ECLI:NL:RBLIM:2025:1137

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/03/334711 / HA ZA 24-420
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en rechtsmacht in geschil over vennootschap naar Duits recht

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Limburg, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiseres in de hoofdzaak, tevens verweerster in het incident, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde in de hoofdzaak, die tevens eiseres in het incident is. De kern van het geschil betreft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een zaak die een vennootschap naar Duits recht betreft. De eiseres stelt dat de rechtbank bevoegd is, terwijl de gedaagde zich op het standpunt stelt dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren op basis van een arbitragebeding en internationale bevoegdheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil een internationaal karakter heeft en dat de hoofdregel van artikel 4 van de Brussel I-bis Verordening van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. Aangezien de gedaagde in Nederland woont, heeft de rechtbank geoordeeld dat zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde om zich onbevoegd te verklaren afgewezen en heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de rol voor beraad.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/334711 / HA ZA 24-420
Vonnis in incident van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] ,
advocaat: mr. A.M.E. van Dijk,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] ,
advocaat: mr. G.F. Stelten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 20,
- de akte overlegging aanvullende productie 21,
- de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid met producties 1 t/m 11,
- de conclusie van antwoord in het incident tevens akte wijziging van eis in de hoofdzaak.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] is de zus en enig erfgename van wijlen de heer [erflater] (hierna: [erflater] ). [erflater] is op [overlijdensdatum] 2023 overleden (productie 1 dagvaarding).
2.2.
Tot 1 februari 2020 dreef [erflater] een onderneming in de vorm van een eenmanszaak met de handelsnaam [handelsnaam 1] . Middels deze eenmanszaak werd een bourgondisch dorpscafé in [plaats] (Duitsland) geëxploiteerd. Vanaf voornoemde datum is de onderneming voortgezet in de vorm van een vennootschap naar Duits recht (Gesellschaft bürgerlichen Rechts) onder de naam [handelsnaam 2] – Die Gaststätte GbR (hierna: [handelsnaam 2] of de GbR) en is [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] als aandeelhouder toegetreden. Op grond van artikel 1 van het tussen [erflater] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] ter zake overeengekomen Gesellschaftsvertrag hield [erflater] op dat moment 90% van de aandelen in de GbR en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] 10% (productie 5 bij dagvaarding).
2.3.
Op 1 januari 2021 is het Gesellschaftsvertrag aangevuld met een addendum op grond waarvan [erflater] nog eens 10% van de aandelen in [handelsnaam 2] aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft overgedragen (productie 6 bij dagvaarding). Vanaf dat moment heeft [erflater] 80% en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] 20% van de aandelen in de GbR.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt – samengevat weergegeven – dat het van meet af aan de bedoeling was dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] [handelsnaam 2] binnen afzienbare tijd volledig zou overnemen. Toen medio 2023 bleek dat [erflater] terminaal ziek was, is het overnameproces versneld. Medio oktober 2023 hebben [erflater] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] mondeling wilsovereenstemming bereikt ten aanzien van de gehele overname van [handelsnaam 2] door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] en is een (mondelinge) koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] de resterende 80% aandelen tegen betaling van een koopprijs van € 120.000,00 zou overnemen. Diverse getuigen kunnen verklaren over de gang van zaken rondom de verkoop en de inhoud van de gevoerde gesprekken. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft als enig erfgenaam van [erflater] de vordering van € 120.000,00 op [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] geërfd. Naast de overnamesom van de aandelen moeten ook nog andere praktische zaken rondom de overname afgehandeld worden zoals het omzetten van contracten (huur, lease), het omzetten van rekeningen, het terugbetalen van de borgsom voor een koffiemachine, het betalen van achterstallige uitkeringen van [erflater] , etc. Ondanks diverse aanmaningen (productie 10 en 11 bij dagvaarding) is [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] haar verplichtingen op grond van de koopovereenkomst niet nagekomen. Om die reden vordert [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] – na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
verklaart voor recht dat
