ECLI:NL:RBLIM:2025:1236

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
ROE 23/1515
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring bezwaar omgevingsvergunning voor caravans met schadevergoeding voor overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die van rechtswege is verleend voor de in- en verkoop, stalling, reparatie en onderhoud van caravans. Eiser, eigenaar van een aangrenzend perceel, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat hij vreest voor hinder in de vorm van geluid, licht en zicht op gestalde caravans. De rechtbank oordeelt dat de vergunning terecht is verleend, omdat de vergunde activiteiten geen grotere ruimtelijke of milieugevolgen hebben dan de reeds toegestane bedrijfsactiviteiten volgens het bestemmingsplan. De rechtbank volgt de argumenten van verweerder dat de activiteiten van caravans vergelijkbaar zijn met die van auto’s en dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser is niet onevenredig in zijn belangen geschaad, ook al is hij niet betrokken bij de omgevingsdialoog. De rechtbank constateert echter een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en kent eiser een schadevergoeding toe van € 500,-. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23 / 1515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2025 in de zaak van

[eiser] , wonende te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. M.J.A.M. Muijres)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen
[derde-partij], te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

Op 24 november 2022 heeft verweerder aan [aanvrager] (aanvrager) laten weten dat er van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend voor in- en verkoop, stalling, reparatie en onderhoud van caravans aan het [perceel] te [plaats] . Op 1 december 2022 is die van rechtswege verleende vergunning bekend gemaakt.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2024. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij, eigenaar van het [perceel] , is niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de aanverwante wetgeving nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Besluitvorming
2. De omgevingsvergunning is volgens het bestreden besluit verleend voor in- en verkoop, stalling, reparatie en onderhoud van caravans. De omgevingsvergunning is verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Deze activiteiten zijn, in verband met het feit dat geen sprake is van een in de “staat van bedrijfsactiviteiten” (als Bijlage 1 opgenomen bij het bestemmingsplan Hulst I) genoemd bedrijf en doordat nieuwe (niet-bestaande) volumineuze detailhandel (zoals detailhandel in caravans) onder “strijdig gebruik” valt, in strijd met de regels van het bestemmingsplan Hulst I (hierna: het bestemmingsplan). Ten aanzien van het ontbreken van de vermelding op de “staat van bedrijfsactiviteiten” heeft verweerder gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 4.6 van het bestemmingsplan. Ten aanzien van de strijdigheid vanwege de voorgenomen detailhandel heeft verweerder de kruimelgevallenregeling van artikel 4, negende lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) toegepast.
Standpunten van partijen
3. Eiser is eigenaar van een perceel dat grenst aan het [perceel] en gebruiker van een op zijn perceel gelegen tuinhuis. Hij vreest hinder van het vergunde gebruik in de vorm van geluid (veroorzaakt door reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan caravans, het verplaatsen van caravans en bezoek van klanten), licht (door aanwezige verlichting) en zicht op gestalde caravans. Hij vreest dat een groot aantal caravans vlak bij de erfgrens zal worden geplaatst. Hij acht dat ook uit een oogpunt van brandpreventie onwenselijk. Verder vreest eiser dat de mogelijkheden om ter plaatse van zijn percelen woningbouw te ontwikkelen kleiner worden.
Is ook voor reparatie van caravans vergunning verleend?
4. Eiser heeft aangevoerd dat de reparatie van caravans geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag en dat dit daarom ook niet is vergund.
4.1.
Volgens verweerder is ook reparatie vergund. Reparatie is onderdeel van de aanvraag en is ook in de ruimtelijke onderbouwing getoetst.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat reparatie behoort tot de (van rechtswege) vergunde activiteiten. In de ruimtelijke onderbouwing wordt deze activiteit op pagina 9 en pagina 10 (“De caravans zullen op het buitenterrein worden gestald en eventuele reparaties vinden binnen de bedrijfsgebouwen plaats” en “Gezien de activiteiten in de directe omgeving is handel in caravans, naast de reparatiewerkzaamheden, passend in de omgevingsfuncties”) uitdrukkelijk besproken. De ruimtelijke onderbouwing behoort bij de aanvraag en reparatie behoort naar het oordeel van de rechtbank, nu die activiteit in deze onderbouwing uitdrukkelijk, naast de andere activiteiten is besproken, tot de aangevraagde en daarmee ook tot de van rechtswege vergunde activiteiten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Binnenplanse afwijking voor stalling, reparatie en onderhoud van caravans
