Op 19 december 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam], verzoekster, en de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 31 oktober 2025 besloten de woning voor de duur van drie maanden te sluiten, met ingang van 7 november 2025. Verzoekers waren het niet eens met dit besluit en hebben bezwaar gemaakt, waarbij zij verzochten om een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing op hun bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang dat een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Verzoekers voerden aan dat zij de sluiting niet konden afwachten vanwege gederfde huurinkomsten en de noodzaak om de woning snel weer bewoonbaar te maken. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen spoedeisend belang was, aangezien verzoekers niet de bewoners van de woning zijn en de sluiting hen niet direct op straat zou zetten. Bovendien werd gesteld dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een acute financiële noodsituatie, wat hier niet het geval was.
Daarnaast werd de vraag behandeld of het bestreden besluit evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat het besluit van de burgemeester evident onrechtmatig was. Gezien het ontbreken van spoedeisend belang en het feit dat het besluit niet evident onrechtmatig was, werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoekers de beslissing op hun bezwaar konden afwachten en dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak werd gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, in aanwezigheid van griffier mr. S.K.M. Bohnen, en is openbaar uitgesproken op 19 december 2025.