ECLI:NL:RBLIM:2025:10650

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
03.201379.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting en veroordeling voor witwassen in strafzaak tegen verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan. De verdachte is vrijgesproken van oplichting, omdat het zich voordoen als bonafide verkoper niet voldoende is om te spreken van oplichting volgens artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat de verdachte oplichtingsmiddelen heeft gebruikt om slachtoffers te bewegen tot betaling. De verdachte is echter wel veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden voor het witwassen van een bedrag van € 1.899,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het verplaatsen van geld dat afkomstig was uit een misdrijf. De vorderingen van dertien benadeelde partijen in verband met de oplichting zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van dat feit is vrijgesproken. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar alcoholprobleem en de noodzaak voor begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer(s) : 03.201379.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1996,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. C.A. Pietsch, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 oktober 2025. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Dertien van de slachtoffers hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partijen zijn niet op zitting verschenen. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:
samen met een of meer anderen 34 mensen heeft opgelicht voor bedragen tussen € 34,50 en € 250,- (in totaal € 4.266,15) in de periode van 19 juni 2020 tot en met 19 oktober 2021 door, zich voordoende als bonafide verkoper, op sociale media goederen te koop aan te bieden en te beloven een of meer van die goederen na betaling te zullen leveren;
Feit 2:
op 25 januari 2021 een bedrag van € 1.899,- heeft witgewassen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft hij hiertoe aangevoerd dat de verdachte zich heeft voorgedaan als bonafide verkoper, via allerlei kanalen prijsafspraken heeft gemaakt, de indruk heeft gewekt dat zij de goederen had, betalingen heeft geïnd, het geld vervolgens heeft gehouden en de goederen niet heeft opgestuurd. Zodoende heeft zij de klanten bewogen tot afgifte van goederen, te weten geld, en dat is oplichting. De verdachte heeft verklaard dat zij dit samen met haar partner heeft gedaan. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte € 1.899,- van de rekening van aangever heeft gehaald en dit vervolgens heeft verplaatst, zodat niet meer duidelijk was waar het geld vandaan kwam.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken voor zover de tenlastelegging ziet op de periode 19 juni 2020 tot en met
25 november 2020, nu de eerste aangifte dateert van 26 november 2020, en van het tenlastegelegde medeplegen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde oplichting en zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte onder verschillende handelsnamen goederen te koop heeft aangeboden via verschillende sociale mediakanalen. Ze heeft de betaalde aankoopbedragen telkens aangenomen, wetende dat zij die goederen vervolgens niet zou gaan leveren. Dat de verdachte aldus het oogmerk had om zich ten koste van de slachtoffers te verrijken, staat volgens de rechtbank vast.
Deze – mogelijkerwijs civielrechtelijk als moedwillige wanprestatie te bestempelen – wijze van zaken doen betekent echter in strafrechtelijke zin nog niet dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting zoals tenlastegelegd.
In de volksmond wordt al snel over ‘oplichting’ gesproken wanneer iemand, na ontvangst van een vooruitbetaling, zijn leveringsverplichting niet nakomt. Strafrechtelijk gezien ligt dit evenwel genuanceerder en ingewikkelder.
Niet elke vorm van bewust oneerlijk zaken doen levert het in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde misdrijf ‘oplichting’ op.
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) genoemde oplichtingsmiddelen heeft gebruikt met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Bovendien moet door het gebruik van een of meer van die oplichtingsmiddelen de ander zijn bewogen tot (voor zover hier relevant) de afgifte van enig goed, in dit geval een geldbedrag.
De in bovengenoemd artikel bedoelde oplichtingmiddelen zijn:
  • het aannemen van een valse naam,
  • het aannemen van een valse hoedanigheid,
  • listige kunstgrepen en
  • een samenweefsel van verdichtsels.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is, of er sprake is van een valse naam waardoor de slachtoffers zijn bewogen tot de afgifte van de door hen betaalde geldbedragen.
Uit het dossier blijkt weliswaar dat de verdachte de verschillende in de tenlastelegging genoemde namen heeft gebruikt, maar het gebruik van een andere dan de eigen naam is niet bepaald ongewoon op internet. De in de tenlastelegging genoemde namen waren de door de verdachte gebruikte handelsnamen. Wil er sprake zijn van oplichting dan is een oorzakelijk verband vereist tussen het aanwenden van het bedrieglijke middel (de valse naam) en het afgeven van, in casu, het geld. Dat juist het gebruik van de in de tenlastelegging genoemde handelsnamen de betrokkenen heeft bewogen tot de afgifte van het geld, blijkt nergens uit.