5. Eiser acht het bestreden besluit in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft in dit verband op de eerste plaats aangevoerd dat de ruimtelijke impact en milieuhinder van stalling, reparatie en onderhoud van caravans veel groter is dan het repareren van auto’s en motoren, aangezien caravans beduidend groter zijn dan auto’s. Dat caravans geen eigen aandrijving hebben acht eiser geen relevant onderscheid met een auto of motor omdat voor het verplaatsen van een caravan een motorisch aangedreven transportmiddel nodig is.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ruimtelijke impact en milieuhinder niet groter zijn dan thans op grond van de bestaande planologisch toegestane bedrijfsactiviteiten mogelijk is. Op grond van de “staat van bedrijfsactiviteiten” zijn namelijk een autobeklederij, autowasserij, een taxibedrijf, een autoparkeerterrein/parkeergarage en een personenautoverhuurbedrijf toegestaan. In deze functies is buitenstalling van auto’s, campers en busjes mogelijk, ook op de erfgrens. Volgens verweerder is er daarom stedenbouwkundig geen tot nihil verschil tussen de stalling van caravans en de stalling van auto’s, campers of busjes. De vergunde activiteiten zijn bovendien, inclusief reparatiewerkzaamheden, vergelijkbaar met “Handel in auto’s en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven” en “Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires”. Dat zijn bedrijfsactiviteiten die volgens de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” bij bedrijven van categorie 2 horen. Verweerder acht die activiteiten vergelijkbaar met de vergunde functies en voegt daaraan toe dat door het ontbreken van een aandrijfas bij caravans de milieu-impact van de vergunde activiteiten juist kleiner is. Gelet hierop worden de woningbouwmogelijkheden op de percelen in de buurt ook niet kleiner. Wat betreft de brandveiligheid van de vergunde activiteiten wijst verweerder er nog op dat die activiteiten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
5.2.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan, voor zover een aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, die vergunning worden verleend, mits de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 4.6, aanhef, onderdeel b, van het bestemmingsplan is verweerder bevoegd, in afwijking van het bestemmingsplan, omgevingsvergunning te verlenen voor een bedrijf dat niet voorkomt op de “staat van bedrijfsactiviteiten” en qua aard en omvang van de milieuhinder gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in milieucategorie 1 of 2.
5.2.1.
Blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan heeft de raad van de gemeente Venray bij het opstellen van de “staat van bedrijfsactiviteiten” aangesloten bij de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”. In deze brochure staan bedrijven in “Handel in auto’s en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven” en bedrijven in “Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires” vermeld. Deze bedrijven worden in de brochure aangeduid als bedrijven van milieucategorie 2. De rechtbank is van oordeel dat stalling, reparatie en onderhoud van caravans qua aard en omvang van milieuhinder vergelijkbaar zijn met voormelde bedrijfsactiviteiten uit de VNG-brochure en dat de vergunde activiteiten daarom vallen onder milieucategorie 2. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank daarom bevoegd voor deze activiteiten binnenplans af te wijken van het bestemmingsplan.
5.2.2.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het betreffende besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen [1] .
5.2.3.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de vergunde stalling, reparatie en onderhoud van caravans geen grotere ruimtelijke gevolgen of milieugevolgen (zoals ten aanzien van geluid, licht en zicht) voor de omgeving hebben dan de bedrijfsactiviteiten die planologisch reeds op het [perceel] zijn toegestaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat stalling van (grotere) voertuigen op grond van de “staat van bedrijfsactiviteiten” en de daarin genoemde functies (autobeklederij, autowasserij, taxibedrijf, autoparkeerterrein/parkeergarage en personenautoverhuurbedrijf) reeds mogelijk zjn, ook op de erfgrens met het perceel van eiser, en dat zich binnen 10 meter van het [perceel] geen woonbebouwing bevindt. Ook neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat een caravan geen eigen aandrijving met een brandstofmotor heeft en dat, gelet op de ruimtelijke onderbouwing bij het bestreden besluit en hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, de reparatie en ook het onderhoud van caravans in de bedrijfsgebouwen zullen plaatsvinden. De brandveiligheid van de vergunde activiteiten is voldoende gewaarborgd doordat deze moet voldoen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het woon-en leefklimaat in de omgeving en de woningbouwmogelijkheden worden niet verder aangetast dan wat reeds op grond van de bestaande planologische regels mogelijk is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.2.4.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergunde stalling, reparatie en onderhoud van caravans niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en dat eiser door het verlenen van een omgevingsvergunning voor deze activiteiten niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.
Afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van in- en verkoop van caravans (detailhandel)
6. Eiser heeft aangevoerd dat in de Structuurvisie Detailhandel en de Structuurvisie
De Hulst I niet bedrijventerrein Hulst I maar bedrijventerrein De Brier was aangewezen voor nieuwe volumineuze detailhandel. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is met dit beleid rekening gehouden. Het beleid staat thans in de Omgevingsvisie Hulst I en daaruit blijkt dat het beleid om alleen op De Brier volumineuze handel toe te staan niet is gewijzigd. Verweerder had daarom en ook omdat een caravanbedrijf ten opzichte van het bestaande dakbedekkerbedrijf geen kwaliteitsverbetering oplevert, geen omgevingsvergunning mogen verlenen voor in- en verkoop van caravans. De omgevingsvergunning is volgens eiser ook wat betreft die activiteiten in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
6.1.
