ECLI:NL:RBLIM:2025:11423

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
ROE 23/1237
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum en logiesgebouw in Venlo met betrekking tot stikstof en relativiteitsvereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 13 oktober 2025, wordt het beroep van de Vereniging Behoud de Parel tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum en logiesgebouw in Venlo behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De vergunninghouder, VidaXL, heeft een aanvraag ingediend voor de bouw van een distributiecentrum en een logiesgebouw voor internationale werknemers. De rechtbank beoordeelt of het college van burgemeester en wethouders van Venlo de vergunning op goede gronden heeft verleend. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder voldoende gegevens heeft overgelegd, waaronder Aeriusberekeningen, waaruit blijkt dat de stikstofuitstoot niet zal toenemen ten opzichte van de referentiesituatie. De rechtbank gaat in op de beroepsgronden van eiseres, waaronder de vermeende toename van stikstofuitstoot en de procedurele gang van zaken rondom de bezwaarschriften. De rechtbank oordeelt dat eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt, maar dat de ingediende beroepsgronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat het college de belangen van de omgeving voldoende heeft afgewogen en dat er geen sprake is van vooringenomenheid. De uitspraak bevestigt de verleende omgevingsvergunning en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roennond Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 OKT 2025 in de zaak tussen

Vereniging Behoud de Parel,statutair gezeteld te Grubbenvorst, eiseres (gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] )
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (het college),

(gemachtigde: mr. C.H.J.M. Michels en L.G.M.H. Bohnen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
VidaXL,gevestigd te Venlo, vergunninghouder.
(gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiseres tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Eiseres heeft na het verweerschrift nog aanvullende beroepsgronden ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [belanghebbende 1] namens eiseres, de gemachtigden van eiseres, de gemachtigden van het college, de gemachtigde van vergunninghouder, [belanghebbende 2] namens vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
3. Het bestreden besluit is genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per I januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend vóór I januari 2024, moet dit geschil worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.1 Dit betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór I januari 2024, dus van toepassing blijft op deze zaak.
Wat voorafging in deze zaak
4. Vergunninghouder is een internetbedrijf dat meubels en huis-en-tuin gerelateerde producten verkoopt op de (inter)nationale markt. Vergunninghouder wil het bedrijf graag uitbreiden. Ook wil hij huisvesting bieden aan zijn internationale werknemers en parkeerruimte creëren voor vrachtwagens met een overnachtingsmogelijkheid voor de chauffeurs.
Totstandkoming van het bestreden besluit
5. Op 31 mei 2022 heeft vergunninghouder daarom een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college voor het bouwen van een distributiecentrum met kantoor fase 5, het bouwen van een logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers met maximaal 600 bedden voor een periode van maximaal tien jaar en het creëren van een tijdelijke parkeergelegenheid voor vrachtwagens met een overnachtingsmogelijkheid voor de chauffeurs voor een periode van maximaal tien jaar. Vergunninghouder wenst zijn bouwplan te realiseren aan de [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] (industrieterrein "Trade Port Noord") te Venlo.
5.1.1.
Vergunninghouder heeft de aanvraag voorzien van, onder meer, een akoestisch onderzoek, Aeriusberekeningen en een ruimtelijke onderbouwing.
5.2.
Bij het primaire besluit van 13 december 2022 heeft het college positief beslist op de aanvraag van vergunninghouder en de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een distributiecentrum met kantoor fase 5 ("bouwen van een bouwwerk"), het tijdelijk oprichten en gebruiken van huisvesting voor internationale werknemers (maximaal 600 bedden) en de aanleg van een parkeerplaats met een overnachtingsmogelijkheid voor chauffeurs voor een termijn van maximaal tien jaar ("het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan of voorbereidingsbesluit") en het aanleggen van
4 inritten ( "het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het gebruik daarvan veranderen").
5.3.
