ECLI:NL:RBLIM:2025:12126

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
11931301 cv expl 25-4163
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verbod tot wijziging van bestrating in burengeschil met persoonlijk gebruiksrecht

In deze zaak, die op 8 december 2025 door de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], en gedaagde, [gedaagde]. De eisers vorderen een verbod voor gedaagde om de bestrating van een strook grond, waarop een persoonlijk gebruiksrecht van eisers rust, te wijzigen. De achtergrond van het geschil ligt in een eerder gesloten overeenkomst tussen partijen, waarin gedaagde zich had verbonden om eisers niet te hinderen in hun gebruik van de grond. Gedaagde heeft echter op verschillende momenten geprobeerd de bestrating te veranderen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eisers een spoedeisend belang hebben bij hun vordering, omdat gedaagde aanstalten maakt om de bestrating te vervangen. De rechter heeft de overeenkomst tussen partijen geïnterpreteerd en geconcludeerd dat de termijn van drie maanden, waarbinnen gedaagde de bestrating mocht vervangen, als een fatale termijn moet worden beschouwd. Aangezien deze termijn inmiddels verstreken is, is gedaagde niet langer gerechtigd om wijzigingen aan te brengen zonder toestemming van eisers.

De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde inbreuk maakt op de rechten van eisers door de bestrating te willen wijzigen, en dat dit in strijd is met de eerder gemaakte afspraken. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden. De rechter heeft een dwangsom van € 10.000,00 opgelegd voor het geval gedaagde het verbod overtreedt. Het vonnis benadrukt het belang van contractuele afspraken en de bescherming van persoonlijk gebruiksrechten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11931301 \ CV EXPL 25-4163
Vonnis in kort geding van 8 december 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. R.P.H. Sangers,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.H.J.M. Stassen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 3 november 2025 met producties 1 tot en met 21;
- producties 1 tot en met 10 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 24 november 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarbij zowel [gedaagde] als [eisers] pleitaantekeningen respectievelijk spreekaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is eigenaar van het kadastrale perceel gemeente [kadasternummer 1] , plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] .
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van het kadastrale perceel gemeente [kadasternummer 2] , plaatselijk bekend als [adres 2] te [woonplaats] .
2.3.
Tussen partijen is eerder een bodemprocedure bij deze rechtbank gevoerd onder zaaknummer C/03/297226 / HA ZA 21-509. Ter beëindiging van die procedure zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2022 – voor zover relevant voor dit geschil – het volgende overeengekomen (hierna: de overeenkomst) [1] :
“1. Als uitgangspunt heeft te gelden productie 7 als door gedaagden in deze procedure ingebracht. Deze productie wordt aan dit proces-verbaal gehecht.
Gedaagden verlenen aan eisers
een persoonlijk gebruiksrecht, inhoudende dat eisers over het nader te omschrijven stuk grond mogen gaan, zowel te voet als met de auto. Het gebruiksrecht ziet op ‘het stuk grond’ (gedeelte van perceel 3330).
‘Het stuk grond’ reikt van punt 5 tot en 8 als aangegeven op productie 7, en voor zover de grond niet in eigendom toebehoort aan de gemeente.
Gedaagden zullen eisers niet hinderen in dit persoonlijk recht. Voornoemd autogebruik ziet alleen op de auto van eisers en de auto van de tuinier.
2. (…)
3. ‘ Het stuk grond’ wordt opnieuw voorzien van een grondbedekking, welke afwijkt van de grondbedekking van eisers (tot aan de zijgevel van het pand van gedaagden). De grondbedekking is passend bij de grondbedekking van eisers. Ook worden er piketpaaltjes ingeslagen door gedaagden op eigen kosten. Die piketpaaltjes worden in de grond geslagen, in die zin dat zij niet aan het gebruiksrecht als omgeschreven onder in de weg staan. Het onder 3 genoemde vindt plaats
uiterlijk binnen drie maanden na inmeting door het Kadasterals genoemd onder 4.
4. Tussen partijen bestaat discussie over wie eigenaar is van de grond tussen de punten 8 tot 10 (als aangeduid op productie 7, zie onder 1.). Aan het Kadaster wordt gezamenlijk opdracht gegeven de erfgrens uit te zetten. De advocaten geven, namens partijen, het Kadaster gezamenlijk opdracht, uiterlijk één maand na heden. De kosten die met het uitzetten van de erfgrens gemoeid zijn worden door partijen gezamenlijk, bij helfte, gedragen. De advocaten zijn niet aanwezig bij de feitelijke meting door het Kadaster.”
Met eisers wordt [eisers] bedoeld en met gedaagden onder meer [gedaagde] .
2.4.
Op 22 november 2022 heeft het Kadaster de erfgrens ingemeten.
2.5.
Bij onder zaaknummer 11823818 CV EXPL 25-3129 gewezen vonnis in kort geding van 1 september 2025 is [gedaagde] veroordeelt om de klinkers/tegels en andere objecten/zaken die het ongehinderd gebruik van de strook grond door [eisers] belemmeren, te verwijderen en verwijderd te houden.
2.6.
Op 5 september 2025 heeft [gedaagde] met een spuitbus lijnen getrokken op de bestrating van de strook grond.
2.7.
Bij e-mail van 5 september 2025 heeft de gemachtigde van [eisers] de gemachtigde van [gedaagde] verzocht/gesommeerd om [gedaagde] schriftelijk te berichten dat hij geen andere klinkers zou leggen en/of geen verandering zou aanbrengen aan de bestrating van de strook grond. Bij e-mail van 25 september 2025 heeft de gemachtigde van [gedaagde] daarop gereageerd en medegedeeld dat [gedaagde] het aan hem in eigendom toebehorende deel van de oprit zal gaan aanpassen, althans zal voorzien van een afwijkende grondbedekking.
2.8.
Op 1 oktober 2025 heeft [gedaagde] de bestrating doormidden gezaagd op de met een spuitbus getrokken lijnen. Op 10 oktober 2025 heeft [gedaagde] een pallet met gebruikte klinkers op de stoep voor zijn woning geplaatst.

