ECLI:NL:RBLIM:2025:11890

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
03.209785.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen van 18.168,50 euro wegens onvoldoende bewijs van misdrijf

Op 1 december 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van een bedrag van 18.168,50 euro. De verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L.P.H. Hameleers. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 17 november 2025, waarbij zowel de verdachte als haar raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat de verdachte op de hoogte was van de faillissementsstatus van de medeverdachte en het geld op haar rekening was gestort. De verdediging betwistte dit en stelde dat de verdachte niet wist dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de medeverdachte het geld had onttrokken aan de boedel tijdens het faillissement. Er ontbraken cruciale documenten in het dossier die de stellingen van de officier van justitie konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.209785.23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 december 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortestad] op [geboortedag] 1972 ,
wonende te [woonplaats]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 november 2025. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte] met het parketnummer 03.209784.23.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van 18.168,50 euro.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met het bestanddeel dat het geld ‘afkomstig was uit enig misdrijf’, bedoelt de steller van de tenlastelegging de boedelonttrekking tijdens faillissement door de [medeverdachte] . De verdachte wist dat de [medeverdachte] in staat van faillissement was verklaard. Daarna heeft de medeverdachte zijn werkzaamheden voortgezet en het verdiende geld laten storten op de rekening van de verdachte, terwijl dit geld op de boedelrekening overgemaakt diende te worden. De verdachte had dit ook moeten weten. Zij heeft haar rekening en bankpas ter beschikking gesteld aan de medeverdachte en zij wist dat er geld op haar rekening overgemaakt werd. Zij hield bovendien ook zelf toegang tot haar rekening via internetbankieren en het geld is door de verdachte en de medeverdachte gebruikt om van te leven.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte niet wist en ook niet had moeten weten dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was. De medeverdachte had haar verteld dat hij mocht doorwerken tijdens het faillissement en dat hij haar rekening en bankpasje nodig had. Voorts is het geld niet naar de verdachte gegaan. Ze heeft enkel een of twee keer bedragen ontvangen om van te leven.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de medeverdachte 18.168,50 euro aan de boedel heeft onttrokken tijdens faillissement terwijl de medeverdachte wist dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. Ten aanzien van deze vraag beschikt de rechtbank over de aangifte namens de curator, de melding faillissementsfraude, een brief van de curator aan de medeverdachte van 1 oktober 2021 en het faillissementsverslag. Uit de aangifte blijkt dat er volgens de curator meer momenten zijn geweest van correspondentie tussen de curator en de medeverdachte over onder andere het geven van inlichtingen, het verstrekken van de administratie en de afspraak dat de medeverdachte het verdiende geld op de boedelrekening moest laten storten. De rechtbank constateert dat deze correspondentie niet is toegevoegd aan het dossier. Dit geldt ook voor de stukken waarop de inbewaringstelling gebaseerd is en eventuele stukken waaruit zou volgen dat de curator de afspraak over het betalen op de boedelrekening eerder dan 28 januari 2022 met de medeverdachte heeft gemaakt. Ook blijkt niet uit het dossier dat er daadwerkelijk een boedelrekening is geopend waar de medeverdachte gebruik van kon maken vlak na zijn faillissement, dan wel ten tijde van de verrichte werkzaamheden. De officier van justitie betoogt kennelijk dat het een feit van algemene bekendheid is dat een boedelrekening enkele dagen na de faillietverklaring door de bank geopend wordt en aan de gefailleerde bekend wordt gemaakt, maar de rechtbank beschouwt dit niet als een feit dat van algemene bekendheid is en dus geen bewijs behoeft.
In het faillissementsverslag [1] is opgenomen dat op 28 januari 2022 met de medeverdachte is afgesproken dat als hij opnieuw werkzaamheden verricht, hij de daaruit voortvloeiende inkomsten moet laten overboeken op de boedelrekening. De rechtbank beschikt ten aanzien van de verrichte werkzaamheden enkel over facturen gericht aan [bedrijfsnaam] die zien op de periode vanaf faillissementsdatum tot 14 november 2021. De rechtbank kan op basis van dit dossier daarom niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de medeverdachte op de hoogte was van het feit dat hij de inkomsten uit zijn werkzaamheden voor [bedrijfsnaam] op de boedelrekening moest laten overboeken en dat hij dit heeft nagelaten. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat de medeverdachte 18.168,50 euro aan de boedel heeft onttrokken tijdens faillissement terwijl hij wist dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. De rechtbank heeft de medeverdachte in zijn vonnis vrijgesproken voor dit feit.
De rechtbank stelt vast dat onder meer bewezen dient te worden dat de tenlastegelegde geldsom afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank heeft de medeverdachte bij vonnis van heden vrijgesproken van de boedelonttrekking tijdens faillissement die de officier van justitie als gronddelict heeft aangemerkt. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat het geldbedrag van 18.168,50 euro afkomstig is uit enig misdrijf, wat met zich brengt dat het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Bastiaans, voorzitter, mr. N.P.J. van de Pasch en mr. K. Mestrom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Tubée, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op tijdstippen in de periode van 5 oktober 2021 tot en met 21 februari 2022 te
Susteren en/of elders in Nederland (van) een geldbedrag van in totaal EURO
18.168,50 heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft
omgezet en/of gebruik heeft gemaakt terwijl zij, verdachte wist althans
redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk –
afkomstig was uit enig misdrijf.

Voetnoten

1.Pagina 32 van het procesdossier.