ECLI:NL:RBLIM:2025:11887

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
03.209784.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor boedelonttrekking tijdens faillissement en veroordeling voor niet voldoen aan inlichtingenplicht

Op 1 december 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in staat van faillissement was verklaard. De verdachte werd beschuldigd van boedelonttrekking van een bedrag van 18.168,50 euro, een trilplaat en gereedschap, en van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht jegens de curator. Tijdens de zitting op 17 november 2025 zijn de verdachte en zijn raadsman verschenen, en zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte vrijgesproken diende te worden.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de boedelonttrekking (feit 1) en sprak de verdachte vrij. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte opzettelijk niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht (feit 2) en niet de vereiste administratie had verstrekt (feit 3). De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf op van 40 uren, mede rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn slechte gezondheid en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank benadrukte het belang van een correcte afwikkeling van faillissementen en de verplichtingen die daaruit voortvloeien voor de gefailleerde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.209784.23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 december 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortestad] op [geboortedatum] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. N. Birrou, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 november 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte] met het parketnummer 03.209785.23.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:zich in de periode van 27 september 2021 tot en met 21 februari 2022 schuldig heeft gemaakt aan boedelonttrekking tijdens faillissement van 18.168,50 euro, een trilplaat en gereedschap;
Feit 2:in de periode van 29 september 2021 tot en met 4 augustus 2022 niet de vereiste inlichtingen heeft gegeven tijdens faillissement;
Feit 3:in de periode van 29 september 2021 tot en met 4 augustus 2022 als gefailleerde opzettelijk niet heeft voldaan aan de afgifteplicht jegens de curator.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte tijdens zijn faillissement werkzaamheden heeft verricht en 18.168,50 euro heeft verdiend. Dit geld heeft hij op een andere rekening laten storten dan de boedelrekening en dat heeft de verdachte ook bekend, terwijl de verdachte wist dat de inkomsten tijdens het faillissement in de boedel dienen te vallen. De officier van justitie heeft er tevens op gewezen dat het vaste praktijk is dat er na het faillissement binnen hoogstens een paar dagen een boedelrekening wordt geopend waar de gefailleerde gebruik van kan maken. Naast de som geld is er ook sprake van boedelonttrekking ten aanzien van de trilplaat en het gereedschap. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat de curator ermee heeft ingestemd dat hij die goederen mocht houden, maar dat dit het geval is blijkt niet uit het dossier.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de aangifte, het faillissementsverslag, de brief van de curator van 1 oktober 2021 en de beschikking van de rechter-commissaris van 10 december 2021 volgt dat meerdere keren is vastgesteld dat de verdachte geen gehoor gaf aan oproepingen en verzoeken tot het verstrekken van inlichtingen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van de informatie van de curator vastgesteld kan worden dat niet voldaan is aan de verplichting om de administratie te verstrekken aan de curator. De verdachte heeft ook bekend dat hij geen fatsoenlijke administratie heeft gevoerd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1, feit 2 en feit 3. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het requisitoir is gebaseerd op de aangifte namens de curator, maar dat bijna alle relevante onderliggende stukken ontbreken in het dossier.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat de curator wist dat de verdachte werkzaamheden uitoefende tijdens het faillissement en dat hij daarmee geld verdiende. Tevens heeft de curator gezegd dat de trilplaat en het gereedschap geen waarde meer hadden en dat de verdachte die dus mocht gebruiken voor zijn eigen werkzaamheden. Er is dus geen sprake van opzettelijke onttrekking en benadeling door de verdachte.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat het achteraf moeilijk vast te stellen is of de verdachte meer informatie had om te kunnen verstrekken. De verdachte heeft wel zijn medewerking verleend en stelt op zitting niet meer te weten wat hij nog thuis had liggen aan informatie.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat het te ver gaat om te stellen dat sprake is van een strafbaar feit. De verdachte geeft toe dat zijn administratie wat rommelig was, maar er is geen sprake van opzettelijk nalaten om administratie te verstrekken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte 18.168,50 euro, een trilplaat en gereedschap aan de boedel heeft onttrokken tijdens faillissement terwijl de verdachte wist dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. Ten aanzien van deze vraag beschikt de rechtbank over de aangifte namens de curator, de melding faillissementsfraude, een brief van de curator aan de verdachte van 1 oktober 2021 en het faillissementsverslag. Uit de aangifte blijkt dat er volgens de curator meer momenten zijn geweest van correspondentie tussen de curator en de verdachte over onder andere het geven van inlichtingen, het verstrekken van de administratie en de afspraak dat de verdachte het verdiende geld op de boedelrekening moest laten storten. De rechtbank constateert dat deze correspondentie niet is toegevoegd aan het dossier. Dit geldt ook voor de stukken waarop de inbewaringstelling gebaseerd is en eventuele stukken waaruit zou volgen dat de curator de afspraak over het betalen op de boedelrekening eerder dan 28 januari 2022 met de verdachte heeft gemaakt. Ook blijkt niet uit het dossier dat er daadwerkelijk een boedelrekening is geopend waar de verdachte gebruik van kon maken vlak na zijn faillissement, dan wel ten tijde van de verrichte werkzaamheden. De officier van justitie betoogt kennelijk dat het een feit van algemene bekendheid is dat een boedelrekening enkele dagen na de faillietverklaring door de bank geopend wordt en aan de gefailleerde bekend wordt gemaakt, maar de rechtbank beschouwt dit niet als een feit dat van algemene bekendheid is en dus geen bewijs behoeft.
