ECLI:NL:RBLIM:2025:11672

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
03.120614.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag en bezit van een mes na burenruzie

Op 26 november 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1962, die betrokken was bij een gewelddadig conflict met zijn buurman. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 april 2024 in Venray, waar de verdachte tijdens een burenruzie meerdere keren met een mes op het hoofd van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, wat resulteerde in een poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden, en heeft daarnaast een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft de feiten in verminderde mate aan de verdachte toegerekend, gezien zijn geestelijke toestand en alcoholgebruik. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 2.400,34 aan materiële schade en € 7.000,- aan immateriële schade toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van deze schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.120614.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1962 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.N.M. Lousberg, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 november 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De benadeelde partij [benadeelde partij] is op de zitting gehoord, bijgestaan door mr. S. Maas van DAS Rechtsbijstand. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er feitelijk weergegeven op neer dat de verdachte op 6 april 2024 te Venray :
feit 1
heeft geprobeerd [benadeelde partij] van het leven te beroven door hem met een mes te steken en/of snijden, subsidiair ten laste gelegd als een zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling;
feit 2
een mes heeft gedragen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had om aangever te doden. Er is geen bewijs van vol opzet, omdat de verdachte ontkent dat dit zijn bedoeling was en het tegendeel nergens uit blijkt. Er is ook geen bewijs van voorwaardelijk opzet. Ten eerste was er geen aanmerkelijke kans op het intreden van de dood, want met een AIS (Abbreviated Injury Scale)-score van 3 is het letsel niet ingeschaald als levensbedreigend letsel. Ten tweede heeft hij een eventuele aanmerkelijke kans niet bewust aanvaard. Dit blijkt uit zijn verklaring dat hij niet bewust, niet gericht en niet meermaals heeft gestoken. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
Het
proces-verbaal van aangifte [2] door [benadeelde partij] van 7 april 2024, onder meer inhoudende:
Ik doe aangifte van zware mishandeling c.q. poging doodslag gepleegd door mijn buurman [verdachte] , woonachtig aan de [adres] . Op 6 april 2024 ging ik mijn hond uitlaten. Ik liep mijn rondje. Ik zag dat [verdachte] op zijn erf stond. Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam lopen. Ik zag dat hij in de telefoon riep “ [naam] , [naam] !, hij valt me aan, hij valt me aan.” Ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een op een schaar gelijkend voorwerp vasthield. Ik voelde dat [verdachte] uit het niets met dit scherpe voorwerp mijn hoofd raakte waardoor er meteen bloed op mijn gezicht kwam vloeien. Ik voelde dat ik flink verwond was. Ik bloedde als een rund. Ik zag dat [verdachte] bleef steken.
Het lemmet stak uit aan de onderzijde van zijn hand als je de duim omhoog zou houden. [verdachte] maakte neerdalende steekbewegingen. Hij raakte met de scherpe punt de rechterzijde van mijn hoofd en trok een diepe snee van ongeveer 15 cm vanaf mijn kruin in de richting van mijn voorhoofd. Tevens voelde ik aan mijn rechterhand hevige pijn. Ik zag dat mijn rechterhand flink bloedde. Ik zag dat [verdachte] bleef steken. Ik denk dat hij mij 1 keer heeft geraakt op mijn hoofd en in ieder geval 4 keer heeft gestoken in de richting van mijn bovenlichaam.
Het
proces-verbaal van bevindingen [3] van 9 april 2025, onder meer inhoudende:
Ik kreeg het verzoek om de camerabeelden van de zware mishandeling c.q. poging doodslag op de [straatnaam] in Venray te beschrijven.
Ik zag dat fragment “Deurbel 1” 13 seconden duurde. Ik zag [verdachte] van de kant van de parkeerplaats afkwam en richting de tuin liep. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes vasthad.
Ik zag dat fragment “Poort 1” 24 seconden duurde. Ik zag dat [verdachte] openmaakt en dat [verdachte] het tuinpad afwandelde de tuin in. Ik zag dat [verdachte] een mes vastheeft in zijn rechterhand.
Ik zag dat fragment “Poort 2” 59 seconden duurde. Ik zag dat [verdachte] de poort openmaakte. Ik zag dat [verdachte] in zijn linkerhand een mobiele telefoon vasthad. Ik zag dat [verdachte] de hele tijd een mes in zijn rechterhand had. Ik zag dat [verdachte] op en neer liep tussen de weg en de poort.