3.Het geschil

3.1.
Samengevat vordert [eisers] om [gedaagde] te verbieden om de strook grond te voorzien van een andere én afwijkende bestrating, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00, en om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt – samengevat – aan zijn vordering de stelling ten grondslag dat het [gedaagde] gelet op de overeenkomst niet (meer) is toegestaan om de grondbedekking van de strook grond opnieuw te voorzien van een afwijkende bestrating, dat [gedaagde] zijn (eigendoms)bevoegdheid misbruikt, dat [gedaagde] in redelijkheid niet tot het vervangen van de bestrating mag overgaan vanwege onevenredigheid tussen zijn (ontbrekend) belang en het belang van [eisers] dat daardoor wordt geschaad.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang?
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisers] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.
4.2.
[eisers] vordert een verbod op overtreding door [gedaagde] van artikel 3 van de overeenkomst. Omdat [eisers] onbetwist heeft gesteld dat [gedaagde] aanstalten maakt om de bestrating te vervangen, heeft [eisers] spoedeisend belang bij het door hem gevorderde verbod.
4.3.
Vervolgens moet de kantonrechter in dit kort geding beoordelen of de vorderingen in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
Vervanging bestrating: fatale termijn verstreken?
4.4.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de in artikel 3 van de overeenkomst opgenomen termijn van uiterlijk drie maanden, waarbinnen [gedaagde] het stuk grond zou voorzien van nieuwe grondbedekking [2] . De vraag die hen verdeeld houdt is of dit bedoeld was als een fatale termijn, na afloop waarvan [gedaagde] niet meer tot vervanging van de bestrating mocht overgaan.
4.5.
Bij de uitleg van hetgeen partijen zijn overeengekomen moet het zogeheten Haviltex-criterium in acht worden genomen (HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2414). De kantonrechter acht het voldoende waarschijnlijk dat de rechter in een bodemprocedure met toepassing van dit criterium zal oordelen dat de overeengekomen termijn van drie maanden bedoeld was om als een fatale termijn te gelden.
Zij zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit – voorshandse – oordeel is gekomen.
4.6.
In de eerste plaats volgt deze uitleg uit de bewoordingen van de afspraak zelf (het gebruik van de term
uiterlijk). Daarnaast heeft [eisers] naar voren gebracht dat er destijds, bij de mondelinge behandeling in juni 2022, een korte termijn van drie maanden is afgesproken om zo snel een eind te kunnen maken aan het geschil omdat dit hem zeer belastte. [gedaagde] heeft op zijn beurt verklaard dat hij niet weet waarom destijds voor deze bewoordingen is gekozen. Dat [gedaagde] stelt dat er volgens hem tijdens de zitting in juni 2022 niet is onderhandeld over die termijn van drie maanden maakt geen verschil omdat hij bij de totstandkoming van de overeenkomst juridische bijstand heeft gehad van een advocaat en deze overeenkomst tot stand is gekomen onder begeleiding van de rechtbank. Het had op de weg van [gedaagde] dan wel van zijn advocaat gelegen om tijdens de zitting in juni 2022 een andere termijn overeen te komen, af te zien van het fatale karakter daarvan door het woord “uiterlijk” te laten schrappen, of om af te zien van het sluiten van de overeenkomst.
4.7.
Nu de termijn van drie maanden waarbinnen [gedaagde] de bestrating mocht vervangen, reeds lange tijd verstreken is, staat het hem niet meer vrij dit alsnog – zonder toestemming van [eisers] – te doen. Dat dit een inbreuk is op zijn eigendomsrecht, is op zichzelf juist, maar dit is het gevolg van een contractuele afspraak waarmee [gedaagde] vrijwillig met deze inbreuk heeft ingestemd. In artikel 5:1 lid 2 BW staat niet voor niets dat het een eigenaar van een zaak met uitsluiting van een ieder vrij staat daarvan gebruik te maken,
mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen. Door het verlenen van een persoonlijk gebruiksrecht, de belofte dit niet te hinderen en een (uiterste) termijn af te spreken waarbinnen hij de bestrating zou mogen vervangen, heeft [gedaagde] zelf met beperking van zijn eigendomsrecht ingestemd en wordt hij in de uitoefening van dit eigendomsrecht begrensd door de rechten van [eisers] .
Maatstaven van redelijkheid en billijkheid?
