ECLI:NL:RBLIM:2025:12108

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
03.263611.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met gevangenisstraf en schadevergoeding aan nabestaanden

Op 8 december 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 augustus 2024 in Ospel zijn huisgenoot, [slachtoffer], heeft gedood door hem meerdere keren met een houten stok tegen het hoofd te slaan. De verdachte, geboren in Bulgarije en thans gedetineerd, werd bijgestaan door mr. C.C. Haanappel. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 november 2025, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van doodslag, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte geen vol opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door het toebrengen van fors geweld aan het hoofd van het slachtoffer de aanmerkelijke kans op overlijden had aanvaard. De rechtbank achtte de doodslag wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 10 jaar op. Tevens werd de vordering tot schadevergoeding van de nabestaanden, [nabestaande 1] en [nabestaande 2], volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, en legde de schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.263611.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 december 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] (Bulgarije) op [geboortedag 1] 1988,
thans gedetineerd in de [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. C.C. Haanappel, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De nabestaanden van [slachtoffer] (hierna ook wel: [slachtoffer] ), te weten [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is op de zitting gehoord mr. K. Valkeneers. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van [nabestaande 2] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
op 17 augustus 2024 te Ospel [slachtoffer] van het leven heeft beroofd (
primair),
dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en dit de dood ten gevolge heeft gehad (
subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de verdachte geen vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
Verbalisantenzijn op 17 augustus 2024 naar aanleiding van een melding naar het ziekenhuis Sint Jans Gasthuis te Weert gegaan en hebben hier als volgt over gerelateerd: [2]
Op zaterdag 17 augustus 2024 omstreeks 8:14 uur was ik verbalisant belast met de
noodhulpsurveillance van het basisteam Weert - Nederweert en Leudal.
Op voornoemde datum en tijdstip kreeg ik samen met collega [naam] de
melding om te gaan naar het ziekenhuis te Weert.
Volgens de melding zou hier een man binnen zijn gebracht naar aanleiding van een
mishandeling. Deze man was 30 minuten gereanimeerd en overleden.
Drs. A.I.C. Christiaens, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), heeft op 21 augustus 2024 in
het rapport forensisch pathologisch onderzoekonder meer geschreven: [3]
Naam : [slachtoffer] (M)
Geboortedatum : [geboortedag 2] 2002
Geboorteplaats : [geboorteplaats 2] (Bulgarije)
Datum overlijden : 17 augustus 2024
Datum sectie : 20 augustus 2024
Volgens van de verbalisant en uit het schouwverslag verkregen informatie zou [slachtoffer] , 22 jaar oud, letsel hebben opgelopen bij een ruzie. De volgende ochtend zou hij naar het St. Jans Gasthuis te Weert zijn gebracht. Kort na aankomst op de spoedeisende hulp ontstond een reanimatiebehoeftige toestand. Een poging tot reanimatie (met onder meer plaatsing van een beademingsbuis en toepassing van borst-compressie) was niet succesvol; betrokkene overleed op 17 augustus 2024 omstreeks 7.50 uur.
Aan de rechterzijde van het hoofd was fors schedelhersenletsel door hevig
stomp botsende krachtinwerking met of op een hard voorwerp en/of structuur. Genoemd hoofdletsel kan aanleiding hebben gegeven tot hersenfunctiestoornissen; op basis waarvan de reanimatiebehoeftige toestand en het overlijden zonder meer kan worden verklaard.
Er waren aan het lichaam geen verdere traumatische afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren. Aan de rechterschouder en de linkerzijde van de borst waren bloeduitstortingen met een gedubbelde ofwel gepaarde langwerpige vorm (zogeheten tramline verwondingen), passend bij krachtinwerking met een langwerpig (buisvormig tot plat) voorwerp. Verdere waren ter hoogte van de ledematen en borst enkele letsels door stomp botsende en/of schavende krachtinwerking (zoals stoten, vallen of slagen). Deze letsels waren zonder directe betekenis ten aanzien van het overlijden.
Het overlijden van [slachtoffer] , 22 jaar oud, kan worden verklaard door de gevolgen van schedelhersenletsel in het kader van hevige stomp botsende krachtinwerking op de rechterzijde van het hoofd.
Het NFI heeft tevens een rapport opgesteld over het onderzoek naar de aanwezigheid van
dactyloscopische sporen, waarin onder meer het volgende staat beschreven: [4]
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materialen
SIN
Omschrijving volgens het aanvraagformulier/ Toelichting
Omschrijving in rapport
(indien van toepassing)
AAOR7325NL
Hout
Tak
Betreft een tak van ongeveer 90 centimeter lang en 6 centimeter breed
Tak AAOR7325NL
Het onderzoeksmateriaal betreft een tak van circa 90 centimeter lang, welke aan beide zijden is afgebroken. Een van de uiteinden is verkoold. De tak is in de lengte gespleten, met als gevolg dat een zijde, de buitenzijde, intact is met schors en aan de andere zijde, de binnenzijde, is afgespleten.