Eiseres heeft tegen de omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Op 13 maart 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waar eiseres is gehoord naar aanleiding van het door haar ingediende bezwaarschrift.2 Kort voor de hoorzitting heeft de gemachtigde van
1 Dat volgt uit artikel 4.3 van de lnvoeringswet Omgevingswet.
2 Het horen heeft plaatsgevonden door het bestuursorgaan zelf. Artikel 7:5 van de Awb maakt dat mogelijk.
vergunninghouder nog een reactie ingediend naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift. Omdat eiseres - gelet op de indiening kort voor de hoorzitting - niet in de gelegenheid was hier tijdens de hoorzitting adequaat op te reageren, is eiseres na afloop van de hoorzitting de gelegenheid geboden om hier alsnog op te reageren. Eiseres heeft van deze mogelijkheid gemaakt.
5.4.
Op 25 april 2023 heeft het college vervolgens het bestreden besluit genomen. Het college heeft daarbij de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning van 13 december 2022 gehandhaafd. Wel is het volgende vergunningvoorschrift toegevoegd voor wat betreft de activiteit gebruik: het verwijderen van een bewoner van de locatie wegens niet gewenst gedrag wordt gemeld bij de gemeente en de politie.
Belanghebbende
6. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke behandeling van het beroep, moet zij eerst beoordelen of eiseres kan worden aangemerkt als belanghebbende zoals bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Zij licht haar oordeel als volgt toe.
6.1.
Op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
6.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid van de statuten van eiseres is haar doel:
a. het bevorderen van de leefbaarheid, milieuhygiëne, gezondheid en duurzaamheid in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Gelderland in de meest uitgebreide zin;
b. het nastreven van behoud, bescherming en verbetering van natuur, flora, fauna en het landschappelijk karakter in de meest uitgebreide zin.
Op grond van het tweede lid probeert zij dit doel onder meer te bereiken door:
a. het beleggen van vergaderingen, hoorzittingen en dergelijke;
b. het houden van lezingen en verspreiden van geschriften- al dan niet in digitale vorm;
c. het bevorderen van openbaarheid van alle wetenschappelijke gegevens, ambtelijke rapporten, enzovoorts, betrekking hebbende op de verontreiniging van het milieu en aantasting van de volksgezondheid, natuur, flora en fauna en landschap en aantasting van de leefbaarheid, de gevolgen en de bestrijding daarvan;
d. het bevorderen van de openbaarheid bij de besluitvorming rond deze onderwerpen;
e. met alle legale middelen de (politieke) besluitvorming te beïnvloeden;
f. het voeren van juridische procedures bij de desbetreffende overheidsorganen en/of gerechtelijke instanties;
g. alle andere wettige middelen, die het doel kunnen bevorderen.
6.3.
Uit de statuten van eiseres leidt de rechtbank af dat zij een ruime doelomschrijving heeft, die een geografische begrenzing kent. Verder is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres voldoende blijken uit de hiervoor beschreven activiteiten. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat eiseres een belanghebbende is bij het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Dat eiseres belanghebbende is, betekent echter niet dat zij alles kan en mag aanvoeren. Het relativiteitsvereiste staat daaraan in de weg. De rechtbank zal daar in de volgende overwegingen nader op ingaan.
Nagekomen stukken
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres binnen tien dagen voor de zitting nog aanvullende beroepsgronden heeft ingediend.3 Het college en vergunninghouder verzetten zich tegen het meenemen van deze beroepsgronden in deze beroepsprocedure. Hoewel deze beroepsgronden niet tijdig zijn ingediend, acht de rechtbank het meenemen van deze gronden niet in strijd met de beginselen van een goede procesorde en ziet zij geen
aanleiding deze gronden als tardief aan te merken. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het college en vergunninghouder ter zitting voldoende gelegenheid hebben gekregen om op deze beroepsgronden te reageren. Van deze gelegenheid hebben beiden ook gebruik gemaakt.
Omvang van het geding
8. De rechtbank gaat hierna kort in op een aantal beroepsgronden van eiseres die naar het oordeel van de rechtbank buiten de omvang van het geding vallen.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat namens eiseres beroepsgronden zijn ingediend die zien op andere personen die ook bezwaar hebben gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning en van wie het bezwaar naar de mening van eiseres ten onrechte niet­ ontvankelijk is verklaard. De rechtbank overweegt dat alleen het beroep van eiseres hier ter beoordeling voorligt. Als de andere bezwaarmakers het niet eens waren met het feit dat het college hen niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaar dan hadden zij de mogelijkheid om zelf hiertegen beroep in te stellen.
