ECLI:NL:RBLIM:2025:11651

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
25-024258
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag inzake inbeslagname dagverslag en verschoningsrecht in strafzaak

Op 25 november 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagster zich verzet tegen de beslissing van de rechter-commissaris om een dagverslag in beslag te nemen. De klaagster, een zorginstelling, had op 15 januari 2025 een dagverslag van een cliënt, [slachtoffer], dat in het kader van een strafrechtelijk onderzoek was gevorderd door de officier van justitie, ter beschikking gesteld aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris had op 29 augustus 2025 geoordeeld dat de kennisneming van het dagverslag door het onderzoeksteam was toegestaan, ondanks het beroep van de klaagster op haar verschoningsrecht. De klaagster stelde dat de rechter-commissaris ten onrechte had geoordeeld dat er uitzonderlijke omstandigheden waren die de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigden. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de aard en ernst van het feit, de inhoud van het inbeslaggenomen materiaal en de belangen van de betrokken partijen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden niet zodanig uitzonderlijk waren dat het verschoningsrecht van de klaagster moest wijken voor het belang van waarheidsvinding. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond, beval de opheffing van het beslag en gelastte de teruggave van de gegevens aan de klaagster.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
proces-verbaalnummer : PL2300-2024089563
raadkamernummer : 25-024258
datum : 25 november 2025
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 98, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam klaagster] ,

statutair gevestigd te Heerlen,
domicilie kiezend op het kantoor van mr. R.W. Janssen [adresgegevens advocaat]
,
hierna te noemen: de klaagster en/of [naam klaagster] .

Procedure

Op 15 januari 2025 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 105 Sv gevorderd dat de rechter-commissaris [naam klaagster] zal bevelen:
- het dagverslag van en alle mutaties rondom [slachtoffer] , geboren [geboortegegevens slachtoffer] , wonende te [adresgegevens slachtoffer] , van 3 juni 2024 (hierna: het dagverslag),
aan haar ter inbeslagneming uit te leveren.
Op 16 januari 2025 heeft de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie toegewezen en [naam klaagster] bevolen binnen een termijn van vijf dagen het dagverslag aan de rechter-commissaris ter inbeslagneming uit te leveren. Deze beslissing is op 11 maart 2025 aan [naam klaagster] betekend.
Op 21 mei 2025 heeft [naam klaagster] zich beroepen op het haar toekomende (afgeleide) verschoningsrecht. [naam klaagster] heeft het dagverslag op diezelfde dag in een afgesloten envelop aan de rechter-commissaris ter hand gesteld, opdat deze een beslissing overeenkomstig artikel 98 Sv kon geven.
Op 29 augustus 2025 heeft de rechter-commissaris beslist dat [naam klaagster] weliswaar een afgeleid verschoningsrecht toekomt voor wat betreft het dagverslag, maar dat op gronden genoemd in de beslissing in dit geval de kennisneming daarvan door het onderzoeksteam is toegestaan. Hierna heeft de rechter-commissaris het bezwaar van [naam klaagster] ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 17 september 2025 aan [naam klaagster] betekend.
Tegen deze beslissing is door [naam klaagster] op 19 september 2025 het onderhavige klaagschrift ingediend. Het Openbaar Ministerie heeft voorafgaand aan de behandeling in raadkamer een schriftelijk standpunt ingenomen over het klaagschrift. De rechtbank heeft op 28 oktober 2025 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld en daarbij de advocaat van [naam klaagster] , mr. Janssen, de vertegenwoordiger van [naam klaagster] , [naam vertegenwoordiger van klaagster] , en de officier van justitie gehoord. Na sluiting van het onderzoek is de uitspraak bepaald op 25 november 2025 om 09.00 uur.
Beklag
Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 29 augustus 2025. [naam klaagster] stelt zich – samengevat – op het standpunt dat de rechter-commissaris ten onrechte heeft geoordeeld dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die maken dat het (afgeleid) verschoningsrecht doorbroken mag worden. Hoewel de klaagster zich refereert aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vraag of de aard en de ernst van het strafbare feit een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen, stelt de klaagster zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie de gegevens die het uit het dagverslag wil verkrijgen ook op een andere manier kan verkrijgen. Zo kan het Openbaar Ministerie ervoor kiezen om [slachtoffer] te verhoren. Doorbreking van het verschoningsrecht voldoet daarmee niet aan het subsidiariteitsvereiste