1. de vordering van € 15.000,00 voor de 10% aandelen op grond van de overeenkomst van 1 februari 2020 vanaf 1 januari 2025 opeisbaar is en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] dit bedrag aan [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] verschuldigd is, en dat de vordering van € 15.000,00 voor de aanvullende 10% aandelen op grond van de overeenkomst van 1 januari 2021 vanaf 31 december 2026 opeisbaar is en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] dit bedrag aan [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] verschuldigd is, en
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] veroordeelt tot betaling aan [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] van
2. € 120.000,00 € 120.000,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente naar Duits recht, primair vanaf 1 december 2023, subsidiair vanaf 1 januari 2024, meer subsidiair vanaf 31 mei 2024, meer meer subsidiair vanaf 20 juli 2024 en uiterst subsidiair vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening,
2. € 120.000,00 € 27.000,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente naar Duits recht, primair voor aan het einde van de maand voor elke € 3.000,00 in de periode vanaf februari 2024 tot en met oktober 2024, subsidiair vanaf 1 januari 2024, meer subsidiair vanaf 30 augustus 2024 en uiterst subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van volledige voldoening,
2. € 120.000,00 € 2.729,50 ten titel van buitengerechtelijke incassokosten naar Duits recht, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Duits recht primair vanaf 31 mei 2024, subsidiair vanaf 20 juli 2024 en meer subsidiair vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening,
2. € 120.000,00 € 1.501,19 aan buitengerechtelijke incassokosten naar Duits recht, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Duits recht primair vanaf 30 augustus 2024 en subsidiair vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening,
2. € 120.000,00 de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na datum van het (eind)vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum (eind)vonnis, indien voldoening binnen die termijn uitblijft.
3.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] voert verweer. [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de kosten van deze procedure.
in het bevoegdheidsincident
3.3.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van het geschil kennis te nemen. [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] stelt zich op het standpunt dat:
(1) vanwege het tussen partijen geldende arbitragebeding in het Gesellschaftsvertrag, dan wel
(2) vanwege de geldende internationale exclusieve bevoegdheid van het Landgericht Aachen op grond van artikel 24 sub 2 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: Verordening Brussel I-bis of de Verordening), dan wel
(3) op basis van de expliciete forumkeuze in artikel 5.3 van de door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] voorgelegde koopovereenkomst (productie 11 bijlage 2 bij dagvaarding) en ten tenslotte
(4) op basis van het “Gleichlaufbeginsel” van het recht en forum,
de Nederlandse rechter zich onbevoegd dient te verklaren betreffende de beoordeling van dit geschil.
3.4.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Arbitrage
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1022 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verklaart de rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, zich onbevoegd, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is.
4.2.
De rechtbank stelt vast in het Gesellschaftsvertrag weliswaar een verwijzing naar het beslechten door geschillen middels arbitrage bevat, maar dat betreft enkel geschillen voortvloeiende uit die overeenkomst. Onderhavige procedure betreft geen geschil dat voortvloeit uit het Gesellschaftsvertrag, maar heeft betrekking op de vordering tot nakoming van een koopovereenkomst, zoals [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt dat die tussen [erflater] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] (mondeling) is gesloten.
4.3.
Nu het geschil in de hoofdzaak niet valt onder de reikwijdte van het arbitragebeding in het Gesellschaftsvertrag, bestaat er geen grond voor de rechtbank zich daarom onbevoegd te verklaren ex artikel 1022 Rv.
Brussel I-bis Verordening
4.4.
Omdat de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] betrekking hebben op een vennootschap naar Duits recht, gevestigd in Duitsland, heeft het geschil een internationaal karakter. Gelet daarop, alsmede gelet op de aard van het geschil (een handelszaak) en het moment waarop de rechtsvordering is ingesteld (na 10 januari 2015), is de Brussel I bis-Verordening bepalend voor het antwoord op de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.5.
Op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening geldt als uitgangspunt dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vanwege haar woonplaats in Nederland moet worden opgeroepen voor de gerechten van Nederland. De Verordening bepaalt echter in artikel 5 dat gedaagden in de gevallen als omschreven in de afdelingen 2 tot en met 7 (de artikelen 7 tot en met 26) van hoofdstuk II van de Verordening voor het gerecht van een andere lidstaat geroepen kunnen worden.