Ik zag dat fragment “Deurbel 2” 14 seconden duurde. Ik zag dat [verdachte] verschijnt in het beeld en dicht op [benadeelde partij] staat. Ik zag dat [benadeelde partij] [verdachte] met kracht een duw gaf met zijn linkerhand. Ik zag dat [verdachte] hierbij ronddraaide. Ik zag dat [verdachte] nog steeds een mes vasthad in zijn rechterhand. Ik zag dat [verdachte] vervolgens zich richting [benadeelde partij] draaide en dat [verdachte] zijn rechterhand omhoog hield. Ik zag dat hierbij de punt van het mes in de richting van [benadeelde partij] stak. Ik zag dat [verdachte] op deze manier afliep op [benadeelde partij] . Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterbeen tegen de benen van [benadeelde partij] schopte. Ik zag dat [verdachte] na de trap met zijn rechterhand, de hand met het mes, een stekende beweging maakte richting de hals en het hoofd van [benadeelde partij] .
Ik zag dat fragment “Tuin 2” 31 seconden duurde. Ik zag dat [benadeelde partij] en [verdachte] beide op handen en knieën zaten. Ik zag dat [verdachte] vervolgens op zijn linkerzij belandde. Ik zag dat [verdachte] hierna een stekende beweging maakte richting het hoofd van [benadeelde partij] . Ik zag dat [verdachte] hierna dit nogmaals probeerde, maar dat [benadeelde partij] met zijn linkerhand de rechterhand van [verdachte] tegenhield. Ik zag dat de rechterarm van [verdachte] vrij kwam van de linkerhand van [benadeelde partij] . Ik zag dat [verdachte] hierna nogmaals een stekende beweging maakte richting het hoofd van [benadeelde partij] . Ik zag dat het hoofd van [benadeelde partij] nu donkerrood was en dat er een donkerrode vloeistof van het hoofd afdrupte.
De
forensisch medische letselrapportage [4] van 12 juli 2024, onder meer inhoudende:
Betrokkene: [benadeelde partij]
Beschrijving van de letsels:
Letsel A: aan de bovenzijde van het hoofd gelegen tussen het voor- en achterhoofd is een scherp begrensde, streepvormige, roodbruine huidonderbreking met korstvorming zichtbaar van circa 8 cm. Er heeft medische behandeling van dit letsel plaatsgevonden (5 gekruiste hechtingen en 2 rechte hechtingen). Hechtwond van 8 cm met slagaderlijke bloeding tussen de hoofdhuid en de schedel met bijbehorende AIS score van 3, ernstig letsel. Naar alle waarschijnlijkheid betreft het een snij-, steek- of
scheurverwonding.
Letsel B: in de haargrens aan de linkerzijde van het hoofd zijn twee scherp begrensde, grillig gevormde, oppervlakkige huidonderbrekingen van respectievelijk 0,6 cm bij 0,6 cm en 0,2 cm bij 0,2 cm zichtbaar.
Letsel C: Aan de palmzijde van de rechter hand wordt op circa 3-4 cm boven de pols aan de pinkzijde een scherp begrensde streepvormige roodbruine huidonderbreking,
met korstvorming waargenomen van circa 4.5 cm. Er heeft medische behandeling van
dit letsel plaatsgevonden (5 rechte hechtingen). Naar alle waarschijnlijkheid betreft
het een snij-of steekverwonding.
Letsel D: Aan de palmzijde van de rechter hand, aan de huid onder de pink en ringvinger is een scherpbegrensde, oppervlakkige huidonderbreking zichtbaar van circa 0.3 cm bij 0.3cm zichtbaar.
Het
proces-verbaal van bevindingen [5] van 8 april 2024, onder meer inhoudende:
Op zaterdag 6 april 2024, vond er op de [straatnaam] te Venray een conflict plaats tussen
buren waarbij het slachtoffer met een mes in zijn gezicht gesneden werd. Het mes werd op het plaats delict aangetroffen en in beslag genomen.
Het mes werd mij in uitgeklapte toestand aangeboden en had in deze toestand een totale lengte van 20 centimeter. Het lemmet was acht centimeter lang. De eerste zes centimeter was glad geslepen en de laatste 2 centimeter gekarteld.
Het inbeslaggenomen mes wordt gecategoriseerd binnen de Wet Wapens en Munitie artikel 2 lid 1, categorie 4 onder 7.
Bewijsoverwegingen
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met een mes dat hij al geruimde tijd bij zich droeg aangever in een dynamische situatie in zijn hoofd heeft gesneden en meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en het bovenlichaam. De vraag staat centraal of de verdachte daarbij met opzet op de dood van aangever handelde. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het hoofd en het bovenlichaam zijn kwetsbare lichaamsdelen mede door de aanwezigheid van vele dicht aan de huidoppervlak liggende (slag)aders. Met zijn eerste bewegingen heeft de verdachte zelfs daadwerkelijk een slagaderlijke bloeding veroorzaakt. Dat door het handelen van de verdachte in deze worsteling de dood van aangever zou intreden, was een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Deze aanmerkelijke kans heeft de verdachte bewust aanvaard, door gericht met een mes uit te halen richting aangever en vervolgens meerdere malen op hem in te steken. Dat van een aanmerkelijke kans vanwege een te lage AIS score geen sprake was, zoals door de raadsvrouw betoogd, ziet de rechtbank anders. Het overlijdensrisico van de daadwerkelijke verwondingen op populatieniveau is bij deze beoordeling nauwelijks relevant. Als de verdachte aangever rakelings had gemist was de score immers 0 geweest, maar was de kans op overlijden toch aanmerkelijk geweest. Het gaat vooral om het risico tijdens de bewegingen met het mes, niet zozeer om het risico van eventuele verwondingen. De rechtbank acht het opzet op de dood derhalve bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 6 april 2024 te Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gesneden en meermaals stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd, althans het bovenlichaam van die [benadeelde partij] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 6 april 2024 te Venray een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Door de verdachte is aangevoerd dat hij op aangever afliep om verhaal te halen nadat hij onder andere ‘dierenbeul’ en ‘durf je wel’ in zijn richting had geroepen. Vanuit het niets zou aangever vervolgens hebben uitgehaald en de verdachte hebben geslagen. Ter zelfverdediging heeft de verdachte aangever toen een klap op zijn hoofd teruggegeven. Daarbij werd aangever per ongeluk geraakt met het mes dat de verdachte nog vasthad.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was, waardoor het bewezenverklaarde als strafbaar feit is te kwalificeren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en is dus niet aannemelijk geworden.
Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of dreiging daarvan, vanuit aangever richting de verdachte. Aangever heeft de verdachte geduwd, toen die met een mes in zijn hand en een dreigende houding dicht op hem kwam staan. Die duw was in deze situatie gerechtvaardigd en dus geen wederrechtelijke aanranding. Het noodweerberoep van de verdediging wordt aldus verworpen.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
poging tot doodslag;
feit 2
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Gezien het oordeel van de rechtbank onder paragraaf 4.3 ten aanzien van het beroep op noodweer, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen. Daarvoor is immers vereist dat een noodweersituatie bestaat of bestond, terwijl de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval was.
De psycholoog P.G. Smeets en psychiater M.B.F. van Berkel, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, hebben over de geestvermogens van de verdachte op 11 juni 2025 een rapport uitgebracht. In dat rapport beschrijven zij dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, schizotypische, antisociale en borderline trekken, en een ten minste matige stoornis in het gebruik van alcohol. Daarvan was ook sprake ten tijde van het plegen van de feiten.
De verdachte is van persoon achterdochtig en wantrouwend naar anderen en ontwikkelt gemakkelijk (paranoïde) betrekkingsideeën, waarnaar hij ook handelt. Daarnaast heeft hij een gebrekkige impulscontrole, emotieregulatie en frustratietolerantie, waardoor hij gemakkelijk en frequent in conflict raakt met anderen. De-escalatie is voor hem in dat geval nauwelijks mogelijk. Deze disfuncties, voorkomend uit de ernstige persoonlijkheidsstoornis, zijn zeer waarschijnlijk verergerd door het alcoholgebruik van de verdachte.
Vanuit gedragskundig oogpunt zijn er voldoende aanwijzingen dat de verdachte door deze problemen in zijn keuzevrijheid werd belemmerd. Derhalve wordt geadviseerd de feiten in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met de inhoud en de conclusies van het rapport van de gedragsdeskundigen en maakt die tot de hare. De rechtbank zal de feiten daarom in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, een terbeschikkingstellingsmaatregel (hierna: ook tbs) met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Ten aanzien van feit 2 heeft zij gevorderd de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de op te leggen gevangenisstraf niet langer zou moeten duren dan de 585 dagen die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Indien aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten voor zware mishandeling wordt gezocht, zou een gevangenisstraf van 1 jaar passend zijn. Verder heeft zij bepleit geen tbs op te leggen, maar in plaats daarvan in het kader van een voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden op te leggen. Mocht de rechtbank desondanks tbs opleggen, dan dienen de daaraan verbonden voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard, zodat de verdachte direct met zijn problemen aan de slag kan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, gepleegd midden op straat in de woonwijk waar zowel hij als het slachtoffer woonden. Het slachtoffer is met een mes aangevallen terwijl hij een rondje met zijn hond maakte. Uit de camerabeelden blijkt daarnaast dat meerdere buren na het incident zijn geconfronteerd met de verdachte en het slachtoffer die volledig onder het bloed zaten. Het geweld lijkt de climax te zijn geweest van een al jaren slepende burenruzie en was van zodanige ernst dat het slachtoffer aanzienlijk lichamelijk letsel – waaronder een slagaderlijke bloeding in zijn hoofd – heeft opgelopen, waarvoor medische ingrijpen nodig was. Het slachtoffer heeft blijvende zichtbare littekens, onder andere een groot litteken op zijn hoofd, en heeft naar aanleiding van het geweld lange tijd niet kunnen werken. Dit heeft niet alleen geleid tot fysieke schade, maar ook tot ingrijpende gevolgen voor het dagelijks leven van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat zijn gevoel van veiligheid is aangetast en de littekens hem dagelijks aan het geweld herinneren.
Strafmaat
Gezien de ernst van het feit acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf van langere duur een passende straf. Voor wat betreft de hoogte van die gevangenisstraf neemt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte toegerekend kunnen worden. Hoewel de redelijke termijn is overschreden, is deze overschrijding van enkele maanden beperkt, zodat de rechtbank het bij die constatering zal laten. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden een passende straf, en zal zij de verdachte daartoe veroordelen.
Ten aanzien van de overtreding onder feit 2 zal de rechtbank, gezien de opgelegde gevangenisstraf en het hiernavolgende, de verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de bevindingen van de gedragsdeskundigen, die hebben geconstateerd dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die ook ten tijde van het plegen van het feit aanwezig was. De deskundigen hebben geconcludeerd dat het risico op recidive van (ernstige) geweldsdelicten bij de verdachte hoog is. Indien geen behandeling plaatsvindt, is de kans op herhaling op korte termijn groot. De deskundigen hebben daarom geadviseerd om aan de verdachte tbs met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank volgt dit advies van de deskundigen en acht de tbs met voorwaarden een passend middel om de verdachte de noodzakelijke behandeling te bieden. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte voor langere tijd wordt behandeld, zodat het recidiverisico daadwerkelijk voldoende verminderd kan worden. Daarbij is het noodzakelijk dat de verdachte in een gecontroleerd en gedwongen kader wordt geplaatst, zodat er voor hem ook in de toekomst in voldoende mate een stok achter de deur zal zijn om mee te werken aan behandeling. Behandeling in een ander kader, zoals een zorgmachtiging, wordt door de rechtbank niet passend geacht, aangezien daarin niet het voorkomen van recidive, maar eerder de stabilisatie van de psychische toestand van de verdachte centraal staat. In tegenstelling tot de raadsvrouw acht de rechtbank een kader van bijzondere voorwaarden, verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel, niet dwingend genoeg. In dat geval bestaat immers een kans dat de verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Dat risico is onacceptabel.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen, het opleggen van de tbs vereist. De rechtbank zal deze maatregel opleggen en daaraan de voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de verwachte duur van de binnen het kader van de tbs noodzakelijke behandeling, acht de rechtbank het niet passend om bovendien een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Ook de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte geven daar niet in voldoende mate aanleiding toe.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft schadevergoeding gevorderd, bestaande uit materiële en immateriële schade, tot een bedrag van in totaal € 12.400,34, bestaande uit de volgende posten:
materieel
i. bril: € 248,00
ii. horlogebandje: € 80,00
iii. eigen risico: € 346,95
iv. shockwavetherapie: € 210,00
v. reiskosten: € 27,39
vi. verlies inkomsten: € 1.488,00
immaterieel
vii. immateriële schade: € 10.000,00
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding dient te worden vastgesteld op een bedrag van hooguit € 5.000,-.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, mede gelet op artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW), voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde schade heeft geleden tot het bedrag zoals gevorderd onder de posten i t/m vi.
De vordering is in zoverre door de verdediging niet weersproken. Omdat de vordering de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank de vordering toewijsbaar tot een totaalbedrag van € 2.400,34, bij gebrek aan een (door de verdediging) concreet gestelde ingangsdatum te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
De wet voorziet in artikel 6:106 BW in de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106, eerste lid, aanhef en sub b, BW komt de benadeelde partij voor vergoeding van ander nadeel onder andere in aanmerking in het geval dat de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de inhoud van het dossier, de bijlagen bij het voegingsformulier en hetgeen ter terechtzitting door de benadeelde partij naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat bij de benadeelde partij sprake is van lichamelijk letsel, waardoor hij recht heeft op vergoeding van immateriële schade.
Bij de bepaling van het toe te wijzen bedrag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij bedragen die in vergelijkbare zaken met soortgelijke feiten en opgelopen letsels doorgaans worden toegekend. Gelet daarop acht de rechtbank een bedrag van € 7.000,- billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal aan de verdachte ten aanzien van de toegewezen materiële en immateriële schade de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat de benadeelde partij wordt gevrijwaard van inning van dit bedrag.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.3 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Schuldigverklaring zonder straf
- bepaalt dat ter zake van feit 2 geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel van terbeschikkingstelling
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden, waar de verdachte zich gedurende de duur van de maatregel aan dient te houden:
1. de terbeschikkinggestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- de terbeschikkinggestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- de terbeschikkinggestelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de terbeschikkinggestelde vast te stellen;
- de terbeschikkinggestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de terbeschikkinggestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- de terbeschikkinggestelde werkt mee aan huisbezoeken;
- de terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- de terbeschikkinggestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
3. als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt, kan de terbeschikkinggestelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. de terbeschikkinggestelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
5. de terbeschikkinggestelde laat zich opnemen in FPK De Woenselse Poort of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder
ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de terbeschikkinggestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. de terbeschikkinggestelde laat zich behandelen door de Omslag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het
innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
7. de terbeschikkinggestelde verblijft, indien geïndiceerd, in de door NIFP-IFZ en DIZ te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. de terbeschikkinggestelde gebruikt geen alcohol en/of drugs, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcohol- en drugsverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak
de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
9. de terbeschikkinggestelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [benadeelde partij] ( [geboortedatum 2] ), zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
10. de terbeschikkinggestelde spant zich in voor het vinden en behouden van passende dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
11. de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ten aanzien van feit 1 gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij,
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] , van een bedrag van € 2.400,34 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, en een bedrag van € 7.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 82 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.T.H.L. van de Bergh, voorzitter, mr. N.P.J. van de Pasch en mr. L.M.W. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1 primair
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht/hoofd van die [benadeelde partij] heeft gestoken en/of gesneden en/of meermaals stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht/hoofd, althans het bovenlichaam van die [benadeelde partij] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Venray aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snij/steekwond in het gezicht, heeft toegebracht door met een mes in het gezicht/hoofd van die [benadeelde partij] te steken en/of snijden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 1 meer subsidiair
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht/hoofd van die [benadeelde partij] heeft gestoken en/of gesneden en/of meermaals stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht/hoofd, althans het bovenlichaam van die [benadeelde partij] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 2
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Venray een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
( art 27 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024056035, gesloten op 14 juni 2024, digitaal doorgenummerd van pg. 1 tot en met pg. 173.
2.Dossierpagina’s 22 en 23.
3.Dossierpagina’s 57 t/m 59.
4.Forensisch medische letselrapportage, pagina’s 1, 5 en 12 van de niet doorgenummerde aanvullende stukken.
5.Dossierpagina 78.