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn die de doorbreking van het beroepsgeheim en, in het verlengde daarvan, het verschoningsrecht rechtvaardigen.
De verdenking jegens [naam verdachte] voor (kinder)mishandeling van haar zoon [slachtoffer] , betreft een ernstig strafbaar feit met een (grote) maatschappelijke impact. Als [slachtoffer] hierover al zelfstandig zou mogen beslissen, zou hij zonder meer toestemming geven voor het vrijgeven van het verslag van die dag. Met het oog op de proportionaliteit heeft het Openbaar Ministerie het verzoek al zoveel als mogelijk beperkt door slechts het dagverslag van één specifieke dag op te vragen. Voor wat betreft de subsidiariteit heeft de officier van justitie erop gewezen dat het horen van [slachtoffer] geen wenselijk alternatief is: het feit dateert al van een tijd terug, en bovendien zal hij over zijn eigen moeder moeten verklaren. [naam medewerkster buitenschoolse opvang] , die die dag de buitenschoolse opvang verzorgde, heeft [slachtoffer] als eerste gezien en gesproken. Zij is door de politie uitgenodigd voor een verhoor maar heeft zich daar op haar verschoningsrecht beroepen. Ook het verhoor door de rechter-commissaris van [naam medewerkster buitenschoolse opvang] heeft tot niets geleid: zij heeft zich op haar verschoningsrecht beroepen en geen verklaring afgelegd, hetgeen de rechter-commissaris akkoord heeft bevonden. De informatie die zij weigert te geven, is van groot belang voor het onderzoek en zonder twijfel terug te vinden in het dagverslag waarover het in deze procedure gaat.

