ECLI:NL:RBLIM:2025:1139

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/03/335897 / HA ZA 24-495
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen leden van een schutterij en de vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een incident waarbij eisers, die ook verweerders zijn, een voorlopige voorziening hebben gevorderd tegen de vereniging Schutterij St. Sebastianus. De eisers, een vader en zoon, zijn lid van de schutterij en hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het bestuur van de vereniging om hen voorwaardelijk te royeren. Dit besluit volgde op beschuldigingen van ongewenst gedrag. De eisers vorderden onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat de opzegging van hun lidmaatschap nietig is en dat zij weer toegang krijgen tot de verenigingsactiviteiten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers onvoldoende (dringend) belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. De rechtbank overweegt dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij niet kunnen afwachten wat de uitkomst van de bodemprocedure zal zijn. Bovendien is er onvoldoende bewijs dat de eisers daadwerkelijk schade lijden door het besluit van de schutterij. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van de conclusie van antwoord aan de zijde van de Schutterij, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/335897 / HA ZA 24-495
Vonnis in incident van 8 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident sub 1] ,

2.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in de hoofdzaak en in het incident,
hierna samen te noemen: [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] ,
advocaat: mr. F. Boukhris,
tegen
de vereniging
SCHUTTERIJ ST. SEBASTIANUS,
gevestigd en kantoor houdend te Schinnen, gemeente Beekdaelen,
gedaagde partij in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: de Schutterij,
advocaat: mr. B.A.L.H. Robijns.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, tevens houdende een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties 1 t/m 11,
- de conclusie van antwoord in het incident met productie 1 t/m 6.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De relevante feiten in het incident