8.2.
Verder heeft eiseres naar voren gebracht dat het college de gegevens van bezwaarmakers ten onrechte beschikbaar heeft gesteld aan de vergunninghouder. Dit is volgens eiseres een overtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en daarmee een ambtsmisdrijf. De rechtbank overweegt dat als eiseres de mening is toegedaan dat de AVG is geschonden, zij daartoe een procedure kan opstarten bij de Autoriteit Persoonsgegevens, maar dat dit verder in deze procedure niet aan de orde is.
8.3.
Eiseres heeft tot slot naar voren gebracht dat de parkeerplaats voor vrachtwagens met overnachtingsmogelijkheden voor chauffeurs in strijd is met de rij- en rusttijden zoals
deze zijn opgenomen in Verordening EG nr. 561/2006 en Verordening EG nr. 165/2014. Ook deze beroepsgrond valt buiten de omvang van het geding nu het bestreden besluit geen betrekking heeft op de rij- en rusttijden van chauffeurs.
Relativiteitsvereiste
9. Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept". Blijkens de geschiedenis4 van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursrecht heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.5
9.1.
Uit artikel 8:69a van de Awb volgt niet een verplichting voor de bestuursrechter om eerst de beroepsgrond inhoudelijk te bespreken en pas daarna te oordelen over de toepassing van het relativiteitsvereiste. De bestuursrechter kan er voor kiezen de beroepsgrond inhoudelijk te bespreken en pas een oordeel over de toepassing van het relativiteitsvereiste te geven als de beroepsgrond slaagt. De Awb staat er verder niet aan in de weg dat wanneer een beroepsgrond niet slaagt, geen oordeel wordt gegeven over de toepassing van het relativiteitsvereiste op deze beroepsgrond.6
9.2.
De rechtbank overweegt dat het beroep is ingesteld door eiseres. Eiseres heeft
[gemachtigde 1] ( [gemachtigde 1] ) gemachtigd om haar ter zitting te vertegenwoordigen. [gemachtigde 1] is voorzitter van de Werkgroep Huisvesting Arbeidsmigranten Horst aan de Maas
(de werkgroep). Deze werkgroep heeft ook bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Zij heeft echter geen beroep ingesteld tegen het door het college genomen besluit op haar bezwaarschrift, waarbij zij niet-ontvankelijk is verklaard.
9.3.
[gemachtigde 1] heeft in zijn hoedanigheid als gemachtigde van eiseres echter ook nadere beroepsgronden ingediend in de beroepszaak van eiseres. Die beroepsgronden hebben betrekking op de huisvesting van arbeidsmigranten van wie [gemachtigde 1] , als voorzitter van de werkgroep, de belangen beoogd te beschermen. Deze beroepsgronden zien op het logiesverblijf voor arbeidsmigranten en de overlast van arbeidsmigranten. Nu deze belangen van arbeidsmigranten niet vallen onder de doelstellingen en feitelijke werkzaamheden van eiseres, kan wat [gemachtigde 1] heeft aangevoerd op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit en laat de rechtbank deze beroepsgronden buiten beschouwing.
4 Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
5Zie in dat kader de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:847 (Hellendoorn) en 3 december 2014, ECLl:NL:RVS:2014:4324 (Baarn Noord).
6 uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLl:NL:RVS:2020:2706, r.o. 4.9 (de
overzichtsuitspraak).
10. Hieronder zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de resterende beroepsgronden van eiseres die wel in overeenstemming zijn met het relativiteitsvereiste.