Beoordeling

Het klaagschrift is binnen de termijn van 14 dagen na betekening van de beslissing van de rechter-commissaris bij de griffie van deze rechtbank ingediend. De rechtbank stelt vast dat [naam klaagster] daarmee aan het vereiste van artikel 98, vierde lid, Sv heeft voldaan en derhalve ontvankelijk is in haar beklag.
De rechtbank ziet zich bij de beoordeling van het klaagschrift voor de vraag gesteld of de rechter-commissaris op basis van het aan de wet en aan de rechtspraak van de Hoge Raad ontleende toetsingskader, in samenhang met het haar ter beschikking staande dossier, terecht heeft beslist dat het bezwaar van [naam klaagster] tegen de inbeslagneming van het dagverslag ongegrond is.
De rechtbank stelt voorop dat [naam klaagster] werkgever is van (een groot aantal) individuele zorgverleners, onder wie artsen en verpleegkundigen en anderen die met de zorg van haar cliënten zijn belast. Ter zitting is desgevraagd door [naam klaagster] aangegeven dat de buitenschoolse opvang en de school [naam school] tot haar organisatie behoren. [slachtoffer] is vanwege zijn gesteldheid cliënt bij [naam klaagster] en maakt gebruik van de buitenschoolse opvang en de school [naam school] . Het dagverslag dat opgemaakt wordt door zorgverleners van [naam klaagster] valt daardoor zonder twijfel onder het verschoningsrecht. [naam medewerkster buitenschoolse opvang] is werkzaam bij de buitenschoolse opvang van [naam klaagster] . Aan [naam klaagster] komt daardoor met betrekking tot informatie die [naam medewerkster buitenschoolse opvang] in het systeem heeft ingevoerd als werkgever een afgeleid verschoningsrecht toe als geregeld in artikel 218 Sv.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het belang van eerbiediging van het verschoningsrecht. De vraag of zich zo uitzonderlijke omstandigheden voordoen, laat zich echter niet in het algemeen beantwoorden.
Bij de beantwoording van die vraag zal in een geval als dit moeten worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat het is begaan, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de belangen van de patiënt/cliënt worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken.
Daarnaast moet de beoordeling van deze vragen worden bezien tegen de achtergrond van de uit artikel 2 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin het recht op leven is gewaarborgd, voortvloeiende positieve verplichting van de Staat tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek [1] .
Aard en ernst van het feit
De rechtbank overweegt het volgende. Het feit waarvan [naam verdachte] wordt verdacht, betreft, blijkens de stukken die de rechtbank ter beschikking zijn gesteld, een mishandeling en meer in het bijzonder huiselijk geweld. Dit is weliswaar een ernstig strafbaar feit, maar niet een feit dat reeds naar zijn aard doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigt. Omtrent de ernst van het feit is uit het dossier het volgende op te maken.
Op 3 juni 2024 is bij Veilig Thuis door de directeur van de school [naam school] namens één van haar leerkrachten een melding van kindermishandeling gedaan. Het slachtoffer betrof een leerling van de school [naam school] , waar speciaal onderwijs wordt gegeven in samenwerking met [naam klaagster] . Er was gemeld dat door leerkrachten op school letsel was gezien bij [slachtoffer] in de vorm van letsel in de nek en “bloeddoorlopen” ogen.
[slachtoffer] had gezegd dat zijn moeder, [naam verdachte] , de dag tevoren heel boos was geworden, hem bij de keel had gepakt en zijn mond en neus had dichtgeknepen.
Op 5 juni 2024 verklaarde de betreffende leerkracht blauwe plekken in [slachtoffer] ’s gezicht te hebben gezien. Zij had hem echter niet als eerste gesproken: dat was de medewerkster die de opvang in de voorschoolse/buitenschoolse groep verzorgde, [naam medewerkster buitenschoolse opvang] .
Eveneens op 5 juni 2024 is [naam verdachte] samen met haar zoon [slachtoffer] vrijwillig bij een forensisch arts verschenen voor een letselonderzoek. De forensisch arts beschrijft het volgende letsel bij [slachtoffer] : blauwe plekken op de oorschelp en het hoofd en rondom de mond.
Ook [naam verdachte] had letsel: een forse blauwe plek op de linker bovenarm, een blauwe plek op de onderarm, een blauwe plek op de rechter bovenarm ter hoogte van de schouder en bloeduitstortingen op de rechter borst. [naam verdachte] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] , die gedragsproblematiek en ADHD heeft, in bedwang heeft moeten houden omdat hij een woedeuitbarsting had die hij al een tijdje niet meer gehad had, zo vertelde zij aan de arts.