2.1.
De Schutterij is een vereniging met als doel haar leden te verzamelen in een broederschap die de gevestigde schutterijtraditie in ere wilt houden. De leden komen op geregelde tijden in vergadering bij elkaar en er worden oefeningen gehouden in het aanleren en onderhouden van de oude militaire exercitie en het schieten. Daarnaast worden voor tamboers muzikale oefeningen gehouden.
2.2.
[eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] behoorden allebei tot de schieters van de schutterij (hierna: de schietploeg of schuttersgroep).
2.3.
In artikel 14 en 15 van de statuten van de Schutterij (productie 2 bij dagvaarding) is het volgende bepaald.
“Artikel 14
Een lid, vrijschut, erelid of lid van verdienste, dat zich schuldig maakt aan wangedrag, waardoor de vereniging of de goede naam van de vereniging benadeeld wordt, kan aan de ledenvergadering worden voorgedragen voor royement.
Artikel 15
Wanneer het bestuur een lid, vrijschut, erelid of lid van verdienste wenst voor te dragen voor royement dan krijgt hij minstens veertien dagen voor de betreffende ledenvergadering een schriftelijke aankondiging van het voornemen, waarin ook de redenen vermeld staan. Desgewenst heeft het betreffende lid het recht om zich in de ledenvergadering te verantwoorden. Ook van een royement krijgt hij/zij een schriftelijke bevestiging.”
2.4.
Verder is in artikel 46 van de statuten is bepaald dat over zaken waarin de statuten en de reglementen niet voorzien het bestuur beslist.
2.5.
Bij besluit van 14 juli 2023 heeft het bestuur van de Schutterij besloten de delegatie van de schuttersgroep ‘voorwaardelijk te royeren’. Daarmee is met onmiddellijke ingang aan genoemde leden – waaronder ook [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] – de deelname aan de schuttersactiviteiten, alsook de toegang tot het verenigingsgebouw en het terrein voor onbepaalde tijd ontzegd (productie 6 bij dagvaarding).
2.6.
Bij brief van 20 oktober 2023 hebben [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] bezwaar gemaakt tegen het voorwaardelijke royement (productie 7 bij dagvaarding).
2.7.
Op 17 december 2023 heeft de algemene ledenvergadering van de Schutterij (ALV) plaatsgevonden, alwaar de leden hun stem hebben uitgebracht ter zake de voorstellen tot beëindiging van het lidmaatschap van de schuttersgroep (productie 8 bij dagvaarding). Volgens de telling hebben 31 leden voor de opzegging gestemd en 8 leden tegen de opzegging (productie 9 bij dagvaarding).
2.8.
Per e-mailbericht van 18 december 2023 zijn [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] van de uitslag van de stemming op de hoogte gebracht (productie 9 bij dagvaarding). Bij e-mailbericht van
5 maart 2024 zijn [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] namens het bestuur van de Schutterij bericht dat hun lidmaatschap per 17 december 2023 is opgezegd (productie 10 bij dagvaarding).
2.9.
[eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] hebben bij e-mail van 5 augustus 2024 de Schutterij verzocht om te bevestigen dat het besluit nietig is, [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] onbelemmerd toegang te verschaffen tot de vereniging, een rectificatie te sturen naar alle leden en de notulen van de algemene ledenvergadering te verstrekken waaruit blijkt wie aanwezig was en wie heeft gestemd. De Schutterij heeft geen gehoor gegeven aan dat verzoek (productie 11 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
[eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
primair
1. verklaart voor recht dat de opzegging van 5 maart 2024 van de Schutterij nietig is,
subsidiair
2. de opzegging van 5 maart 2024 van de Schutterij vernietigt,
primair en subsidiair
3. de Schutterij veroordeelt om [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] weer toe te laten tot het verenigingsterrein, de verenigingsactiviteiten en alle daarbij behorende faciliteiten en zich te onthouden van feitelijke handelingen en rechtshandelingen die de activiteiten van [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] binnen de schutterij belemmeren of de uitoefening van hun lidmaatschapsrechten belemmeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de Schutterij weigert [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] toe te laten tot de schutterij en haar activiteiten, met een maximum van € 25.000,00 per lid (vader en zoon),
4. de Schutterij veroordeelt tot vergoeding van schade die [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] hebben geleden, begroot op € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van het (eind)vonnis tot de dag van volledige betaling,
in het incident
de werking van de opzegging van 5 maart 2024 van de Schutterij op te schorten tot het moment dat in deze hoofdprocedure een onherroepelijk vonnis is gewezen,
de Schutterij veroordeelt om [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] weer toe te laten tot het verenigingsterrein, de verenigingsactiviteiten en alle daarbij behorende faciliteiten en zich te onthouden van feitelijke handelingen en rechtshandelingen die de activiteiten van [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] binnen de schutterij belemmeren of de uitoefening van hun lidmaatschapsrechten belemmeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de Schutterij weigert [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] toe te laten tot de schutterij en haar activiteiten, met een maximum van € 25.000,00 per lid (vader en zoon),
in de hoofdzaak en in het incident
de Schutterij veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 925,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
de Schutterij veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen twee weken na betekening van het (eind)vonnis is betaald, vanaf dat moment tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
Volgens [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] is het besluit van de Schutterij tot beëindiging van de lidmaatschappen nietig althans vernietigbaar. [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] betwisten het door de Schutterij gestelde ongewenste gedrag, dat aan het besluit van 14 juli 2023 ten grondslag is gelegd en ook aan het besluit van de ALV.
3.3.
De Schutterij voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een provisionele vordering op grond van artikel 223 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) strekt ertoe om voor de duur van de aanhangige hoofdprocedure voorlopige maatregelen te treffen. Deze vordering dient samen te hangen met de hoofdvordering en eiser dient daarbij voldoende belang te hebben. Bovendien moet van eiser niet kunnen worden gevergd dat hij de uitkomst van de bodemzaak afwacht. Bij de beoordeling dient de rechtbank de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak, en van de proceskansen daarin.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] voldoende processueel belang hebben bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Dus moet worden beoordeeld of daarnaast ook sprake is van een voldoende (dringend) belang en of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde voorziening rechtvaardigt.
4.3.
[eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] hebben de geldigheid van het besluit van het bestuur van 14 juli 2023 (zie 2.5.) ter discussie gesteld en hun standpunt daarover mede ten grondslag gelegd aan de vorderingen. Echter moet worden aangenomen dat de vraag naar de geldigheid van dit besluit niet doorslaggevend is voor het oordeel over de vorderingen van [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] Bedoelde beslissing is immers gevolgd door het besluit van de ALV van 17 december 2023 (zie 2.7.) en (de inhoud van) dat besluit is het eigenlijke onderwerp van de procedure in de hoofdzaak. Voor zover [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] hun provisionele vordering onderbouwen met klachten over het besluit van 14 juli 2023, kunnen zij daarin dus niet worden gevolgd.
Partijen zijn het erover eens dat de bevoegdheid tot het nemen van besluit tot royement bij de ALV berust. Zij staan echter lijnrecht tegenover elkaar als het gaat over de vraag of de ALV in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Het antwoord op de vraag wat zich de afgelopen jaren precies binnen de vereniging heeft afgespeeld, wat de rol of het aandeel van [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] daarin is geweest en of het al dan niet (on)gewenste gedrag van [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] voldoende grond biedt voor het besluit tot, is overgelaten aan het oordeel van de bodemrechter in de hoofdzaak. Er kan, gezien het gemotiveerde verweer van de Schutterij, in dit stadium van de procedure niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld of aangenomen dat het standpunt van [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] de juiste is en het in de hoofdzaak gevorderde dus zal worden toegewezen, zodat dit zou moeten leiden tot toewijzing van de provisionele vordering.
4.4.
Een zelfstandige reden waarom de provisionele vordering moet worden afgewezen is dat [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] onvoldoende concreet hebben onderbouwd dat zij op dit moment voldoende dringend belang hebben bij een voorlopige voorziening, in die zin dat van hen niet kan worden verwacht dat zij de uitkomst van de bodemzaak afwachten. Volgens [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] is de schutterij voor hen een belangrijke bron van ontspanning en recreatie en vormt de schutterij een groot deel van hun leven. Die stelling acht de rechtbank niet voldoende ter onderbouwing van het vereiste spoed voor toewijzing van een provisionele vordering, mede gezien de omstandigheid dat [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] in de periode van 18 december 2023 (mededeling uitslag stemming ALV) tot 5 augustus 2024 (verzoek verlenen toegang) en daarna tot 1 oktober 2024 (betekening dagvaarding met incidentele vordering) niet kenbaar actie hebben ondernomen ten behoeve van het nastreven van het nu als spoedeisend geduide belang.
4.5.
De gevorderde voorlopige voorziening zal dus worden afgewezen. Nu de incidentele vorderingen van [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] worden afgewezen, zal de daarmee samenhangende vordering om de Schutterij een dwangsom op te leggen, tevens worden afgewezen.
4.6.
[eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] zullen hoofdelijk, dat als de een betaalt de ander daarvan zal zijn bevrijd, als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van de Schutterij worden tot vandaag vastgesteld op € 614,00 (1 punt van liquidatietarief II) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] hoofdelijk, dat als de een betaalt de ander daarvan zal zijn bevrijd, in de kosten van het incident, aan de zijde van de Schutterij tot vandaag vastgesteld op € 614,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
verstaat dat de zaak is verwezen naar de rol van
woensdag 15 januari 2025voor het nemen van de conclusie van antwoord aan de zijde van de Schutterij,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
8 januari 2025.
RJ