De tak is met het blote oog en met behulp van een microscoop onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn meerdere bloedsporen aangetroffen op de gespleten zij, richting het verkoolde uiteinde. Twee delen van bloedsporen op de gespleten zijde zijn uitgesneden. De bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed en AAOR7325NL#01 tot en met #04, #07 en #08 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
De tak is aan zowel de schorszijde als de gespleten zijde in drie delen bemonsterd gericht op het verzamelen van DNA van degenen(n) die de tak heeft (hebben) gehanteerd of er mee in aanraking is (zijn) geweest. De bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed en als AAOR7325NL#01 tot en met #04, #07 en #08 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie van het onderzoek
Tak AAOR7325NL
AAOR7325NL#01
verkoolde uiteinde
schorszijde
DNA kan afkomstig zijn van:
minimaal één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer]
Onderzoek naar aard celmateriaal:
- bloed aangetroffen?
Bewijskracht:
- meer dan 1 miljard
Resultaat:
nee
AAOR7325NL#02
midden van de tak
schorszijde
DNA kan afkomstig zijn van:
minimaal twee personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- minimaal één andere persoon:
het DNA-mengprofiel is onvoldoende
informatief om te kunnen beoordelen van
wie dit DNA afkomstig kan zijn
Onderzoek naar aard celmateriaal:
- bloed aangetroffen?
Bewijskracht:
- niet berekend vanwege resultaat
AAOR7325NL#01
- niet van toepassing
Resultaat:
nee
AAOR7325NL#03
niet-verkoolde uiteinde
schorszijde
DNA kan afkomstig zijn van:
minimaal één persoon:
verdachte [verdachte]
Onderzoek naar aard celmateriaal:
- bloed aangetroffen?
Bewijskracht:
- meer dan 1 miljard
Resultaat:
nee
AAOR7325NL#04
verkoolde uiteinde
gespleten zijde
DNA kan afkomstig zijn van:
minimaal één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer]
Onderzoek naar aard celmateriaal:
- bloed aangetroffen?
Bewijskracht:
- niet berekend vanwege resultaat
AAOR7325NL#01
Resultaat:
ja (zie toelichting)
AAOR7325NL#05
deel van een bloedspoo
DNA kan afkomstig zijn van:
één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer]
Onderzoek naar aard celmateriaal:
- bloed aangetroffen?
Bewijskracht:
- meer dan 1 miljard
Resultaat:
ja (zie toelichting)
AAOR7325NL#06
deel van een bloedspoor
DNA kan afkomstig zijn van:
één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer]
Onderzoek naar aard celmateriaal:
- bloed aangetroffen?
Bewijskracht:
- niet berekend vanwege resultaat
AAOR7325NL#05
Resultaat:
ja (zie toelichting)
AAOR7325NL#07
midden van de tak
gespleten zijde
DNA kan afkomstig zijn van:
minimaal één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer]
Onderzoek naar aard celmateriaal:
- bloed aangetroffen?
Bewijskracht:
- niet berekend vanwege resultaat
AAOR7325NL#01
Resultaat:
nee
AAOR7325NL#08
niet-verkoolde uiteinde
gespleten zijde
Dit DNA-profiel is onvoldoende informatief voor een vergelijkend DNA-onderzoek.
Onderzoek naar aard celmateriaal:
- bloed aangetroffen?
Resultaat:
nee
Toelichting:
Op grond van het uitgevoerde onderzoek is geconcludeerd dat de bemonstering bloed bevat. Dit bloed kan afkomstig zijn van slachtoffer [slachtoffer] .
De verdachteheeft ter terechtzitting van 24 november 2025 – voor zover relevant en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
“Ik was in de nacht van 16 op 17 augustus 2024 thuis in de woonkamer, aan de [adres] in Ospel, samen met mijn huisgenoot en vriend, tevens collega, [slachtoffer] . Ik had het gevoel dat hij mij had opgelicht en geld van mij had gestolen. Ik stelde hier vragen over aan hem en zo kregen we ruzie. Uiteindelijk is hij op de bank in slaap gevallen. Ik was kwaad op hem. Ik heb buiten in de tuin een houten stok gevonden en heb [slachtoffer] hier meerdere keren mee geslagen, terwijl hij lag te slapen. Ik heb hem onder andere op zijn hoofd geslagen. Het kan zijn dat ik hem hierbij twee keer heb geraakt op het hoofd. Ik kon mijn eigen kracht niet goed inschatten, dus het slaan was met meer kracht dan ik had gedacht.”