De rechtbank is van oordeel dat het zonder meer ernstig is als door een moeder geweld wordt toegepast jegens haar kind. Het is immers van het grootste belang dat een kind zich bij zijn ouders veilig en beschermd kan voelen. De ernst van het hierboven geschetste incident en de fysieke gevolgen daarvan zijn echter niet zodanig, dat die op zichzelf een doorkruising van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De forensisch arts heeft bij [slachtoffer] weliswaar letsel vastgesteld dat past bij het dichtknijpen van mond en neus waarover op 3 juni 2024 op school gesproken zou zijn, maar in het letsel zijn geen aanwijzingen (zoals bijvoorbeeld petechiën in de ogen) gevonden voor een mogelijk scenario waarin [slachtoffer] in ademnood zou hebben verkeerd.
Dat ook de officier van justitie niet is uitgegaan van een scenario waarin er levensgevaar of gevaar voor ernstig letsel bij [slachtoffer] is geweest, maakt de rechtbank op uit de omstandigheid dat de geweldshandeling op 2 juni 2024 zou hebben plaatsgevonden, terwijl de vordering van de officier van justitie ex artikel 105 Sv pas op 15 januari 2025 bij de rechter-commissaris is ingediend. Niet is gebleken dat is overwogen [slachtoffer] in een kindvriendelijke studio te horen en ook niet dat vanuit het openbaar ministerie ten aanzien van [naam verdachte] een contactverbod met [slachtoffer] is gevorderd of andere maatregelen zijn genomen of aangevraagd om [slachtoffer] tegen zijn moeder te beschermen. Wel is er vanuit Veilig Thuis gezorgd dat [slachtoffer] bij zijn vader ondergebracht werd.
Aard en inhoud van het materiaal
Verzocht wordt om een dagverslag over [slachtoffer] voor justitieel onderzoek over te leggen. Volgens de mondelinge toelichting van [naam klaagster] in raadkamer gaat het tevens om aantekeningen van andere begeleiders of docenten die [slachtoffer] die dag hebben gezien. Het zou volgens de officier van justitie echter met name gaan om hetgeen [naam medewerkster buitenschoolse opvang] heeft opgeschreven over wat [slachtoffer] haar heeft verteld over de mishandeling en wat zij zelf heeft waargenomen.
Uit het dossier blijkt dat een leerkracht via de schooldirecteur bij Veilig Thuis heeft gemeld dat er tegen [slachtoffer] door zijn moeder geweld zou zijn toegepast dat geleid heeft tot letsel. Die leerkracht verklaart later dat zij van een andere leerkracht van de buitenschoolse opvang gehoord heeft dat [slachtoffer] gezegd zou hebben dat zijn moeder hem bij de keel had gegrepen en zijn mond en neus had dichtgeknepen, omdat ze heel boos was. Gelet op deze verklaring kan het niet anders dan dat [naam medewerkster buitenschoolse opvang] , die als leerkracht van de buitenschoolse opvang als eerste contact met [slachtoffer] gehad heeft, deze woorden van [slachtoffer] heeft gehoord. Door die verklaring beschikt de officier van justitie dus al over de door haar gevorderde informatie. Het is dan niet meer proportioneel om middels een verzoek aan de rechter-commissaris, met doorbreking van het verschoningsrecht, nogmaals die informatie te verkrijgen.
Verschoningsrecht bij rechter-commissaris
[naam medewerkster buitenschoolse opvang] is bij de rechter-commissaris gehoord. Bij dat verhoor heeft zij zich beroepen op haar verschoningsrecht, hetgeen de rechter-commissaris geaccepteerd heeft. [naam klaagster] heeft een van [naam medewerkster buitenschoolse opvang] afgeleid verschoningsrecht. In het onderhavige geval is het zonder nadere motivering hieromtrent niet consistent indien een primair verschoningsgerechtigde zich volgens de rechter-commissaris voor hetgeen zij gezien, gehoord en vastgelegd heeft, terecht op dat verschoningsrecht beroept, maar vervolgens dat afgeleid verschoningsrecht voor diezelfde informatie door de rechter-commissaris niet wordt gerespecteerd.
Conclusie
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat zich geen zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan het verschoningsrecht van de klaagster moet wijken voor het belang van waarheidsvinding. De rechtbank kan zich gezien het hiervoor overwogene niet verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris. Het beklag zal gegrond worden verklaard, met bevel dat het beslag wordt opgeheven en de gegevens worden teruggegeven aan de klaagster.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beklag gegrond;
- beveelt de opheffing van het beslag;
- gelast de teruggave van de overgelegde gegevens aan de klaagster.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer, bestaande uit mr. L.P. Bosma, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. K.G. Witteman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.V. Haring, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.
Tegen de beschikking van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.

Voetnoten

1.zie onder meer EHRM 17 januari 2002, Calvelli en Ciglio tegen Italië, appl. no. 32967/96, en EHRM 9 april 2009, , Šilih tegen Slovenië, appl. no. 71463/01