Procedureel
11. Eiseres heeft een aantal gronden aangevoerd waaruit volgens haar blijkt dat de bezwaarschriftenprocedure niet juist zou zijn doorlopen waardoor zij in haar belangen is geschaad en waardoor er volgens haar aanleiding bestaat om de bezwaarprocedure over te doen. Zo kan eiseres zich niet vinden in het feit dat namens de vergunninghouder kort voor de hoorzitting nog een reactie is gegeven op de ingediende gronden van bezwaar. Eiseres geeft daarnaast aan het te betreuren dat de hoorzittingen apart zijn gehouden en niet met alle bezwaarmakers tegelijk. Naar de mening van eiseres moeten de advocaten van vergunninghouder niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat zij ook regelmatig optreden als vertegenwoordiger van overheden in de regio en aandeelhouder zijn van Greenport en aldus een dubbel belang dienen.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres in de bezwaarfase niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank overweegt daartoe dat voor het college geen verplichting bestaat om alle bezwaannakers tegen een besluit tegelijkertijd te horen. Vast staat dat eiseres in de bezwaarfase tijdens een hoorzitting is gehoord en dat eiseres na de hoorzitting gebruik heeft gemaakt van de haar geboden mogelijkheid om op reactie van vergunninghouder nader te reageren, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.3 is overwogen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaren kenbaar te maken en nader toe te lichten en het door haar ondervonden nadeel voldoende is opgeheven. Dat de advocaten van vergunninghouder ook optreedt als vertegenwoordiger van overheden in de regio en aandeelhouder zijn van Greenport en aldus een dubbel belang dienen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Voor deze procedure is immers van belang is dat deze advocaten alleen de belangen van vergunninghouder behartigen en niet van andere partijen in deze procedure. Daar komt bij dat het college niet de mogelijkheid heeft om de gemachtigde van vergunninghouder niet-ontvankelijk te verklaren, omdat hij geen partij is maar rechtsbijstandverlener.
Stikstof
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de stikstofuitstoot zal toenemen door de verleende omgevingsvergunning. Zij onderbouwt haar stelling door een vergelijking te maken met een niet nader genoemd distributiecentrum van het bedrijf DSV. Volgens eiseres kan niet worden gecontroleerd of de door vergunninghouder aangeleverde aantallen transporten juist zijn. In de vergunning is geen maximum aantal transporten opgenomen. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat het college is uitgegaan van de door vergunninghouder opgegeven vervoersbewegingen, terwijl het college niet heeft gecontroleerd of door vergunninghouder wel de juiste waarden zijn gebruikt. De uitkomst van de berekening wordt immers bepaald door de "input". De stikstofuitstoot is sterk gekoppeld aan de verkeersbewegingen, maar niet is terug te vinden wat de uitstoot is die gekoppeld is aan het gebruik van het grote gebouw voor de activiteiten, de verwanning, de koeling e.d. Eiseres geeft verder aan dat het niet meer van deze tijd is dat de sprinklerpomp wordt aangedreven met een dieselmotor, ook al veroorzaakt deze geen extreme stikstofuitstoot. Ook het gebouw voor de arbeidsmigranten wordt niet gebouwd volgens de huidige energieneutraliteit. Daardoor wordt meer dan de noodzakelijke stikstof en
koolstofdioxide uitgestoten. Voor de bepaling van de belasting en eventuele compensatie voor natuurgebieden moeten alle activiteiten van het hele gebied bij elkaar worden opgeteld, aldus eiseres.
13. De rechtbank overweegt als volgt.
13.1.
Vergunninghouder heeft Aeriusberekeningen voor de bouw- en gebruiksfase overgelegd waaruit volgt dat de stikstofuitstoot op de Natura 2000-gebieden niet zal toenemen ten opzichte van de referentiesituatie. Daarbij is van belang dat er geen referentiesituatie is, omdat de plek waar gebouwd zal worden nu een braakliggend terrein is. Van interne saldering is, anders dan eiseres ter zitting heeft gesteld, daarom geen sprake. Gebleken is dat vergunninghouder - ondanks dat hij hiertoe niet gehouden was omdat uit de berekeningen volgde dat de stikstofuitstoot niet zal toenemen - in bezwaar berekeningen heeft overgelegd op basis van de Aerius calculator versie 2022en dat ook deze berekeningen niet tot een andere uitkomst leiden. De Aeriusberekeningen zijn uitgevoerd door een deskundig bureau en deze hebben betrekking op -onder meer- het aantal te verwachten verkeersbewegingen, de planning, gebruikte voorzieningen en aandrijving, mobiele werktuigen, brandstofverbranding en de gebruiksduur ervan. Voor wat betreft de door eiseres aangehaalde sprinklerpomp is in de berekening rekening gehouden met een brandstofverbranding door een STAGE IV motor met een gemiddeld brandstofverbruik van 10 liter/per uur, wat wordt gekenschetst als een "worst-case scenario". Het gebruik van deze pomp leidt er echter niet toe dat er meer stikstofuitstoot zal zijn dan 0,00 mol per hectare per jaar.