In het faillissementsverslag [2] is opgenomen dat op 28 januari 2022 met de verdachte is afgesproken dat als hij opnieuw werkzaamheden verricht, hij de daaruit voortvloeiende inkomsten moet laten overboeken op de boedelrekening. De rechtbank beschikt ten aanzien van de verrichte werkzaamheden enkel over facturen gericht aan [bedrijfsnaam 1] die zien op de periode vanaf faillissementsdatum tot 14 november 2021. De rechtbank kan op basis van dit dossier daarom niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat hij de inkomsten uit zijn werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] op de boedelrekening moest laten overboeken en dat hij dit heeft nagelaten. Dit geldt eveneens voor de trilplaat en het gereedschap. De rechtbank kan op basis van dit dossier niet vaststellen dat met de verdachte is afgesproken dat de trilplaat en het gereedschap zouden worden verkocht. Daarover ziet de rechtbank geen correspondentie terug in het dossier tussen de curator en de verdachte, terwijl de verklaring van de verdachte hierover – dat het goederen van geringe waarde betrof die hij mocht blijven gebruiken om te kunnen werken – niet onaannemelijk is. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat de verdachte 18.168,50 euro, een trilplaat en gereedschap aan de boedel heeft onttrokken tijdens faillissement terwijl hij wist dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 en feit 3
[naam 2] heeft namens [naam 1]
aangiftegedaan en heeft zakelijk weergegeven het volgende verklaard: [3]
[naam 1] is op 28 september 2021 als curator aangesteld in een faillissement van [bedrijfsnaam 2] , een eenmansbedrijf van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboortestad] .
Op 4 augustus 2022 heeft [naam 1] melding gedaan van faillissementsfraude tegen deze [verdachte] .
Wij hebben [verdachte] meermaals aangeschreven. Ook hebben wij telefonisch
contact opgenomen met [verdachte] . [verdachte] werd ook uitgenodigd op ons kantoor, maar is niet verschenen. We hebben ook de benodigde stukken gevraagd. [verdachte] heeft echter de benodigde stukken niet aangeleverd.
[verdachte] is op een later moment wel bij ons op kantoor gekomen en heeft toen
toegezegd de benodigde stukken aan te leveren, maar dit heeft hij niet gedaan.
We hebben hem nog vaker aangeschreven, maar er kwamen steeds geen stukken van [verdachte] .
Toen heeft curator [naam 1] gevraagd om een faillissementsverhoor bij de rechter-commissaris. In eerste instantie kwam [verdachte] ook niet naar die oproep. Door de rechtbank werd hij toen opgeroepen middels een aangetekend schrijven. Ook hebben wij deze uitnodiging via de mail aan hem toegezonden zodat we zeker wisten dat het bericht hem zou bereiken. [verdachte] heeft toen gemeld dat hij ziek was. Bij een tweede oproep is [verdachte] niet verschenen. In overleg met de rechter-commissaris hebben wij toen om een inbewaringstelling verzocht.
Op 10 december 2021 kwam de beschikking tot de inbewaringstelling en deze werd ook meteen die 10 december 2021 ten uitvoer gebracht. De curator en ik hebben [verdachte] toen in de P.I. bezocht en aan hem onze vragen kunnen stellen. Aan de hand van onze vragen om stukken in de PI aan [verdachte] heeft de rechter-commissaris hiertoe besloten schorsende voorwaarden aan [verdachte] op te leggen.