4.8.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de wateroverlast/het vochtprobleem in de kelder van zijn woning leidt tot gewijzigde omstandigheden waardoor zijn oorspronkelijke eigendomsrecht prevaleert boven de afspraken die in juni 2022 zijn gemaakt. Naar de kantonrechter begrijpt bedoelt [gedaagde] hiermee dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als [eisers] hem houdt aan het fatale karakter van de termijn van drie maanden (artikel 6:248 lid 2 BW) dan wel dat sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat [eisers] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten (artikel 6:258 lid 1 BW).
4.9.
Omdat het [gedaagde] is die stelt dat hij niet langer aan de overeenkomst gebonden is voor zover die hem – na afloop van de fatale termijn – verbiedt de bestrating te vervangen, is het aan hem om voldoende te onderbouwen dat hij daadwerkelijk een vochtprobleem in de kelder van zijn woning heeft, dat dit vochtprobleem wordt veroorzaakt door regenwater dat tegen de zijgevel van zijn woning stroomt en dat dit alleen kan worden opgelost door de bestrating op het stuk grond op afschot te leggen van de zijgevel en het stuk grond van andere bestrating te voorzien. Dit alles wordt immers door [eisers] met klem betwist.
4.10.
[gedaagde] heeft foto’s overgelegd van (volgens zijn zeggen) de kelder van zijn woning die onder water staat, twee filmpjes waaruit de waterloop bij hevige regenval op de oprit tussen de beide panden te zien is en resultaten van vochtmetingen vanaf 25 oktober 2025 tot en met heden (waaruit overigens niet is af te leiden waar die zijn metingen zijn gedaan). Uit deze stukken blijkt naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende wat de aard, ernst en oorzaak van het door [gedaagde] gestelde vochtprobleem is en al helemaal niet of vervanging van de bestrating van de strook grond noodzakelijk is om dit probleem te verhelpen.
4.11.
[gedaagde] heeft nog gesteld dat diverse door hem geraadpleegde (oud) collega’s in de bouw aan hem hebben bevestigd dat de enige oorzaak van de vochtproblematiek in de kelder gelegen is in het regenwater dat tegen de zijgevel stroomt, maar deze stelling heeft hij niet onderbouwd met bijvoorbeeld verklaringen van die (oud) collega’s dan wel een deskundigenrapport. Nu [eisers] gemotiveerd de oorzaak en oplossing van de vochtproblematiek heeft betwist en er in kort geding geen ruimte is voor bewijslevering, kan de kantonrechter op dit moment niet vaststellen dat er sprake is van een situatie waardoor [gedaagde] met toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW of 6:258 lid 1 BW niet langer gehouden zou kunnen worden aan de afspraken waaraan hij zich contractueel heeft verbonden.
Conclusie
4.12.
De vordering van [eisers] heeft gelet op het overwogene een zodanige kans van slagen in een eventuele bodemprocedure, dat vooruitlopend daarop toewijzing van het door [eisers] gevorderde verbod gerechtvaardigd is. Het verbod zal dan ook worden toegewezen zoals verwoord onder de beslissing. Aan dat verbod zal als stimulans tot eerbiediging daarvan een dwangsom worden verbonden van € 10.000,00 als [gedaagde] het verbod overtreedt.
4.13.
Aangezien het door [eisers] gevorderde verbod wordt toegewezen op de grondslag dat het [gedaagde] gelet op de overeenkomst niet is toegestaan om de grondbedekking van de strook grond opnieuw te voorzien van (een afwijkende) bestrating, is het niet nodig om de andere grondslagen en hetgeen partijen daarover hebben gesteld te beoordelen.
4.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
814,00
(vast tarief kort geding kanton gemiddeld)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.184,45
De nakosten zijn conform de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken begroot.
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] om de strook grond waarop het persoonlijk gebruiksrecht van [eisers] rust, te voorzien van een andere én afwijkende bestrating,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 als hij het verbod onder 5.1. overtreedt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.184,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2025.
CL

Voetnoten

1.Passages waar in de beoordeling bijzonder belang aan wordt gehecht, zijn in het onderstaande onderstreept.
2.Zie onder 2.3 voor de exacte bewoordingen