13.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college kunnen stellen dat de invoergegevens van de Aeriusberekeningen reëel en aannemelijk zijn. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het in de berekeningen genoemde aantal vrachtwagenbewegingen niet door eiseres wordt bestreden. Ter zitting heeft de gemachtigde van vergunninghouder op dit punt een nadere toelichting gegeven en aangegeven dat in de omgevingsvergunningaanvraag ook aandacht is besteed aan het parkeren en de parkeergeneratie. Dat zijn de basisgegevens voor de berekening. In het distributiecentrum worden bulkgoederen opgeslagen voor de
duur van acht tot tien maanden. Voor deze locatie is voor parkeren en parkeergeneratie een doorlooptijd van acht maanden gebruikt. Aan de hand van de oppervlakte van het distributiecentrum wordt bepaald hoeveel pakketten er kunnen worden opgeslagen. De pakketten worden omgerekend naar pallets en de pallets worden omgerekend naar containers. Aan de hand van de hoogte van het distributiecentrum kan worden bepaald hoeveel pakketten er zijn en die kunnen worden omgerekend naar een aantal pallets. Daar kunnen vervolgens voertuigbewegingen aan worden koppelen. Die gegevens zijn één op één doorgegeven aan het bureau dat de stikstofberekening heeft gemaakt. In die berekening zijn het aantal voertuigen en de bewegingen zichtbaar. Dat correspondeert met de uitstoot voor het parkeren en de parkeergeneratie. Dat is gebeurd voor het distributiecentrum, het logiesgebouw en de parking, zodat een totale parkeergeneratie wordt verkregen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college zich op juiste gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de invoergegevens van de Aeriusberekeningen reëel en aannemelijk zijn. De door eiseres gedane enkele, niet nader onderbouwde, verwijzing naar een niet nader genoemd distributiecentrum van DSV, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat het college de invoergegevens niet reëel en aannemelijk heeft kunnen vinden.
13.3.
De slotsom van het voorgaande is dat het college op basis van de overgelegde stukken van vergunninghouder heeft kunnen concluderen dat de stikstofuitstoot niet zal toenemen ten opzichte van de referentiesituatie waardoor het bouwplan geen significante effecten heeft op Natura 2000-gebieden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Omgevingsdialoog
14. Eiseres betwist dat er een omgevingsdialoog heeft plaatsgevonden. Zij stelt dat er weliswaar contactmomenten zijn geweest tussen vergunninghouder, omwonenden en andere belanghebbenden, maar van een echt gesprek met concrete en handhaafbare afspraken is geen sprake geweest.
14. l. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat een omgevingsdialoog onder het regime van de Wabo niet verplicht was. In dit concrete geval zijn er drie informatieavonden geweest: twee hebben plaatsgevonden op 20 april 2022 en één op 21 april 2022. Dat deze bijeenkomsten voor eiseres niet naar tevredenheid zijn verlopen en niet geleid hebben tot concrete afspraken maakt niet dat het college de gevraagde omgevingsvergunning moest weigeren.
Goede ruimtelijke ordening
15. Eiseres stelt dat het college ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt bij het beoordelen of het afwijken van het bestemmingsplan al dan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Naar de mening van eiseres had bij de afweging niet alleen naar dit project gekeken moeten worden, maar naar het hele omliggende gebied en de effecten daarvan op het woon- en leefklimaat. De toename van het verkeer en de enorme clustering van meerdere projecten leidt volgens eiseres tot een totale onbalans. De gemeente heeft vooral rekening gehouden met de belangen van vergunninghouder. Het is de gemeente zelf die dit gebied heeft voorgesteld aan vergunninghouder en daarbij de belangen van omwonenden, arbeidsmigranten en inwoners van de gemeente Horst aan de Maas heeft genegeerd.
