ECLI:NL:RBLIM:2025:1231

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
ROE 25/170
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening begeleiding op grond van de Jeugdwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, de ouders en wettelijk vertegenwoordigers van hun dochter, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, dat op 26 november 2024 hun aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening begeleiding op grond van de Jeugdwet heeft afgewezen. Het college heeft geoordeeld dat een algemene voorziening volstaat en dat er geen sprake is van een spoedeisende situatie. De voorzieningenrechter heeft op 30 januari 2025 de zaak behandeld en vastgesteld dat de begeleiding van de dochter, die op dat moment 17 jaar oud was, niet meer op individuele basis maar via een algemene voorziening kan worden geboden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college voldoende heeft toegelicht dat de algemene voorziening passend is en dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft daarbij de argumenten van verzoekers, die stelden dat de situatie van hun dochter precair is en dat de afwijzing van de aanvraag onzorgvuldig is, niet gevolgd. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van het college ook de vraag naar spoedeisendheid met zich meebrengt. Uiteindelijk is geoordeeld dat er geen onomkeerbare situatie dreigt en dat de dochter van verzoekers de mogelijkheid heeft om begeleiding te ontvangen, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/170

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2025 in de zaak tussen

[namen] , verzoekers

als de ouders en wettelijk vertegenwoordigers van hun dochter [naam kind] ,
(gemachtigde: mr. I.J.L. Gijsen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen

(gemachtigden: mr. L.A van Driel, mr. S.R.P. Bastiaans, H. Wolters en J. Bouyaghjdane).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van het college van 26 november 2024 waarbij de aanvraag voor een individuele voorziening voor [naam kind] (de dochter van verzoekers) op grond van de Jeugdwet is afgewezen, omdat er een passende algemene voorziening is.
1.1.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verzoekers hebben aanvullende stukken ingediend (aanvullende bezwaargronden) en het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 januari 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster [naam 1] (de moeder van [naam kind] ), de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van het college. Namens verzoekers zijn ook verschenen mevrouw [naam 2] , mevrouw [naam 3] en mevrouw [naam 4] van [instantie] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. [naam kind] , op dit moment 17 jaar, heeft sinds januari 2023 een maatwerkvoorziening begeleiding individueel ontvangen op grond van de Jeugdwet, uitgevoerd door [instantie] . Deze begeleiding zag onder meer op ondersteuning bieden bij het zelfstandig oppakken van bepaalde taken zoals contacten met instanties, het aangaan van sociale contacten, omgaan met veranderingen, bevorderen van doorzettingsvermogen en het leren communiceren van emoties en gevoelens.
3.1.
In verband met het aflopen van de termijn (deze begeleiding liep van 25 januari 2024 tot en met 24 januari 2025) van het laatste besluit daarover van 19 januari 2024 heeft een herbeoordeling van de situatie en de begeleidingsbehoefte van [naam kind] plaatsgevonden. Na het evaluatiegesprek op 4 november 2024 is een nieuwe aanvraag voor begeleiding via een persoonsgebonden budget (pgb) ingediend voor de periode van 25 januari 2025 tot en met 24 januari 2026.
3.2.
Het college heeft bij het besluit van 26 november 2024 (het primaire besluit) de nieuwe aanvraag voor een individuele voorziening voor [naam kind] op grond van de Jeugdwet afgewezen, omdat een algemene voorziening ( [lifecoach] en schoolmaatschappelijk werk van [naam school] ) in de situatie van [naam kind] passend is.
Standpunten van partijen
4. Verzoekers voeren – kort samengevat – aan dat de situatie van [naam kind] zeer precair is. De ontwikkeling van [naam kind] zal namelijk achteruit gaan omdat haar individuele begeleiding, uitgevoerd door [instantie] , stopt per 25 januari 2025 en de participatie en zelfredzaamheid van [naam kind] in het gedrang zal komen. Aan [naam kind] is geen passend aanbod gedaan door het college, terwijl begeleiding nu juist heel hard nodig is. Zij vinden dat onzorgvuldig onderzoek is gedaan daarnaar en hebben dat uitgebreid toegelicht. Het college acht het voorliggend veld voor [naam kind] passend, maar verzoekers zijn het daar niet mee eens. Dit is volgens hen te belastend voor [naam kind] omdat zij, zo volgt uit het overgelegde onderzoeksverslag van [jeugdhulp] , moeite heeft vertrouwen in anderen te stellen. Psycholoog [naam psycholoog] benadrukt daarom ook dat naar aanleiding van haar verrichte onderzoek [naam kind] is aangewezen op de praktische hulp vanuit [instantie] en specialistische psychologische hulp gericht op persoonlijkheidsontwikkeling en identiteitsontwikkeling. Daarnaast hebben verzoekers nog een evaluatieplan van [instantie] overgelegd waaruit volgt dat de gestelde doelen nog altijd actueel zijn en daaraan wordt gewerkt met [naam kind] . Er worden duidelijk stappen gezet, maar het gewenste resultaat is er nog niet volgens verzoekers. Verzoekers verzoeken om een individuele begeleiding in de vorm van een pgb voor 3 uur per week toe te kennen totdat op het bezwaar is beslist dan wel tot [naam kind] 18 jaar wordt.