Daarnaast heeft de verdachte bij een deel van de aangevers gebruik gemaakt van de bankrekening van [naam 1] en heeft zij diens naam gebruikt in de verzoeken tot betaling. Nog afgezien van het feit dat noch het bankrekeningnummer van [naam 1] noch de naam van [naam 1] in de tenlastelegging is genoemd, is de rechtbank van oordeel dat de betreffende aangevers niet zijn bewogen tot betaling door het gebruik van de bankrekening van [naam 1] en/of de naam van [naam 1] , zodat ook dit niet als oplichtingsmiddel kan worden aangemerkt.
Was er dan sprake van een valse hoedanigheid? De rechtbank constateert dat de verdachte zich heeft voorgedaan als bonafide verkoper die de indruk wekte dat zij de gekochte goederen in haar bezit had en na betaling van de overeengekomen prijs zou leveren. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad levert echter de enkele omstandigheid dat iemand zich voordoet als een bonafide verkoper die in staat en voornemens is de gekochte goederen na betaling te leveren, niet het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr op (HR 9 december 2014 – ECLI:NL:HR:2014:3546).
Uit de tekst van artikel 326 Sr volgt dat degene die wordt opgelicht moet zijn bewogen tot (in dit geval) de betaling van de koopprijs door de oplichtingsmiddelen. Dit betekent dat handelingen en uitlatingen van de verdachte ná het moment van betaling buiten beschouwing dienen te blijven bij de beantwoording van de vraag of het misdrijf oplichting bewezen kan worden verklaard. Dat de verdachte dus na ontvangst van betaling in veel gevallen de kopers door allerlei toezeggingen langer in de waan heeft gelaten dat zij alsnog over zou gaan tot levering van de goederen, is voor de beoordeling van het tenlastegelegde onder artikel 326 Sr irrelevant.
Van listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, zoals bedoeld in artikel 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, is evenmin sprake.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden tenlastegelegd die (al dan niet in samenhang) als oplichtingsmiddel in de zin van artikel 326 Sr beschouwd kunnen worden.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
De rechtbank beseft dat de aangevers de uitkomst van deze zaak als onbevredigend zullen ervaren. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit licht op dat het handelen van de verdachte mogelijk wel strafbaar is op grond van de in artikel 326e Sr strafbaar gestelde online handelsfraude. Dit artikel is blijkens de parlementaire geschiedenis op 1 maart 2019 in de wet opgenomen, speciaal om dit soort handelen, te weten het beroepsmatig of als gewoonte tegen betaling via internet te koop aanbieden van goederen met het oogmerk om zonder (volledige) levering van die goederen de betaling te ontvangen (lees: de moedwillige wanprestatie), strafbaar te stellen. Dit is echter niet tenlastegelegd zodat dit niet ter beoordeling aan de rechtbank voorligt.
Feit 2
De verdachte heeft over dit feit ter terechtzitting een verklaring afgelegd.
Door een derde is met medeweten van de verdachte – zonder toestemming van [naam 2] – een bedrag van € 2.000,- overgeboekt van de rekening van [naam 2] naar de rekening van [naam 3] , een klant van de verdachte die nog een terugbetaling van de verdachte tegoed had van € 93,25. Vervolgens heeft deze klant op verzoek van de verdachte (via een tikkie) het teveel ontvangen bedrag in drie gelijke tranches van in totaal € 1.899,- teruggestort op de rekening van verdachtes partner. Van het teruggestorte bedrag hebben de verdachte en haar partner € 500,- zelf gehouden. Het resterende bedrag is aan de hiervoor genoemde derde gegeven.
De rechtbank komt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, waarbij, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, conform artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewijsmiddelen [1]
De bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 oktober 2025.
Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] van 9 maart 2021, inclusief bijlagen (pag. 365 tot en met 391).