De woning waar [verdachte] woonde is na zijn inbewaringstelling ontruimd. Dit betrof een huurhuis. [verdachte] heeft toen aangegeven dat de stukken in een garage van zijn inmiddels ex-vrouw zouden liggen.
Er is wel nog contact geweest met [verdachte] , want hij zou nog een computer hebben waarop ook nog stukken zouden staan. Hij heeft toen een aantal facturen doorgestuurd, maar dit waren niet alle stukken die hij had beloofd te sturen.
De verdachteheeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard: [4]
V = vraag verbalisanten
A = antwoord verdachte
V: Heeft u wel een administratie gevoerd over de door u verrichte werkzaamheden?
A: Ja. Ik heb alles dat ik nog had aan [naam 1] aangeleverd, maar we zijn een keer verhuisd en toen is een deel in een box terecht gekomen. We moesten binnen twee of drie en een halve dag verhuizen en toen is wel een deel kwijt geraakt van de administratie.
V: U heeft dus wel administratie gevoerd? En wie deed de administratie?
A: Ik deed de administratie zelf. Dat heb ik ook op de rechtbank verteld. Een deel van de inboedel is toen ook niet opgeslagen omdat we hals over kop moesten verhuizen. Ik begrijp ook niet dat de curator maar door bij blijft gaan over ontbrekende stukken terwijl ik duidelijk vanaf het begin heb gezegd dat een deel is kwijtgeraakt tijdens de verhuizing. Of beter gezegd tijdens de ontruiming, want dat was het meer.
De bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 en feit 3
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 28 september 2021 in staat van faillissement is verklaard en dat de curator de verdachte heeft verzocht te voldoen aan zijn inlichtingenplicht en hem heeft verzocht tot verstrekking van de benodigde stukken aan de curator. De verdachte heeft verklaard dat hij een deel van de administratie is kwijtgeraakt tijdens de ontruiming van zijn woning. De ontruiming van zijn woning vond plaats ná de inbewaringstelling op 10 december 2021. De rechtbank is van oordeel dat daarmee vast is komen te staan dat de verdachte vóór de ontruiming van zijn woning nog beschikte over bewaarde administratie en bijhorende stukken waar de curator naar heeft gevraagd en dat hij dit ook wist. Deze bewaarde administratie en bijbehorende stukken lagen immers in de garagebox van de later ontruimde woning, waar de verdachte in zijn verhoor naar verwijst. Daarmee heeft de verdachte opzettelijk niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht waar hij op gewezen is door de curator vóór de inbewaringstelling. De rechtbank acht daarom feit 2 en feit 3 wettelijk en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht ten aanzien van feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven, door niet te voldoen aan oproepen van de curator en/of de rechter-commissaris om te verschijnen om de gevraagde informatie te verstrekken. Het dossier maakt wel gewag van een brief van 1 oktober 2021 waarin wordt verzocht om inlichtingen te verstrekken, maar niet blijkt of en hoe die de verdachte heeft bereikt. Op grond van het dossier kan de rechtbank ook niet vaststellen hoe de verdachte is opgeroepen bij de rechter-commissaris. Deze oproepingen zijn namelijk niet toegevoegd aan het dossier. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat de periode van 29 september 2021 tot en met 10 december 2021 wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte werd op 10 december 2021 in bewaring gesteld en na de inbewaringstelling werd zijn woning ontruimd. Tijdens die ontruiming zijn volgens de verdachte de bewaarde administratie en bijbehorende stukken kwijt geraakt. Het dossier bevat geen correspondentie tussen de curator en de verdachte over het voldoen aan de inlichtingenplicht na die datum en ook geen facturen van na die periode. Op basis van het dossier kan de rechtbank dus niet vaststellen dat na de ontruiming nog meer bewaarde administratie en bijbehorende stukken opzettelijk door de verdachte niet zijn verstrekt aan de curator. Nu voor de periode na 10 december 2021 onvoldoende objectieve bewijsmiddelen voorhanden zijn, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken ten aanzien van feit 2 en feit 3 van de periode na 10 december 2021.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 2
in de periode van 29 september 2021 tot en met 10 december 2021 in Nederland,
als degene die op 28 september 2021 in staat van faillissement was verklaard en
wettelijk verplicht was tot het geven van inlichtingen opzettelijk onvolledige inlichtingen heeft gegeven, door niet te voldoen aan
- verzoeken van de curator om inlichtingen, inhoudende de administratie en
boekhouding van [bedrijfsnaam 2] te verstrekken;
Feit 3
als degene die in staat van faillissement was verklaard, in de periode van 29 september 2021 tot en met 10 december 2021 in Nederland, desgevraagd opzettelijk niet terstond,
overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichting ter zake, een ingevolge
