ECLI:NL:RBLIM:2025:11261

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
03.219340.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor ontucht en veroordeling voor mishandeling van minderjarig kind

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en ontucht met zijn minderjarige zoon. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ontucht, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De verklaringen van de moeder, oma en stiefvader van het slachtoffer werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, aangezien deze voornamelijk gebaseerd waren op wat de minderjarige zelf had verteld. De rechtbank oordeelde dat er geen steunbewijs was voor de verklaringen van de getuigen, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het zedendelict.

Ten aanzien van de mishandeling, die plaatsvond tussen 26 en 27 augustus 2022, erkende de verdachte dat hij zijn zoon had geslagen. De rechtbank achtte dit feit wettig en overtuigend bewezen, vooral omdat de verdachte zelf had bekend. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf op van 40 uren met een proeftijd van 2 jaren, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn bereidheid om hulp te zoeken voor zijn gedrag. De uitspraak benadrukte het belang van een veilige omgeving voor kinderen en de verantwoordelijkheid van ouders om hen te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.219340.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1986,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.D. Maessen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht, en mr. W.W.J. Houben, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 oktober 2025. De verdachte en zijn raadslieden zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Namens de minderjarige [slachtoffer] zijn verschenen [naam moeder slachtoffer] (moeder) en mr. P.G.J.M. Boonen, advocaat kantoorhoudende te Sittard.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 26 augustus 2022 tot en met 27 augustus 2022 te Voerendaal zijn zoon [slachtoffer] heeft mishandeld door hem te slaan;
Feit 2:in de periode van 1 oktober 2023 tot en met 28 november 2023 te Voerendaal ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige zoon [slachtoffer] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij is van mening dat er ten aanzien van feit 2 is voldaan aan het bewijsminimum. Zij wijst op hetgeen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) uit zichzelf heeft verteld aan zijn moeder, oma en lichaamsgerichte psychotherapeute en het studioverhoor van [slachtoffer] waarin hij een en ander bevestigt. Naast de aangifte zijn er aanvullende meldingen van [slachtoffer] moeder bij de politie en de officier van justitie vindt verder steunbewijs in de waarnemingen van gedragsverandering bij [slachtoffer] door de partner van moeder en pedagogisch medewerker van de BSO. Volgens de officier van justitie dient partiële vrijspraak te volgen voor het tweede gedachtestreepje van feit 2 (het zich laten aftrekken door [slachtoffer] ) omdat daarvoor te weinig bewijs in het dossier zit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank. Voor feit 2 is vrijspraak bepleit omdat het bewijsminimum niet wordt gehaald. De verklaringen van de moeder en oma van [slachtoffer] zijn slechts gebaseerd op de verklaring uit één bron, namelijk [slachtoffer] en verder ontbreekt het aan steunbewijs. Moeder en oma hebben zelf geen rechtstreekse waarnemingen gedaan. Bovendien is de verklaring van [slachtoffer] , zowel tijdens de voorbereiding op als tijdens het studioverhoor, onbetrouwbaar, inconsistent en innerlijk tegenstrijdig, waardoor deze niet als bewijs kan dienen. Tot slot zou bij de buitenschoolse opvang, waar [slachtoffer] één middag in de week verblijft, een gedragsverandering zijn vastgesteld, terwijl dit niet door de basisschool is waargenomen. Aan de waarneming van de basisschool, waar hij vijf keer per week is, dient meer gewicht te worden gehecht.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn zoon [slachtoffer] , op grond van:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte door [naam moeder slachtoffer] namens [slachtoffer] (met bijlage 1 en 2) d.d. 28 november 2023, pg. 12, 16 en 19.
Ten aanzien van feit 2:
Onder feit 2 is aan de verdachte een zedendelict tenlastegelegd. In zedenzaken gaat het vaak om gebeurtenissen waar maar twee personen bij zijn geweest en waarin één van die twee - de verdachte - ontkent of verklaart dat het niet zo is gegaan. Dat is ook in deze zaak het geval.
Dat leidt dan tot de discussie over de vraag of het ‘bewijsminimum’ wel is gehaald.
Beoordelingskader