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] van 12 april 2022, incl. bijlagen (pag. 398 tot en met 417).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 2:
op 25 januari 2021, in Nederland, 1899 euro
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en
- daarvan gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
De rechtbank heeft de tenlastelegging verbeterd gelezen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
T.a.v. feit 2:
witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, zo lang als de reclassering dat toezicht noodzakelijk acht, en een taakstraf van 240 uren. Hij heeft daarbij de ernst van de feiten, de overschrijding van de redelijke termijn en het strafblad van de verdachte in aanmerking genomen en tevens acht geslagen op het feit dat hij het belangrijk vindt dat de verdachte hulp en ondersteuning krijgt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met de oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte van aanvang af eerlijk is geweest, een first offender is en in de tussenliggende jaren niet is gerecidiveerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn op 1 juli 2022, toen de verdachte op de hoogte raakte van de verdenking, is aangevangen, zodat sprake is van een forse overschrijding daarvan en heeft verzocht dit tot uitdrukking te laten komen in de vorm van een gematigde taakstraf en/of een gematigde voorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van een eventuele oplegging van reclasseringstoezicht heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft € 2.000,- van de rekening van [naam 2] , een kwetsbare man, door een derde laten overboeken naar de rekening van een van haar klanten, waarna deze klant op haar verzoek € 1.899,- heeft overgeboekt naar de rekening van verdachtes partner. De verdachte en haar partner hebben in ieder geval € 500,- van dit geld zelf tot hun beschikking gekregen en de rest van het geld aan eerdergenoemde derde persoon gegeven. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS, waarin als oriëntatiepunt voor fraude tot een bedrag van € 10.000,- een gevangenisstraf voor de duur van een week tot twee maanden, dan wel een onvoorwaardelijke taakstraf is opgenomen. De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking genomen dat de verdachte een blanco strafblad heeft. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken, er onder andere uit bestaande dat de verdachte makkelijk te beïnvloeden is, een alcoholprobleem heeft waarvoor zij onlangs hulp heeft gezocht en aangeeft dat zij wil voorkomen opnieuw de fout in te gaan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van honderd uren en – als stok achter de deur en om de verdachte te helpen haar leven op orde te krijgen – een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met oplegging van de hierna in de beslissing te noemen bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren, in beginsel passend en geboden is.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met circa een jaar en vier maanden is overschreden. De rechtbank zal, gelet op deze termijnoverschrijding, de op te leggen straf bepalen op een taakstraf van tachtig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met oplegging van de hierna in de beslissing te noemen bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren.
Deze straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen ten aanzien van feit 1
Dertien aangevers van het onder 1 tenlastegelegde hebben zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. In onderstaande tabel zijn hun vorderingen weergegeven.
Naam benadeelde partij
Vordering ten aanzien van materiële schade
Vordering ten aanzien van immateriële schade
Totaal bedrag vordering
[naam 4]
€ 102,25
--
€ 102,25
[naam 5]
€ 250,00
--
€ 250,00
[naam 6]
€ 167,25
€ 225,00
€ 392,25
[naam 7]
€ 277,25
€ 150,00
€ 427,25
[naam 8]
€ 172,25
--
€ 172,25
[naam 9]
€ 172,25
€ 320,00
€ 492,25
[naam 10]
€ 150,00
--
€ 150,00
[naam 11]
€ 92,25
--
€ 92,25
[naam 12]
€ 92,25
--
€ 92,25
[naam 13]
--
€ 350,00
€ 350,00
[naam 14]
--
€ 500,00
€ 500,00
[naam 15]
€ 132,25
--
€ 132,25
[naam 16]
€ 92,25
--
€ 92,25
Elk van de benadeelde partijen heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen ten aanzien van feit 1
Nu aan de vorderingen van alle benadeelde partijen een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor de verdachte niet zal worden veroordeeld, zal de rechtbank elk van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.3
Geen benadeelde partij ten aanzien van feit 2
[naam 2] , de aangever van het onder 2 tenlastegelegde, heeft zich niet in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding
7.4
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 2] op te leggen voor een bedrag van € 1.899,- (hoofdelijk). Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij het passender vindt dat de verdachte het bedrag aan het slachtoffer betaalt, dan dat zij dit bedrag – na een ontnemingsprocedure – aan de staat moet betalen.