16. De rechtbank stelt vast dat het college in het primaire besluit een belangenafweging heeft gemaakt waarbij het zich - mede - gebaseerd heeft op de bij de omgevingsvergunningaanvraag gevoegde ruimtelijke onderbouwing en het verslag van de omgevingsdialoog. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 9 tot en met 9.3. al is overwogen, komt eiseres niet op voor de belangen die zien op de huisvesting van arbeidsmigranten, zodat deze belangen hier buiten beschouwing blijven.
16.1.
Het college heeft - na een afweging van alle
relevantebelangen - geconcludeerd dat niet is gebleken dat de aanvraag van vergunninghouder zal leiden tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de leefomgeving ter plaatse. Ter zitting is daarbij door het college ingegaan op de benaming "relevante" belangen. Het college heeft aangegeven dat enkel de "relevante" belangen worden meegewogen. Daaruit concludeert de rechtbank dat volgens het college niet het belang van elke omwonende of elke bewoner van de gemeente bij de belangenafweging hoeft te worden betrokken. De rechtbank kan het college daarin volgen.
16.2.
Verder heeft het college bij de belangenafweging betrokken dat de externe veiligheid in orde is en dat op dat punt maatregelen worden toegepast. Daarbij moet aan bepaalde eisen worden voldaan zoals de realisatie van bepaalde parkeerplekken buiten de PR-10-6 contour en vluchttrappen en vluchtroutes die van de trainterminal af worden georiënteerd. Verder krijgt elk gebouw een luchtbehandelingsinstallatie die met één druk op de knop kan worden uitgesteld. Daarnaast wijst het college nog op het akoestisch onderzoek. Verder heeft het college erop gewezen dat door de realisatie van het bouwplan geen landschappelijke- en natuurwaarden verloren gaan en dat de locatie zich bevindt bij een potentiële werklocatie en een goede ontsluitingsstructuur kent die niet in betekende mate via de nabijgelegen kerkdorpen verloopt.
16.3.
Ook heeft het college in aanmerking genomen dat de toename van het verkeer is verdisconteerd in diverse onderzoeken op het gebied van geluid, stikstof en luchtkwaliteit en dat het omliggende wegennet de toename van het verkeer aan kan. Verder is de planlocatie ontsloten met (vrij liggende) fietspaden. De verkeersveiligheid komt dus niet in het gedrang. De verkeersveiligheid is een aspect dat met name omwonenden en inwoners van raakt en het college heeft zich daarvan rekenschap gegeven door dit betrekken in zijn belangenafweging. Dat, zoals eiseres stelt, het college de belangen van omwonenden en inwoners van de gemeente bij de te maken belangenafweging heeft genegeerd, volgt de rechtbank daarom niet.
Vooringenomenheid
17. Eiseres kan zich tot slot niet aan de indruk onttrekken dat het college vooringenomen was bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Het college heeft eerst alles geregeld met de vergunninghouder, terwijl verwacht zou worden dat het draagvlak van de omgeving als uitgangspunt genomen zou worden. Verder heeft de gemeente pas, na de door de vergunninghouder georganiseerde inloopbijeenkomsten, de aangrenzende gemeenten in kennis gesteld van de huisvesting van de arbeidsmigranten aan de grens van die gemeente.
17.1.
Met wat eiseres op dit punt heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van vooringenomenheid aan het kant van het college. Het college heeft na ontvangst van de aanvraag van vergunninghouder de juiste juridische procedure gevolgd. Voor het college bestond geen wettelijke plicht om het draagvlak van de omgeving als uitgangspunt te nemen of aangrenzende gemeenten op de hoogte te stellen van de huisvesting van arbeidsmigranten aan de grens van die gemeenten. Het zou voor alle partijen prettiger zijn geweest als dat draagvlak van de omgeving er zou zijn geweest, maar dit heeft het college niet hoeven beletten om de aangevraagde vergunning te verlenen.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat de verleende omgevingsvergunning stand houdt. Voor een vergoeding van het griffierecht en de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 13 okt 2025
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 okt 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.