025.
Buiten staat
Mr. J.S. Spijkerman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 april 2024 te Vaals, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 14 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.121237.24
Parketnummer : 10.092788.22 (tul)
Proces-verbaal van de openbare zitting van 27 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te Rotterdam op [geboortedatum 1] 1996,
gedetineerd in [P.I.] .
Raadsvrouw is mr. O. Saki, advocaat, kantoorhoudende te Rotterdam.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 13 januari 2025 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, proces-verbaalnummer PL2300-2024056149, gesloten d.d. 25 april 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 162.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2024, pagina 14-24.
3.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2024, pagina 26.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2024, pagina 27.
5.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 29 mei 2024 (aanvullend).
6.De geschriften, te weten de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 april 2024 en 19 april 2024 (aanvullend).