De bewijsoverweging
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van op 17 augustus 2024 in Ospel opgelopen schedelhersenletsel. De verdachte heeft bekend dat hij op die datum [slachtoffer] , terwijl hij op de bank lag te slapen, meerdere malen met een houten stok, van aanzienlijke omvang, op het hoofd heeft geslagen. Dat de verdachte daarbij een forse kracht heeft uitgeoefend blijkt niet alleen uit zijn eigen verklaring, maar volgt ook uit de impact die de klappen op het hoofd van het slachtoffer hebben gehad. Het fatale letsel dat [slachtoffer] hierdoor heeft opgelopen, valt daarmee zonder meer door het handelen van de verdachte te verklaren.
De verdediging heeft deze feitelijkheden niet bestreden, maar heeft betoogd dat de verdachte geen vol opzet had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door meermalen met een dergelijke stok met volle kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] te slaan op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor zou komen te overlijden. Het hoofd is immers een zeer kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Wanneer, zoals in deze zaak, fors geweld wordt toegepast op het hoofd is sprake van een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat daardoor ernstig hersenletsel kan ontstaan, als gevolg waarvan een slachtoffer komt te overlijden. Dit gevolg is in deze zaak ook daadwerkelijk ingetreden. Het meermalen met een houten stok met volle kracht tegen het hoofd slaan is voorts naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een handeling die zozeer gericht is op de dood dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht de primair tenlastegelegde doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Primair:
op 17 augustus 2024 te Ospel [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] meerdere keren met kracht met een stok tegen het hoofd te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Primair:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Psycholoog K.M. ten Brinck en psychiater S. Rakhshandehroo hebben over de geestvermogens van de verdachte op 13 augustus 2025 een rapportage uitgebracht. De verdachte is hiertoe klinisch geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (hierna ook wel: PBC). De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid in zijn geheel uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de strafeis van de officier van justitie te matigen, omdat het bewezenverklaarde in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend aan de verdachte. Voorts heeft zij daartoe gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij zij met name aandacht heeft gevraagd voor de erbarmelijke werk- en leefomstandigheden waarin de verdachte als arbeidsmigrant verbleef.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft in de vroege ochtend van 17 augustus 2024 zijn huisgenoot, collega en vriend in de woning door middel van geweld om het leven gebracht. De aanleiding van het strafbare feit was volgens de verdachte een conflict met het slachtoffer over geld. De verdachte vermoedde dat het slachtoffer via zijn telefoon dit geld van hem had gestolen; hetgeen (achteraf) overigens niet is gebleken. De verdachte was hier echter van overtuigd en hij heeft uit boosheid het slapende slachtoffer meerdere keren op zijn hoofd geslagen met een stok, die ongeveer 90 cm lang en 6 cm breed was. Het slachtoffer is ten gevolge van die slagen een paar uur later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. Alhoewel niet duidelijk is of het slachtoffer het wel zou hebben overleefd als hij eerder naar het ziekenhuis zou zijn gebracht, is het wel schrijnend om te constateren dat het slachtoffer, die bewusteloos en met fors bebloed gezicht op de bank lag - door de taalbarrière en onwetendheid over de ernst van het letsel - pas uren later door collega’s in een bedrijfsbus naar het ziekenhuis is gebracht en dat er niet eerder met spoed medische hulp is gezocht.
De verdachte heeft vanaf het eerste moment bij de politie bekend schuldig te zijn aan de dood van het slachtoffer. Hoewel hij eerder wisselende verklaringen heeft gegeven over de toedracht, heeft hij uiteindelijk in het Pieter Baan Centrum toegegeven dat hij het slachtoffer in zijn slaap heeft geslagen en is hij ter terechtzitting bij deze verklaring gebleven, waarmee hij openheid van zaken heeft gegeven. Ofschoon bij de verdachte emoties moeilijk zijn waar te nemen, blijkt uit de rapportage van het PBC dat er zeker lijdensdruk door de onderzoekers en groepsleiding is waargenomen in de gesprekken met hem over het tenlastegelegde. De verdachte heeft meerdere keren aangegeven dat hij nog nooit zo'n grote fout heeft gemaakt en dat hij het ook heel erg vindt dat het slachtoffer, met wie hij eigenlijk goed contact had, dood is. Hij schaamt zich ervoor en wil ook de verantwoordelijkheid ervoor nemen; hij vindt dat hij straf verdient.