7.5
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft in reactie op het verzoek van de officier van justitie primair verzocht geen schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 2] op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het systeem niet voor niets inhoudt dat er vorderingen moeten worden ingediend. Subsidiair heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.6
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Bij de beoordeling neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam 2] in zijn aangifte noch in reactie op de informatiebrief die het openbaar ministerie op 7 september 2022 aan hem heeft gezonden, kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn schade vergoed wenst te krijgen. Niet uitgesloten is dat dit een bewuste keus is geweest, bijvoorbeeld omdat [naam 2] de schade al op andere wijze vergoed heeft gekregen. De rechtbank zal daarom geen schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 2] opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde tot
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van drie jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a.
meldplicht bij reclassering
de veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, [adres 2] of telefonisch op het nummer [telefoonnummer] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
ambulante begeleiding
de veroordeelde laat zich behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien en zolang als de reclassering dit nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
hulpverlening
de veroordeelde werkt mee aan begeleiding door een hulpverlener, te bepalen door de reclassering, indien en zolang als de reclassering dit nodig acht.
  • geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • veroordeelt de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van veertig dagen.
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.G.A. Wouters, voorzitter,
mr. E.B.A. Ferwerda en mr. I.P. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 oktober 2025.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
T.a.v. feit 1:
zij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 juni 2020 tot en met 19 oktober 2021 te Landgraaf, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [naam 4] , (voor een bedrag van €102,25) en/of
- [naam 17] , (voor een bedrag van €61,15)
- [naam 18] , (voor een bedrag van €192,25)
- [naam 19] , (voor een bedrag van €137,25)
- [naam 20] , (voor een bedrag van €147,25)
- [naam 21] , (voor een bedrag van €97,25)
- [naam 5] , (voor een bedrag van €250,-)
- [naam 22] , (voor een bedrag van €147,25)
- [naam 6] , (voor een bedrag van €167,25)
- [naam 7] , (voor een bedrag van €127,25)
- [naam 23] , (voor een bedrag van €152,25)
- [naam 24] , (voor een bedrag van €197,25)
- [naam 25] , (voor een bedrag van €92,25 )
- [naam 26] , (voor een bedrag van €85,-)
- [naam 27] , (voor een bedrag van €87,50)
- [naam 8] , (voor een bedrag van €172,25)
- [naam 28] , (voor een bedrag van €92,25)
- [naam 29] , (voor een bedrag van €34,50)
- [naam 30] , (voor een bedrag van €167,25)
- [naam 9] , (voor een bedrag van € 172,25)
- [naam 31] , (voor een bedrag van €92,25)
- [naam 10] , (voor een bedrag van €150,-)
- [naam 11] , (voor een bedrag van €92,25)
- [naam 32] , (voor een bedrag van €67,25)
- [naam 33] , (voor een bedrag van €157,25)
- [naam 12] , (voor een bedrag van €92,25)
- [naam 34] , (voor een bedrag van €67,25)
- [naam 35] , (voor een bedrag van €102,25)
- [naam 13] , (voor een bedrag van €127,25)
- [naam 14] , (voor een bedrag van €127,25)
- [naam 36] , (voor een bedrag van €127,25)
- [naam 37] , (voor een bedrag van €127,25)
- [naam 15] , (voor een bedrag van €127,25)
- [naam 16] , (voor een bedrag van €127,25)
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van voornoemde geldbedragen, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als bonafide aanbieder(s) en/of verkoper(s) van goederen (kleding en/of schoenen en/of babyartikelen) via sociale media (Instagram en/of Facebook) en/of
- op die sociale mediakanalen en/of in chatberichten en/of whatsappberichten gebruik gemaakt van één of meer valse namen, namelijk [naam 38] en/of " [naam 39] " en/of " [naam 40] " en " [naam 41] " en/of [naam 42] " en/of " [naam 43] " en/of " [naam 44] ", en/of
- zich voorgedaan als bonafide verkoper(s) en/of
- met voornoemde aangevers/gedupeerden een afspraak over de prijs van het/de goed/goederen gemaakt en/of
- de indruk gewekt dat zij bovengenoemde goederen in het bezit had(den) en/of
- voornoemde aangevers/gedupeerden voorgehouden/beloofd dat zij bovengenoemde goederen zou(den) leveren na betaling/overschrijving op het rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] en/of [bankrekeningnummer 2] en/of [bankrekeningnummer 3] , en/of het voldoen van een betaalverzoek, waardoor bovengenoemde aangevers/gedupeerden (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
T.a.v. feit 2:
zij, op of omstreeks 25 januari 2021, te Weert, althans in Nederland, (van) 1899 euro, althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt hierna telkens verwezen naar bewijsmiddelen die als bijlagen zijn gevoegd bij het stamproces-verbaal, nummer 2022099630-Z, in de wettelijke vorm opgemaakt op 3 oktober 2022 door [naam 45] , brigadier van politie. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen.