3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte 18.168,50 euro, een trilplaat en gereedschap aan de boedel heeft onttrokken tijdens faillissement terwijl de verdachte wist dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. Ten aanzien van deze vraag beschikt de rechtbank over de aangifte namens de curator, de melding faillissementsfraude, een brief van de curator aan de verdachte van 1 oktober 2021 en het faillissementsverslag. Uit de aangifte blijkt dat er volgens de curator meer momenten zijn geweest van correspondentie tussen de curator en de verdachte over onder andere het geven van inlichtingen, het verstrekken van de administratie en de afspraak dat de verdachte het verdiende geld op de boedelrekening moest laten storten. De rechtbank constateert dat deze correspondentie niet is toegevoegd aan het dossier. Dit geldt ook voor de stukken waarop de inbewaringstelling gebaseerd is en eventuele stukken waaruit zou volgen dat de curator de afspraak over het betalen op de boedelrekening eerder dan 28 januari 2022 met de verdachte heeft gemaakt. Ook blijkt niet uit het dossier dat er daadwerkelijk een boedelrekening is geopend waar de verdachte gebruik van kon maken vlak na zijn faillissement, dan wel ten tijde van de verrichte werkzaamheden. De officier van justitie betoogt kennelijk dat het een feit van algemene bekendheid is dat een boedelrekening enkele dagen na de faillietverklaring door de bank geopend wordt en aan de gefailleerde bekend wordt gemaakt, maar de rechtbank beschouwt dit niet als een feit dat van algemene bekendheid is en dus geen bewijs behoeft.
In het faillissementsverslagis opgenomen dat op 28 januari 2022 met de verdachte is afgesproken dat als hij opnieuw werkzaamheden verricht, hij de daaruit voortvloeiende inkomsten moet laten overboeken op de boedelrekening. De rechtbank beschikt ten aanzien van de verrichte werkzaamheden enkel over facturen gericht aan [bedrijfsnaam 1] die zien op de periode vanaf faillissementsdatum tot 14 november 2021. De rechtbank kan op basis van dit dossier daarom niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat hij de inkomsten uit zijn werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] op de boedelrekening moest laten overboeken en dat hij dit heeft nagelaten. Dit geldt eveneens voor de trilplaat en het gereedschap. De rechtbank kan op basis van dit dossier niet vaststellen dat met de verdachte is afgesproken dat de trilplaat en het gereedschap zouden worden verkocht. Daarover ziet de rechtbank geen correspondentie terug in het dossier tussen de curator en de verdachte, terwijl de verklaring van de verdachte hierover – dat het goederen van geringe waarde betrof die hij mocht blijven gebruiken om te kunnen werken – niet onaannemelijk is. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat de verdachte 18.168,50 euro, een trilplaat en gereedschap aan de boedel heeft onttrokken tijdens faillissement terwijl hij wist dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 en feit 3
[naam 2] heeft namens [naam 1]
aangiftegedaan en heeft zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
[naam 1] is op 28 september 2021 als curator aangesteld in een faillissement van [bedrijfsnaam 2] , een eenmansbedrijf van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboortestad] .
Op 4 augustus 2022 heeft [naam 1] melding gedaan van faillissementsfraude tegen deze [verdachte] .
Wij hebben [verdachte] meermaals aangeschreven. Ook hebben wij telefonisch
contact opgenomen met [verdachte] . [verdachte] werd ook uitgenodigd op ons kantoor, maar is niet verschenen. We hebben ook de benodigde stukken gevraagd. [verdachte] heeft echter de benodigde stukken niet aangeleverd.
[verdachte] is op een later moment wel bij ons op kantoor gekomen en heeft toen
toegezegd de benodigde stukken aan te leveren, maar dit heeft hij niet gedaan.
We hebben hem nog vaker aangeschreven, maar er kwamen steeds geen stukken van [verdachte] .
Toen heeft curator [naam 1] gevraagd om een faillissementsverhoor bij de rechter-commissaris. In eerste instantie kwam [verdachte] ook niet naar die oproep. Door de rechtbank werd hij toen opgeroepen middels een aangetekend schrijven. Ook hebben wij deze uitnodiging via de mail aan hem toegezonden zodat we zeker wisten dat het bericht hem zou bereiken. [verdachte] heeft toen gemeld dat hij ziek was. Bij een tweede oproep is [verdachte] niet verschenen. In overleg met de rechter-commissaris hebben wij toen om een inbewaringstelling verzocht.
Op 10 december 2021 kwam de beschikking tot de inbewaringstelling en deze werd ook meteen die 10 december 2021 ten uitvoer gebracht. De curator en ik hebben [verdachte] toen in de P.I. bezocht en aan hem onze vragen kunnen stellen. Aan de hand van onze vragen om stukken in de PI aan [verdachte] heeft de rechter-commissaris hiertoe besloten schorsende voorwaarden aan [verdachte] op te leggen.
De woning waar [verdachte] woonde is na zijn inbewaringstelling ontruimd. Dit betrof een huurhuis. [verdachte] heeft toen aangegeven dat de stukken in een garage van zijn inmiddels ex-vrouw zouden liggen.
Er is wel nog contact geweest met [verdachte] , want hij zou nog een computer hebben waarop ook nog stukken zouden staan. Hij heeft toen een aantal facturen doorgestuurd, maar dit waren niet alle stukken die hij had beloofd te sturen.
De verdachteheeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
V = vraag verbalisanten
A = antwoord verdachte
V: Heeft u wel een administratie gevoerd over de door u verrichte werkzaamheden?
A: Ja. Ik heb alles dat ik nog had aan [naam 1] aangeleverd, maar we zijn een keer verhuisd en toen is een deel in een box terecht gekomen. We moesten binnen twee of drie en een halve dag verhuizen en toen is wel een deel kwijt geraakt van de administratie.
V: U heeft dus wel administratie gevoerd? En wie deed de administratie?
A: Ik deed de administratie zelf. Dat heb ik ook op de rechtbank verteld. Een deel van de inboedel is toen ook niet opgeslagen omdat we hals over kop moesten verhuizen. Ik begrijp ook niet dat de curator maar door bij blijft gaan over ontbrekende stukken terwijl ik duidelijk vanaf het begin heb gezegd dat een deel is kwijtgeraakt tijdens de verhuizing. Of beter gezegd tijdens de ontruiming, want dat was het meer.
De bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 en feit 3
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 28 september 2021 in staat van faillissement is verklaard en dat de curator de verdachte heeft verzocht te voldoen aan zijn inlichtingenplicht en hem heeft verzocht tot verstrekking van de benodigde stukken aan de curator. De verdachte heeft verklaard dat hij een deel van de administratie is kwijtgeraakt tijdens de ontruiming van zijn woning. De ontruiming van zijn woning vond plaats ná de inbewaringstelling op 10 december 2021. De rechtbank is van oordeel dat daarmee vast is komen te staan dat de verdachte vóór de ontruiming van zijn woning nog beschikte over bewaarde administratie en bijhorende stukken waar de curator naar heeft gevraagd en dat hij dit ook wist. Deze bewaarde administratie en bijbehorende stukken lagen immers in de garagebox van de later ontruimde woning, waar de verdachte in zijn verhoor naar verwijst. Daarmee heeft de verdachte opzettelijk niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht waar hij op gewezen is door de curator vóór de inbewaringstelling. De rechtbank acht daarom feit 2 en feit 3 wettelijk en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht ten aanzien van feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven, door niet te voldoen aan oproepen van de curator en/of de rechter-commissaris om te verschijnen om de gevraagde informatie te verstrekken. Het dossier maakt wel gewag van een brief van 1 oktober 2021 waarin wordt verzocht om inlichtingen te verstrekken, maar niet blijkt of en hoe die de verdachte heeft bereikt. Op grond van het dossier kan de rechtbank ook niet vaststellen hoe de verdachte is opgeroepen bij de rechter-commissaris. Deze oproepingen zijn namelijk niet toegevoegd aan het dossier. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat de periode van 29 september 2021 tot en met 10 december 2021 wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte werd op 10 december 2021 in bewaring gesteld en na de inbewaringstelling werd zijn woning ontruimd. Tijdens die ontruiming zijn volgens de verdachte de bewaarde administratie en bijbehorende stukken kwijt geraakt. Het dossier bevat geen correspondentie tussen de curator en de verdachte over het voldoen aan de inlichtingenplicht na die datum en ook geen facturen van na die periode. Op basis van het dossier kan de rechtbank dus niet vaststellen dat na de ontruiming nog meer bewaarde administratie en bijbehorende stukken opzettelijk door de verdachte niet zijn verstrekt aan de curator. Nu voor de periode na 10 december 2021 onvoldoende objectieve bewijsmiddelen voorhanden zijn, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken ten aanzien van feit 2 en feit 3 van de periode na 10 december 2021.