ECLI:NL:RBLIM:2025:12829

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
ROE 25/2876
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 22 december 2025 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de afwijzing van een aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was gedaan door verzoeker, die een functie als uitkeringsconsulent A bij het UWV in Amsterdam had gekregen, maar wiens aanvraag op 4 november 2025 was afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij de VOG uiterlijk op 1 januari 2026 moest aanleveren om zijn functie te kunnen aanvaarden.

Tijdens de zitting op 15 december 2025 heeft verzoeker, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, zijn situatie toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker in de afgelopen jaren met justitie in aanraking is gekomen en dat er een openstaande zaak tegen hem loopt. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van de VOG beoordeeld aan de hand van zowel het objectieve als het subjectieve criterium. Het objectieve criterium houdt in dat als er justitiële gegevens zijn die een risico voor de samenleving vormen, de VOG kan worden geweigerd. Het subjectieve criterium houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd was, omdat verzoeker recentelijk met justitie in aanraking is gekomen en er een risico op recidive bestaat. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van de bescherming van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 december 2025, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/2876
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te Weert, verzoeker

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Kazem).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2025 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen [1] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2025. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. S. Wetsema als waarnemer van zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Inleiding.
1. Verzoeker heeft op 30 juli 2025 een VOG aangevraagd voor de functie van uitkeringsconsulent A bij het UWV in Amsterdam, voor welke functie hij reeds is aangenomen. Verzoeker valt, blijkens hetgeen door het UWV is aangegeven in de VOG-aanvraag, onder het ‘algemene screeningsprofiel’.
De onverwijlde spoed.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker de spoedeisendheid in dit geval voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verzoeker heeft een e-mailbericht overgelegd van het UWV, waaruit blijkt dat verzoeker de VOG uiterlijk op 1 januari 2026 dient aan te leveren. Voorts heeft hij gemotiveerd aangevoerd dat hij in onherstelbare financiële problemen zal belanden, wanneer hij per voornoemde datum niet kan beginnen in zijn functie bij het UWV.
De VOG.
3. Over verweerders weigering om een VOG af te geven overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Toetsingskader.
4. Ingevolge artikel 35 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) weigert Onze Minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Op grond van verweerders Beleidsregels VOG-NP-RP 2025 wordt, indien sprake is van een aanvraag voor een VOG door een natuurlijk persoon en op naam van de aanvrager geen justitiële gegevens staan, zonder meer de VOG afgegeven. Wanneer op naam van de aanvrager wel justitiële gegevens staan, wordt de vraag of de VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
5. Blijkens het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) is verzoeker in de periode van 15 december 2024 tot en met 22 januari 2025 met politie/justitie in aanraking gekomen wegens: dwang, poging tot dwang en bedreiging. Deze zaak staat nog ‘open’ en blijkens informatie van het OM is de zaak nog niet inhoudelijk behandeld. Ter zitting is gebleken dat verzoeker inmiddels is veroordeeld door de rechtbank en dat verzoeker hiertegen hoger beroep heeft ingesteld. Voorts blijkt dat verzoeker buiten de zogenaamde ‘terugkijktermijn’ van 4 jaar tussen 2015 en 2020 met justitie in aanraking is gekomen wegens diefstal, belaging en meer feiten van bedreiging.
Het objectieve criterium.
6. De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de aangetroffen justitiële gegevens van verzoeker is voldaan aan het objectieve criterium. Dit standpunt van verweerder wordt door verzoeker niet betwist.
Het subjectieve criterium.
8. Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat, vanwege de omstandigheden van het geval, het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Als ‘omstandigheden van het geval’ kunnen (onder meer) worden genoemd: de afdoening van de strafzaak (waarbij ook de kans op recidive van belang is), het tijdsverloop, de hoeveelheid antecedenten en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Verweerder heeft bij voormelde belangenafweging een zekere beoordelingsruimte.
9. Verzoeker heeft met betrekking tot de kans op recidive aangevoerd dat er, gelet op de bijzondere omstandigheden (langdurige conflictsituatie met zijn ex-partner, stelselmatige valse aangiftes door zijn ex-partner met als gevolg een inval door de politie in zijn woning en een onrechtmatige detentie) geen enkel concreet risico op herhaling bestaat binnen de beoogde functie bij het UWV. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit informatie van het OM blijkt dat verzoeker ervan wordt verdacht dat hij ambtenaren (in functie) heeft bedreigd/beledigd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid, zoals door verweerder ter zitting is betoogd, dat verzoeker een “verstoord oordeel in conflictsituaties” vertoont. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat dergelijke conflictsituaties zich ook kunnen voordoen in zijn functie bij het UWV en dat er dus wel degelijk een recidive-gevaar bestaat.
10. Met betrekking tot het tijdsverloop heeft verzoeker aangevoerd dat dit in zijn voordeel dient mee te wegen, omdat het een zaak van een jaar geleden betreft. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker blijkens het JDS op 22 januari 2025 (pleegdatum) voor het laatst met Justitie te maken heeft gehad. Gelet op de lengte van de ‘terugkijktermijn’ (4 jaar) is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker ‘kort geleden’ contact heeft gehad met Justitie en dat het tijdsverloop/persoonlijke ontwikkeling dus niet in zijn voordeel kan meewegen.
11. Over de hoeveelheid antecedenten heeft verzoeker aangevoerd dat binnen de terugkijktermijn slechts één antecedent is aangetroffen, hetgeen in zijn voordeel dient te wegen. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoeker ten tijde van de besluitvorming werd verdacht van één strafbaar feit binnen de terugkijktermijn, waarvoor hij inmiddels ook is veroordeeld maar verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat verzoeker er van wordt verdacht dat hij meerdere intimiderende/bedreigende berichten heeft gestuurd naar de politie en het OM, gedurende een langere periode, hetgeen niet in zijn voordeel weegt.
12. Over zijn persoonlijk belang heeft verzoeker aangevoerd dat onderhavige functie de enige baan is waarin hij is aangenomen en die hem eindelijk uitzicht biedt op een stabiele carrière en financiële onafhankelijkheid. Verweerder heeft dit belang van verzoeker erkend, maar zich op het standpunt gesteld dat de bescherming van de samenleving belangrijker is dat verzoekers persoonlijk belang. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aan het belang van bescherming van de samenleving een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan verzoekers persoonlijk belang, omdat verzoeker wordt verdacht van het plegen van ernstige strafbare feiten (en inmiddels daar ook voor veroordeeld is), die niet te verenigen zijn met de beoogde functie bij het UWV.
Conclusie en gevolgen.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval het belang van beperking van het risico voor de samenleving dient te prevaleren boven het belang van verzoeker. Dit betekent dat verweerder de VOG mocht weigeren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2025.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 december 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).