Doodslag is een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht, omdat inbreuk wordt gemaakt op het meest fundamentele recht van de mens: het recht op leven. Doodslag wordt door de samenleving als schokkend ervaren, maar bovenal heeft de verdachte hiermee de familie en vrienden van [slachtoffer] een dierbare ontnomen en hun onherstelbaar leed en verdriet aangedaan. De rechtbank realiseert zich dat geen straf ooit recht zal kunnen doen aan het persoonlijke leed van de nabestaanden. De ter terechtzitting voorgelezen verklaring van de moeder van het slachtoffer en de toelichting op de verzochte schadevergoeding spreken in dit verband ook boekdelen.
De rechtbank begrijpt derhalve dat er bij de nabestaanden en de maatschappij behoefte bestaat aan vergelding in de vorm van een straf. Gezien de ernst van het feit kan in beginsel ook slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die onder meer blijken uit de bevindingen in het rapport van psycholoog Van Toorn van 5 november 2024 en de reeds besproken PBC-rapportage van 13 augustus 2025. Uit deze rapportages volgt dat er bij de verdachte geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrisch ziektebeeld of -stoornis. Wel is wat betreft het cognitief functioneren sprake van verlaagd functioneren; de verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau. Daarbij heeft hij een enigszins onrijpe persoonlijkheid en een aantal ontwijkende en vermijdende persoonlijkheidskenmerken, maar dit kan worden gezien als coping-mechanismen in samenhang met culturele aspecten en
en met minder goed ontwikkelde intellectuele vaardigheden. Uiteindelijk bereiken deze kenmerken van de verdachte niet het niveau van een (persoonlijkheids)stoornis. Ook gebruikt de verdachte vaker verdovende middelen, te weten alcohol, cannabis en amfetamine. Hij gebruikt om de zware en onaangename werkzaamheden beter te kunnen volhouden, om zich beter te kunnen ontspannen en uit verveling. Toch kan niet worden gesproken van een stoornis in het gebruik van middelen, aangezien er onduidelijkheid bestaat over de hoeveelheden en het gebruik in middelen niet heeft geleid tot problemen in de werksituatie of anderszins. Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt ingeschat als laag. Mede hierdoor en vanwege de afwezigheid van ernstige psychopathologie hebben de deskundigen geen aanbevelingen gedaan voor eventuele interventies om het recidivegevaar te beperken.
De deskundigen hebben geadviseerd het tenlastegelegde in enigszins verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte, omdat zijn handelings- en keuzevrijheid in beperkte mate werd ingeperkt door zijn cognitieve beperkingen. De rechtbank volgt dit advies en is van oordeel dat de officier van justitie hier in haar strafeis onvoldoende rekening mee heeft gehouden.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 10 jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Nabestaande [nabestaande 2] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 18.104,75, bestaande uit € 604,75 aan materiële schade en € 17.500 affectieschade.
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, mede gelet op artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag zoals gevorderd. De vordering is voldoende onderbouwd en verder niet weersproken door de verdediging. Omdat de vordering de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank de gehele vordering toewijsbaar, bestaande uit zowel materiële- als affectieschade. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel krachtens artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 10 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [nabestaande 2] , van een bedrag van
€ 18.104,75, bestaande uit € 604,75 materiële schade en € 17.500 immateriële schade;
  • vermeerdert de vergoeding van de schade met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [nabestaande 2] , van een bedrag van € 18.104,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 125 dagen;
  • bepaalt dat de toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat de veroordeelde van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Hermanides, voorzitter, mr. S.A.M.C. van de Winkel en mr. I.T.H.L. van de Bergh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M.A. Curfs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2025.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 augustus 2024 te Ospel, gemeente Nederweert
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] één of meerdere keren, met kracht met een stok, althans een voorwerp, tegen het hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2024 te Ospel, gemeente Nederweert
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere hoofdverwondingen, heeft
toegebracht, door die [slachtoffer] één of meerdere keren, met kracht met een stok,
althans een voorwerp, tegen het hoofd te slaan,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024132984, gesloten d.d. 11 september 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 243.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2024, pg. 20-21.
3.Uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024132984, gesloten d.d. 31 oktober 2024, doorgenummerd pg. 1-201, het voorlopig rapport forensisch pathologisch onderzoek van het NFI d.d. 21 augustus 2024, pg. 53-56.
4.Uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024132984, gesloten d.d. 31 oktober 2024, doorgenummerd pg. 1-201, het NFI rapport over het onderzoek naar de aanwezigheid van dactyloscopische sporen d.d. 10 oktober 2024, pg. 193-201.