4.1.
Het college stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat [naam kind] niet in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar dat een algemene voorziening in de vorm van [lifecoach] en schoolmaatschappelijk werk van [naam school] volstaat. Het college is van mening dat het spoedeisend belang in deze kwestie ontbreekt. Het is namelijk niet zo dat [naam kind] per 25 januari 2025 geen hulp meer krijgt. Met het primaire besluit is zij echter aangewezen op een algemene voorziening, waarbij volledig met haar situatie rekening is gehouden. De begeleidingsdoelstellingen van het afgelopen jaar zijn volledig bereikt en het college heeft de huidige situatie van [naam kind] zorgvuldig in de beoordeling betrokken. De hulpvragen die [naam kind] nu nog heeft, kunnen volgens het college worden opgevangen middels een algemene voorziening. Het zogenaamde 10-stappenplan is doorlopen, de belangen van [naam kind] en verzoekers zijn uitdrukkelijk in de afweging betrokken en de situatie van [naam kind] is zorgvuldig besproken met [lifecoach] en [naam school] , waardoor het college zich ervan heeft vergewist dat de thans in het besluit opgenomen algemene voorziening in de situatie van [naam kind] passend is.
De beoordeling door de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een (op korte termijn) dreigende onomkeerbare, onacceptabele situatie. Die vraag naar het spoedeisend belang is echter verweven met een inhoudelijke beoordeling van de besluitvorming van het college. Om in deze zaak te kunnen beoordelen of sprake is van de vereiste spoed om een voorlopige voorziening te treffen, is het om die reden van belang dat de voorzieningenrechter ook een (voorlopig) oordeel vormt over de rechtmatigheid van het primaire besluit.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college bij de afwijzing van de aanvraag voor een individuele voorziening heeft verwezen naar een algemene voorziening. Daarbij is wel van belang dat die algemene voorziening ook daadwerkelijk passend en geschikt is voor de jeugdige. Is dat niet het geval, dan kan het college daar ook niet naar verwijzen en zal het een individuele voorziening moeten treffen.
5.2.
De voorzieningenrechter is daarover van voorlopig oordeel dat het college in het stappenplan, dat samen met het ‘hulpverleningsplan’ van 2 december 2024 de motivering vormt van de besluitvorming, voldoende heeft toegelicht dat de begeleiding door [lifecoach] en (schoolmaatschappelijk werk van) [naam school] passend is in de situatie van [naam kind] en dat dus geen begeleiding op grond van de Jeugdwet wordt toegekend voor de hulpvraag. In het stappenplan is de hulpvraag van [naam kind] beschreven. Deze hulpvraag sluit aan bij de doelen die [instantie] in het hulpverleningsplan (van november 2024) heeft vastgesteld met het oog op begeleiding in 2025 en die ook zo in het PGB-budgetplan worden omschreven. Deze hulpvraag is ook mede gebaseerd op de informatie die tijdens het evaluatiegesprek is verkregen. De rechtbank stelt vast dat het college daarbij niet de beschikking had over het diagnostisch onderzoek van [jeugdhulp] (want inzage is geweigerd), waardoor het college deze onderzoeksgegevens feitelijk niet bij haar beoordeling kon betrekken
.Ook heeft geen gesprek meer plaatsgevonden over de aanvraag. Het college moest het dan ook doen met de toen wel beschikbare informatie. Deze aldus vastgestelde hulpvraag gaat (kort samengevat) over praktische begeleiding, gespreksmomenten en aanleren van vaardigheden, onder meer bij zelfstandig aangaan van gesprekken met instanties, aangaan en onderhouden van nieuwe sociale contacten, laten zien van doorzettingsvermogen bij tegenslagen en beter omgaan met onverwachte veranderingen in de planning. Ter zitting is verder toegelicht dat het ging en gaat om begeleidingsmomenten, de mogelijkheid voor [naam kind] om dan ook (kort gezegd) ‘haar verhaal’ te kunnen doen en zij contact kan opnemen als zij daar behoefte aan heeft. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er voldoende toegelicht en onderbouwd waarom voor die hulpvraag geen begeleiding op grond van de Jeugdwet wordt verleend, maar dat de algemene voorzieningen waarnaar voor haar begeleiding is verwezen passend zijn voor [naam kind] en haar situatie. Deze toelichting en onderbouwing komt er – in de kern – op neer dat de problemen waar [naam kind] tegenaan loopt niet ongebruikelijk zijn voor iemand van haar leeftijd, dat van haar moeder nu ook mag worden verwacht dat zij daar een rol in heeft als haar opvoeder en bovendien (aanvullende) begeleiding kan worden geboden door het voorliggende veld. Daarbij kon het college ook betrekken dat het de goede kant op gaat met [naam kind] en dat de doelen van haar voorgaande begeleiding grotendeels behaald zijn, in het bijzonder dat [naam kind] nu ook een opleiding volgt die zij leuk vindt. Mede gelet op de informatie die daarover in het verweerschrift staat opgenomen, ziet de voorzieningenrechter overigens geen aanleiding voor de conclusie dat – zoals verzoekers stellen – het college daar onvoldoende deskundigheid bij heeft ingezet (met de betreffende medewerker) om over die hulpvraag van [naam kind] te beslissen.
