ECLI:NL:RBLIM:2025:11271

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
03.219551.25
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 juli 2025 in Maasbracht opzettelijk 3037,63 gram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd. De rechtbank heeft de verdachte, die een blanco strafblad heeft en openheid van zaken heeft gegeven, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de meewerkende houding van de verdachte en zijn intentie om deel te nemen aan een reclasseringsplan. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als transporteur en zijn verslavingsproblematiek, aanleiding gaven voor een lichtere straf. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling, om recidive te voorkomen. De teruggave van in beslag genomen geldbedrag werd gelast, omdat er geen relatie was met het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.219551.25
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
thans gedetineerd in [locatie PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. C.C. Polat, advocaat kantoorhoudende te Breukelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 oktober 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 21 juli 2025 in Maasbracht opzettelijk 3037,63 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft vervoerd of aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting; [2]
- het proces-verbaal van bevindingen inzake de controle op grond van de Wegenverkeerswet 1994; [3]
- de kennisgeving van inbeslagneming van de aangetroffen verdovende middelen; [4]
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen; [5]
- het rapport van het NFI. [6]
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 21 juli 2025 te Maasbracht, opzettelijk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten 3037,63 gram cocaïne, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast vordert de officier van justitie dat aan de verdachte een geldboete van € 1.750,00 wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de proceshouding van de verdachte, zijn kleine rol als transporteur bij het smokkelen van drugs, zijn blanco strafblad en zijn persoonlijke omstandigheden die onder meer volgen uit het reclasseringsrapport. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom te volstaan met een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk invoeren van ruim 3 kilogram cocaïne in Nederland. De ingevoerde hoeveelheid is van dien aard, dat deze bestemd zal zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Cocaïnehandel heeft een grote ontwrichtende invloed op de samenleving, zowel op het gebied van gezondheid en welzijn als op de veiligheid en het financiële stelsel. Drugs zijn immers schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers en de handel daarin gaat veelvuldig gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit.
Gezien de aard en ernst van het feit is enkel een gevangenisstraf van langere duur passend.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat in vergelijkbare zaken gevangenisstraffen van rond de 24 tot 36 maanden worden opgelegd, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De rechtbank weegt de bekennende en meewerkende proceshouding van de verdachte in zijn voordeel mee. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en dat de verdachte weliswaar een belangrijke schakel vormde in de invoer van de cocaïne, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte een grotere rol had dan het (in opdracht van anderen) transporteren van de drugs.
De rechtbank ziet aanleiding de gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen om op die manier zoveel als mogelijk te voorkomen dat de verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. Uit het reclasseringsrapport van 8 oktober 2025 komt naar voren dat de reclassering het recidiverisico inschat als gemiddeld. De verdachte kampte met een cocaïneverslaving en daarnaast vormen problemen op verschillende leefgebieden een gevaar voor herhaling. Er zijn volgens de reclassering interventies nodig om dit risico te beteugelen. Het enkel doorlopen van detentie zal onvoldoende preventief werken om in de toekomst terugval in middelengebruik te kunnen voorkomen.
Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole. Volgens de reclassering kunnen deze voorwaarden worden overgedragen aan de reclassering in Duitsland ten behoeve van de uitvoering. De zaaksofficier kan contact met de afdeling WETS-ETM van het OM opnemen om een dergelijke overdracht te bewerkstelligen.
De enkele omstandigheid dat onder de verdachte een geldbedrag is aangetroffen, is voor de rechtbank onvoldoende aanleiding om naast de hierboven genoemde gevangenisstraf nog een geldboete op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

Nu er geen relatie is te leggen tussen het bewezenverklaarde feit en het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag, zal de rechtbank de teruggave hiervan gelasten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b en 14c Wetboek van Strafrecht en de artikelen
2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a.
meldplicht
veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen na het einde van zijn detentie bij de reclassering of een soortgelijke instelling in Duitsland, nader te bepalen door de Afdeling WETS-ETM van het OM. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering of de soortgelijke instantie in Duitsland, zo vaak en zolang de reclassering of de soortgelijke instantie in Duitsland dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen en richtlijnen van de reclassering of de soortgelijke instantie in Duitsland;
ambulante behandeling
veroordeelde laat zich in verband met zijn verslavings- en psychische problemen ambulant behandelen door een ambulante (forensische) zorgverlener, te bepalen door de reclassering/i.o.m. afdeling WETS-EM. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering of de soortgelijke instantie in Duitsland nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
meewerken aan middelencontrole
veroordeelde werkt mee aan middelencontrole om het middelengebruik te monitoren en te beheersen. De reclassering of een soortgelijke instantie in Duitsland kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering of de soortgelijke instantie in Duitsland bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • geeft aan de reclassering of de soortgelijke instantie in Duitsland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan
[verdachte]:
1.780,00 EUR Geld (PL2300-2025121929-G1823966).
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feuth, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. R.M.M. Menting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. Adams, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2025.
Buiten staat
Mr. L. Feuth is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 juli 2025 te Maasbracht, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten
3037,63 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2025122806, gesloten d.d. 5 september 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 137.
2.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2025.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2025, pagina 17 tot en met 19.
4.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 61.
5.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 23 juli 2025, pagina 119.
6.Rapport NFI, p. 122.