de wettelijke verplichtingen bewaarde administratie en de daartoe behorende bescheiden in
ongeschonden vorm aan de curator heeft verstrekt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
eendaadse samenloop van:
Feit 2:
in staat van faillissement verklaard en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen, opzettelijk onvolledige inlichtingen geven
en
Feit 3:
het tijdens faillissement opzettelijk niet voldoen aan de verplichting tot het verstrekken van de administratie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uren (subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis) en een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en betoogd dat de verdachte gezien zijn medische omstandigheden niet in staat is om een taakstraf uit te voeren. De verdediging heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een geheel voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is op 28 september 2021 in staat van faillissement verklaard en heeft vervolgens tweeënhalve maand niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht. De verdachte wist dat nog een deel van de administratie in een garage(box) lag en heeft deze niet verstrekt, terwijl de curator daar wel om verzocht. De verdachte heeft van zijn administratie een warboel gemaakt, zo verklaarde hij ter terechtzitting. Het maatschappelijke en economische verkeer verlangt dat faillissementen correct, voortvarend en efficiënt worden afgewikkeld. De verdachte heeft door zijn handelen een dergelijke wijze van afwikkeling tijdens de bewezenverklaarde periode gefrustreerd. De officier van justitie heeft zijn strafeis mede gebaseerd op het standpunt dat de schuldeisers van de eenmanszaak ook daadwerkelijk zijn benadeeld, maar de rechtbank acht dat niet bewezen en zal onder meer om die reden een minder zware straf opleggen.
Uit het strafblad van de verdachte d.d. 17 oktober 2025 volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat de feiten vier jaar geleden zijn gepleegd. De verdachte heeft inmiddels geen vaste woon- of verblijfplaats, is niet aan het werk door zijn slechte gezondheid en ontvangt momenteel geen uitkering. Hij is bezig met het verkrijgen van een huurwoning en is aan het wachten op een medische ingreep. De rechtbank ziet mede gezien deze persoonlijke omstandigheden geen redenen voor de oplegging van een onvoorwaardelijke straf. Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren met een proeftijd van twee jaren passend is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 194 en 344a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 en feit 3 tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Bastiaans, voorzitter, mr. N.P.J. van de Pasch en mr. K. Mestrom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Tubée, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1:
hij als degene die in staat van faillissement was verklaard,
voor of tijdens dat faillissement, te weten in of omstreeks de periode van 27
september 2021 tot en met 21 februari 2022 te Susteren en/of elders in Nederland,
een geldbedrag van in totaal 18.168,50 euro en/of een trilplaat en/of
gereedschap(pen), in elk geval enig goed, aan de boedel heeft onttrokken, terwijl hij,
verdachte, wist dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun
verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
Feit 2:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 september 2021 tot en
met 4 augustus 2022 te Susteren en/of elders in Nederland,
als degene die op 28 september 2021 in staat van faillissement was verklaard en
wettelijk verplicht was tot het geven van inlichtingen
zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of heeft geweigerd de vereiste
inlichtingen te geven en/of opzettelijk onjuiste en/of onvolledige inlichtingen heeft
gegeven, door niet te voldoen aan
- verzoeken van de curator om inlichtingen, inhoudende de administratie en
boekhouding van [bedrijfsnaam 2] te verstrekken en/of
- ( een) oproep(en) van de curator en/of de rechter-commissaris om te verschijnen
om voornoemde informatie te verstrekken;
Feit 3:
hij als degene die in staat van faillissement was verklaard, in of omstreeks de
periode van 29 september 2021 tot en met 4 augustus 2022
te Susteren en/of elders in Nederland, desgevraagd opzettelijk niet terstond,
overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichting ter zake, een ingevolgde
de wettelijke verplichtingen gevoerde en/of bewaarde administratie en/of de
daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in
ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke
termijn leesbaar te maken,
aan de curator heeft verstrekt.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2022142102, gesloten d.d. 10 april 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 109.
2.Pagina 32 van het procesdossier.
3.Proces-verbaal aangifte [naam 2] d.d. 17 november 2022, p. 10 en 11.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 april 2023, p. 94.