5.3.
Het college heeft – naar aanleiding van het diagnostisch onderzoek van [jeugdhulp] , dat pas samen met het verzoekschrift is overgelegd – in het stappenplan nog wel nader (aanvullend) toegelicht dat dit onderzoek (vooralsnog) niet tot een ander oordeel moet leiden. Het college wijst er daarbij terecht op dat de onderzoeken zijn uitgevoerd op 18 maart 2024 en 25 maart 2024, dus net na de start van de tweede begeleidingsperiode door [instantie] . De huidige (verbeterde) situatie van [naam kind] en haar voortuitgang, wat relevant is voor het primaire besluit, maakt daar dus geen deel van uit en is daar niet bij betrokken. Om deze reden al kan aan dat onderzoek niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de besluitvorming geen stand kan houden. Waar er door verzoekers op wordt gewezen dat vanuit [jeugdhulp] een psychologische behandeling wordt geadviseerd, is de voorzieningenrechter – met het college – van oordeel dat psychische begeleiding niet is aangevraagd en dus geen onderdeel is van de (bestreden) besluitvorming. Het college heeft toegelicht dat dit wel zal worden meegenomen bij de beslissing op het bezwaar. Ook daarin ligt dus geen aanleiding voor het (voorlopige) oordeel dat de afwijzing van de gevraagde jeugdzorg in het primaire besluit onrechtmatig (want niet passend) is.
5.4.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de hulpvraag van [naam kind] (anoniem) is afgestemd met zowel [naam school] als met [lifecoach] en dat beide organisaties hebben bevestigd dat deze ondersteuning kan worden geboden. De voorzieningenrechter vindt dat daarbij – anders dan verzoekers stellen – voldoende informatie is verstrekt om dat te kunnen beoordelen. Gebleken is verder dat het daarbij ook mogelijk is (mocht dit nodig zijn) dat de hulpverleners 24/7 bereikbaar zijn voor [naam kind] . Tussen [naam school] en [lifecoach] vindt ook geregeld afstemming plaats, zodat een integrale boordeling en begeleiding in het belang van [naam kind] plaatsvindt. Daarnaast heeft het college er op kunnen wijzen dat [lifecoach] ook na de 18e verjaardag van [naam kind] ingeschakeld kan blijven, wat eveneens in het belang is van de continuïteit van de begeleiding ( [naam kind] wordt 18 in september 2025). [naam school] kan haar blijven ondersteunen wanneer [naam kind] extra ondersteuning nodig heeft in het vinden van balans tussen school en stage. [naam kind] volgt hier onderwijs en heeft daardoor al contacten op [naam school] . Dat volgens verzoekers ook [instantie] [naam kind] na haar 18e begeleiding kan bieden, doet hier niet aan af. Het maakt in ieder geval niet dat begeleiding van [lifecoach] en [naam school] niet passend zou zijn, en dat is hier de vraag waar het om gaat. Ook de stelling van verzoekers dat [lifecoach] (anders dan [instantie] ) onvoldoende deskundigheid heeft om de benodigde begeleiding aan [naam kind] te kunnen bieden voor haar hulpvraag mede omdat met vrijwilligers wordt gewerkt, is niet voldoende onderbouwd en concreet gemaakt om tot een ander (voorlopig) oordeel te kunnen leiden.
5.5.