Verweerder acht het ruimtelijk aanvaardbaar om op het [perceel] nieuwe detailhandel toe te staan. Weliswaar is volgens de toelichting bij het bestemmingsplan en volgens de doelstellingen en uitgangspunten van het gemeentelijke detailhandelsbeleid de nieuwe vestiging van reguliere, grootschalige en volumineuze detailhandel op bedrijventerrein Hulst I niet toegestaan. Ter plaatse van het oude Muveroterrein (onderdeel van bedrijventerrein Hulst I) worden echter kleine detailhandelsvestigingen met een maximum bruto vloeroppervlak van 50 m² toegestaan. Gezien de al aanwezige kleinschalige detailhandelsfuncties op het Muveroterrein en aangrenzend bij de voormalige veevoederfabriek, en het ontbreken van alternatieve, betaalbare winkelruimte voor starters in Venray, verwacht de gemeente dat hiermee aan een vraag wordt voldaan. Door beperkingen op te leggen aan de maximale omvang wordt nagestreefd dat alleen startende en/of kleine bedrijven hier een plek kunnen krijgen en er geen oneigenlijke concurrentie ontstaat met het kernwinkelgebied en de overige winkelcentra van Venray. Zodra een detailhandelsbedrijf uit zijn jasje groeit, zal het in principe moeten verplaatsen naar de winkelconcentratiegebieden van de gemeente. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de weg staat aan de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.
6.2.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan, voor zover een aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen vergunning worden verleend, mits de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 4, negende lid, van Bijlage II van het Bor kan van het bestemmingsplan worden afgeweken voor het gebruiken van bouwwerken en hierbij aansluitend terrein.
6.2.1.
Ook voor deze afwijkingsbevoegdheid geldt hetgeen onder 5.2.2 is overwogen.
6.2.2.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling van deze beroepsgrond niet afstuit op het relativiteitsvereiste, omdat in- en verkoop van caravans van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat van eiser.
6.2.3.
De rechtbank vindt dat verweerder in dit geval in redelijkheid heeft mogen afwijken van het bestemmingsplan en het beleid dat op bedrijventerrein Hulst I geen detailhandel in caravans wordt toegestaan. Gelet op de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit zijn slechts twee personen werkzaam in het caravanbedrijf en mag de winkel slechts 10 uur per week open zijn. De toegangsweg tot de winkel bevindt zich aan de Stationsweg , niet in de buurt van het perceel van eiser. De detailhandel is aldus genormeerd en heeft, ook wat betreft het bezoek van klanten, een beperkte omvang. Mede gelet hierop en omdat in de omgeving reeds sprake is van gemengde bedrijfsfuncties kan niet worden gezegd dat de vergunde detailhandel in caravans in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het [perceel] of andere ruimtelijke belangen door het toestaan hiervan onevenredig zullen worden aangetast. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Omgevingsdialoog
7. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem, hoewel hij eigenaar is van een aangrenzend perceel, niet heeft betrokken bij de omgevingsdialoog.
7.1.
Verweerder erkent dat eiser niet is meegenomen in het traject van de omgevingsdialoog, maar stelt dat, blijkens informatie van de gemachtigde van eiser, tijdens dat traject wel telefonisch contact is geweest met eiser waarbij eiser is geïnformeerd en bevraagd over het traject.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover eiser onvoldoende is betrokken bij het traject dat aan de vergunningverlening vooraf is gegaan, dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. Eiser heeft namelijk in bezwaar en beroep voldoende zijn standpunten naar voren kunnen brengen en is daarom door het (mogelijk) gebrekkig voortraject niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding eiser vanwege het
(mogelijke)gebrek een vergoeding van proceskosten toe te kennen.
Overschrijding redelijke termijn
8. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De omstandigheden van het geval kunnen echter aanleiding geven een langere of kortere behandelingsduur te rechtvaardigen. Is de redelijke termijn als geheel overschreden, dan is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan dat de termijn is overschreden.
8.1.
De redelijke termijn vangt aan op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. In dit geval is het bezwaarschrift op 19 januari 2023 ontvangen. Op 19 januari 2025 was dat twee jaar geleden. Er waren op dat moment meer dan zes weken sinds de sluiting van het onderzoek ter zitting verstreken. De rechtbank zal daarom ambtshalve (verder) beoordelen of eiser recht heeft op een vergoeding van immateriële schade.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in dit geval geen bijzondere omstandigheden om van een langere totale behandelingsduur voor het bezwaar en beroep dan twee jaar uit te gaan. Verweerder heeft de beslissing op bezwaar genomen binnen een half jaar nadat bezwaar was gemaakt. Verzoeker heeft op 7 juli 2023 beroep ingesteld en het beroep heeft dus thans meer dan anderhalf jaar geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn moet daarom aan de rechtbank worden toegerekend. De redelijke termijn is met minder dan een half jaar overschreden. Uitgaande van het forfaitair bedrag van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan dat de redelijke termijn is overschreden, zal de rechtbank de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie) veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond en aan eiser dient een vergoeding van immateriële schade te worden toegekend. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling / vergoeding van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 februari 2025.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.