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend aannemen op basis van de verklaring van één getuige (in deze zaak [slachtoffer] ). Er moet altijd steunbewijs zijn. Als de feiten en omstandigheden die de getuige naar voren brengt op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, moet de rechter de verdachte vrijspreken. Oók als de verklaring van de getuige geloofwaardig en betrouwbaar wordt bevonden. Het wordt niet anders als de getuige zijn ervaring met anderen heeft gedeeld. Dan is de belastende verklaring nog altijd uit één bron afkomstig.
Wel volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat steunbewijs kan worden ontleend aan verklaringen van anderen over de emotionele of fysieke toestand van de getuige. Dan moet het bijvoorbeeld gaan om heftige emoties kort na de gebeurtenis.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 2 onvoldoende wettig bewijs voorhanden is dat de verdachte dit feit heeft begaan. Het dossier in deze zaak bevat voornamelijk verklaringen van personen.
De verklaringen van de moeder, de oma en de stiefvader van [slachtoffer] over de tenlastegelegde handelingen zijn verklaringen ‘van horen zeggen’. De moeder en oma van [slachtoffer] hebben verklaard over wat zij van [slachtoffer] hebben gehoord, maar hebben zelf niets waargenomen. De stiefvader heeft verklaard over wat de oma en moeder van [slachtoffer] vervolgens aan hem hebben doorverteld. Alle drie de verklaringen zijn dus afkomstig van één en dezelfde bron, te weten [slachtoffer] . Zij leveren geen steunbewijs voor die verklaring op.
Hetzelfde geldt voor de brief van Veilig Thuis die refereert aan uitspraken die [slachtoffer] zou hebben gedaan. Bovendien zijn deze uitspraken nauwelijks concreet en geuit tegen personen die niet als getuigen zijn gehoord.
Tot slot is de rechtbank anders dan de officier van justitie van oordeel dat de verklaring van de pedagogisch medewerker van de BSO over het gedrag van [slachtoffer] geen steunbewijs oplevert, omdat er geen relatie is te leggen tussen dit gedrag en mogelijke ontucht. Bovendien observeert [slachtoffer] leerkracht op school helemaal geen bijzonderheden.
De slotsom luidt dat niet aan het wettelijk bewijsminimum wordt voldaan om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op een tijdstip in de periode van 26 augustus 2022 tot en met 27 augustus 2022 in de gemeente Voerendaal zijn kind, [slachtoffer] , heeft mishandeld door hem te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot feit 2 vrijspraak bepleit. Voorts heeft de verdediging de persoonlijke omstandigheden van de verdachte uitvoerig belicht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zijn zoontje, die op dat moment vijf jaar oud was, met zijn (vlakke) hand een flinke draai om zijn oren gegeven, zodanig dat een rode plek in de vorm van een handafdruk op de zijkant van het gezicht en achter het oor van zijn zoontje zichtbaar was.
Kinderen behoren door hun ouders beschermd te worden en in een veilige omgeving op te groeien. Door zijn handelen heeft de verdachte die veilige basis geschonden. Dat [slachtoffer] daardoor behoorlijk van de kaart was, blijkt uit de eigen verklaring van de verdachte dat zijn zoontje was geschrokken, huilde en schreeuwde.
Ook de verdachte was geschrokken van zijn eigen uitval. Nadat hij zelf was gekalmeerd, heeft hij [slachtoffer] getroost en direct aangegeven dat hij spijt had. Hij heeft ook open kaart gespeeld richting [slachtoffer] moeder en stiefvader en de politie. De verdachte heeft de verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en hulp van (jeugdhulporganisatie) JENS aanvaard, die hem opvoedtips heeft gegeven hoe een vergelijkbare situatie in de toekomst te voorkomen. De rechtbank weegt dat in het voordeel van verdachte mee.
Alles overwegende legt de rechtbank aan de verdachte op een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, met een proeftijd van 2 jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 2;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde onder 1 bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.M. Menting, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2025.
Buiten staat
Mr. Feuth is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 26 augustus 2022 tot en met 27 augustus 2022 in de gemeente Voerendaal
zijn kind, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door hem te slaan;
T.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2023 tot en met 28 november 2023 in de gemeente Voerendaal ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2017, door
- het zich laten wassen van zijn, verdachtes, penis, anus en/of benen door die [slachtoffer] ,
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer]
- het laten duwen/brengen van de vinger(s) van die [slachtoffer] , in de anus van verdachte.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2023183709, gesloten d.d. 6 juni 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 149.