Het betoog van verzoekers dat de participatie en zelfredzaamheid van [naam kind] in het gedrang zal komen nu de begeleiding door [instantie] stopt, aan haar geen passend aanbod is gedaan en zij nu geen begeleiding meer heeft, volgt de voorzieningenrechter niet. Het is namelijk niet zo dat er vanaf 25 januari 2025 geen begeleiding meer beschikbaar is voor [naam kind] . Het college heeft verwezen naar twee organisaties die allebei hebben toegezegd dat zij ondersteuning kunnen bieden aan [naam kind] . Het is aan [naam kind] en verzoekers om contact op te nemen met deze organisaties. Dat is echter (nog) niet gebeurd, terwijl dat wel kon en ook mocht worden verwacht. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat [instantie] [naam kind] hierbij had kunnen ondersteunen als dit voor haar lastig of moeilijk zou zijn, zodat er (ook) een warme overdracht had kunnen plaatsvinden. Sinds eind november / begin december is immers al bekend dat er contact met [lifecoach] en [naam school] gezocht moest worden, terwijl de begeleiding van [instantie] nog tot 25 januari 2025 (bijna 2 maanden) doorliep. Het college heeft aangeboden te helpen daarbij en samen met [naam kind] haar bij [lifecoach] aan te melden. Dit aanbod staat nog steeds, zo is ter zitting toegezegd. Dat de vertrouwensband van [naam kind] met haar begeleider van [instantie] sterk is en dit bevorderend werkt voor haar begeleiding, neemt de voorzieningenrechter aan. Maar dat [naam kind] dit vertrouwen niet ook met andere begeleiders kan opbouwen dan wel dat een gebrek aan een vertrouwensband er aan in de weg staat dat zij begeleid kan worden door [lifecoach] en schoolmaatschappelijk werk van [naam school] , is vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het enkele (hoewel begrijpelijke) feit dat dit moeilijk kan zijn en mogelijk ook tijd vergt, is daarvoor niet genoeg. Dat volgt ook niet zonder meer uit het diagnostisch onderzoek van [jeugdhulp] , nog daargelaten dat [naam kind] sinds dit onderzoek vooruit is gegaan. Bovendien blijft staan dat tot op heden niet eens is geprobeerd om in contact te komen met [lifecoach] en [naam school] , om de begeleiding daar te (proberen te) starten. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat verzoekers er bang voor zijn dat [naam kind] weer achteruit zal gaan of terug zal vallen als de vertrouwde begeleiding van [instantie] (die ook tot verbetering heeft geleid) wegvalt. Dat is de kern voor verzoekers, zo is op de zitting nog bevestigd. Hoewel het begrijpelijk en invoelbaar is dat verzoekers die angst en onzekerheid voelen en het risico zo veel mogelijk willen uitsluiten dat een terugval zal plaatsvinden van hun dochter, is dat in het licht van de beschikbare informatie en de motivering daarvan van het college vooralsnog onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat deze angst en dit risico zich ook daadwerkelijk realiseren omdat de nu aangeboden begeleiding niet passend zou zijn voor (de situatie van) [naam kind] . Met andere woorden: op dit moment is niet (voldoende) aannemelijk geworden dat [naam kind] weer gaat vastlopen en daardoor op korte termijn in een onomkeerbare onacceptabele situatie terecht komt doordat nu geen jeugdzorgbegeleiding van [instantie] (meer) wordt toegekend maar zij begeleid kan worden door [lifecoach] en [naam school] . Van belang daarbij is ook dat het college heeft toegezegd dat na twee maanden een evaluatie plaats zal vinden van de begeleiding door [lifecoach] en [naam school] . Op de zitting is overigens (al is dat zeker niet doorslaggevend geweest voor het voorlopige oordeel) toegelicht dat [naam kind] (alhoewel zij het om begrijpelijke redenen lastig vond om op de zitting aanwezig te zijn) die week wel ‘gewoon’ naar werk en opleiding is gegaan.
5.6.
Gelet op het voorgaande, waarbij het dossier, de standpunten van partijen en het verhandelde ter zitting is betrokken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van het college de (voorlopige) rechtmatigheidstoets kan doorstaan en dat er mede daarom op dit moment geen sprake is van een spoedeisende situatie. [naam kind] heeft de mogelijkheid om begeleiding te ontvangen, waarvan het college voldoende heeft toegelicht dat die in haar situatie passend is. Er is om die reden geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. Het college heeft op de zitting opgeworpen dat er ook geen spoedeisend belang is omdat verzoekers de (door hen kennelijk noodzakelijk geachte) begeleiding zelf in kunnen kopen en niet gebleken is dat zij dit niet kunnen betalen. Nu uit het voorgaande al volgt dat het verzoek wordt afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang, is er geen aanleiding meer om dit argument van het college te bespreken.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2025.
De voorzieningenrechter is niet in staat
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 februari 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.