4.6.
Tussen de regels van de Verordening bestaat een onderlinge rangorde op grond waarvan de toetsing aan artikel 24 van de Verordening, dat ziet op exclusieve bevoegdheid, vooraf gaat aan de toetsing aan artikel 25, dat onder meer gaat over de bevoegdheid in geval van een forumkeuze, dat weer vooraf gaat aan de toetsing aan artikel 4 van de Verordening.
Exclusieve bevoegdheid ex artikel 24 aanhef en onder 2 Brussel I-bis Verordening
4.7.
Artikel 24 aanhef en onder 2 van de Verordening bepaalt dat de gerechten van de lidstaat van de plaats van vestiging van de vennootschap exclusief bevoegd zijn om van de vordering kennis te nemen, indien en voor zover die vordering ziet op de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen, dan wel van de besluiten van hun organen.
4.8.
Anders dan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] stelt, vallen de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet onder de reikwijdte van voornoemde bepaling nu deze zien op nakoming van de door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] gestelde (mondelinge) koopovereenkomst tussen [erflater] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] . Derhalve kan de onbevoegdheid van de rechtbank evenmin aan deze bepaling worden ontleend.
Artikel 25 Brussel I-bis Verordening (forumkeuze)
4.9.
Artikel 25 lid 1 Brussel I-bis Verordening bepaalt dat, indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, schriftelijk een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, dit gerecht in beginsel exclusief bevoegd is.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat het forumkeuzebeding in de door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] voorgelegde conceptovereenkomst (productie 11, bijlage 2 bij dagvaarding) niet voldoet aan het vormvereiste van artikel 25 lid 1 onder a) omdat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] deze overeenkomst niet voor akkoord heeft getekend en er daarom geen sprake is van een bij schriftelijke overeenkomst gesloten forumkeuze.
Het Gleichlauf-beginsel
4.11.
Het Gleichlauf-beginsel houdt in dat de rechtszekerheid en de rechtseenheid gediend kunnen zijn met een ‘gleichlauf’ van het materiële toepasselijke recht en de bevoegde rechterlijke instantie (de bevoegde rechter past zijn eigen recht toe). Naast rechtszekerheid en rechtseenheid speelt ook doelmatigheid een rol. Het beginsel vormt de ratio voor enkele in de wet neergelegde bevoegdheidsregels, zoals bijvoorbeeld de exclusieve bevoegdheidsregel van artikel 24 Brussel I-bis.
4.12.
Hoewel toepassing van dit beginsel wenselijk kan zijn in het kader van de proceseconomie, biedt het beginsel geen – zoals [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zelf ook stelt – grondslag voor (exclusieve) bevoegdheid.
Hoofdregel artikel 4 van de Verordening
4.13.
Nu geen van de door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] aangevoerde gronden tot de conclusie (kunnen) leiden dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren en dat een gerecht van een andere lidstaat, dan wel arbiters, exclusief bevoegd is/zijn om van onderhavig geschil kennis te nemen, dient de bevoegdheid te worden bepaald aan de hand van de hoofdregel in artikel 4 van de Verordening. Op grond van die bepaling is bevoegd het gerecht van de lidstaat op welk grondgebied [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] woonplaats heeft. Nu [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] woonachtig is te [woonplaats 2] , komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
4.14.
De slotsom is dat de Nederlandse rechter, meer specifiek de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, op grond van artikel 4 Brussel I-bis Verordening bevoegd is om van de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] kennis te nemen.
4.15.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] op € 614,00 aan salaris advocaat (1 punt van liquidatietarief II). De rechtbank acht geen termen aanwezig om bij de begroting van deze kosten rekening te houden met de door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] gestelde (mogelijke) complexiteit vanwege het uiteenlopen van het forum en het toepasselijke recht.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] tot op heden begroot op € 614,00,
in de hoofdzaak
5.3.
verklaart zich bevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen,
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 15 januari 2025voor beraad rolrechter,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
RJ