ECLI:NL:RBLIM:2025:1303

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
ROE 24/5172
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen omgevingsvergunning voor antenne-installatie

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van een bezwaar tegen een verleende omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning, verleend op 8 november 2022, betreft de plaatsing van een antenne-installatie. Verzoeker, die pas op 13 december 2024 op de hoogte raakte van deze vergunning, heeft een bezwaarschrift ingediend, dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw als niet-ontvankelijk werd beschouwd vanwege een termijnoverschrijding. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat verzoeker niet tijdig op de hoogte was gesteld van de vergunning. De voorzieningenrechter heeft een belangenafweging gemaakt en komt tot de conclusie dat het belang van verzoeker, die geconfronteerd wordt met een onherroepelijke omgevingsvergunning, zwaarder weegt dan het belang van de vergunninghoudster. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot één dag na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt het college opgedragen het betaalde griffierecht aan verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/5172

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[naam] , wonende te [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw (het college),
(gemachtigde: mr. R. Gilissen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. M. Karluk-Pellikaan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende bezwaar tegen de bij besluit van 8 november 2022 verleende omgevingsvergunning (het bestreden besluit) aan vergunninghoudster voor het plaatsen van een antenne-installatie.
1.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.
1.2.
Ook vergunninghoudster heeft een reactie ingediend.
1.3.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: verzoeker samen met [naam] , de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen. Zij zal dat hieronder nader toelichten.
2.1.
De toepasselijke wet- en regelgeving is als bijlage gevoegd bij deze uitspraak.
Getuige
3. Verzoeker heeft, zoals hij ook heeft aangekondigd in zijn brief van 2 februari 2025, [naam] meegenomen naar de zitting met het verzoek om hem ter zitting als getuige te horen.
3.1.
Zoals ook ter zitting met partijen is besproken kan de voorzieningenrechter aan dit verzoek niet tegemoet komen, omdat [naam] ook bezwaar heeft aangetekend tegen de verleende omgevingsvergunning. Nu hij bezwaar heeft gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning kan hij niet tevens als getuige worden gehoord in diezelfde procedure.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van zo’n spoedeisende situatie dat een beslissing in de hoofdzaak – in dit geval een beslissing op het bezwaar – niet kan worden afgewacht.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft. Vergunninghoudster heeft namelijk aangegeven dat de werkzaamheden starten op 5 februari 2025 met het uitzetten van de mastlocatie en dat op 20 maart 2025 de mast en antenne-installatie geplaatst zullen zijn. Vergunninghoudster heeft te kennen gegeven vanwege de voorschriften die aan haar licentie zijn verbonden, niet met de werkzaamheden te zullen wachten.
Is het bezwaar ontvankelijk?
5. Voordat de voorzieningenrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, moet zij eerst beoordelen of het verzoek al moet worden afgewezen omdat het college gerechtigd is het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, zoals het college heeft betoogd. Daarbij is van belang of het bezwaarschrift dat connex is aan dit verzoek tijdig is ingediend, en als dat niet zo is, of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5.1.
Daarbij acht de voorzieningenrechter allereerst van belang dat in deze zaak niet in geschil is dat het bestreden besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt aan de aanvrager conform artikel 3:41, eerste lid van de Awb. Op grond van artikel 6:8 van de Awb is daarom de bezwaartermijn een dag na de bekendmaking van het bestreden besluit, gaan lopen. Verzoeker heeft pas zo’n twee jaar na het aflopen van de bezwaartermijn een bezwaarschrift ingediend. Het college heeft te kennen gegeven het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk te gaan verklaren.
5.2.
Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar blijft achterwege als de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Om die reden moet worden beoordeeld of van de verlening van de omgevingsvergunning op de juiste wijze mededeling is gedaan.
5.3.
Op 1 juli 2021 is de Wet elektronische publicaties (Stb. 2020, 262) in werking getreden. Dit heeft de artikelen 3.8 en 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [1] (Wabo) in zoverre veranderd dat kennisgevingen van aanvragen om omgevingsvergunning en mededelingen van verlengingen van de beslistermijn op die aanvragen en mededelingen van de besluiten op aanvragen nu elektronisch via het Gemeenteblad via officielebekendmakingen.nl moeten worden gepubliceerd. [2]
5.4.
In deze zaak is op 9 augustus 2022– na een eerder ingediend principeverzoek – namens vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een [naam bedrijf] antenne-installatie met een hoogte van 39,9 meter en een gemiddelde oppervlakte van 100 m². Het college heeft van deze aanvraag mededeling gedaan in het Gemeenteblad. [3] Omdat er niet tijdig op de aanvraag beslist kon worden, heeft het college de beslistermijn verlengd en van deze verlenging mededeling gedaan in het Gemeenteblad. [4] Op 8 november 2022 heeft het college vervolgens de gevraagde omgevingsvergunning verleend en hiervan mededeling gedaan in het Gemeenteblad. [5] In de mededelingen was telkens als locatie vermeld “kadastrale sectie E nummer 3270, 6067 – te [plaats 1] ”.
5.5.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de procedure omtrent de vergunningverlening voor hem misleidend was en dat er niet duidelijk naar hem toe was gecommuniceerd. Volgens verzoeker was de locatie van de omgevingsvergunning niet duidelijk omschreven in de mededeling hiervan in het Gemeenteblad. Hij verwijst in dit verband naar een aanvraag om een omgevingsvergunning van 6 mei 2024, ook voor een antenne-installatie en op dezelfde plek, waarin wel een duidelijke locatie is vermeld in het Gemeenteblad, namelijk “nabij spoorlijn en [adres] ”.
5.6.
Naar de mening van het college is de locatie van de antenne-installatie voldoende duidelijk vermeld in de mededeling van de aanvraag en de mededeling van de beslissing op de aanvraag. [6] De vermelde locatie in de omgevingsvergunning komt overeen met de locatie zoals deze is opgenomen in de aanvraag. [7] Verder is verzoeker zelf woonachtig aan de [adres] te [plaats 1] en exploiteert hij een [naam] op het naastgelegen adres [adres] Dit laatstgenoemde adres heeft de kadastrale aanduiding sectie E, nummer 2855. Het kadastrale nummer 2855 bevindt zich tussen de kadastrale nummers 3269 en 3270, waar de antenne-installatie geplaatst zal worden. Gelet hierop mocht van verzoeker een bovengemiddelde alertheid worden verwacht voor wat betreft de ontwikkelingen in de nabije omgeving. Verder betreft het kadastrale nummer 3270 een relatief klein perceel waardoor geen misverstand kan bestaan over de exacte locatie van de antenne-installatie. Verzoeker had zich via de website www.overheid.nl kunnen abonneren op “Berichten uit de buurt”. Naar de mening van het college moet het enkel vermelden van de kadastrale aanduiding voor risico van verzoeker worden gelaten. De ligging van de locatie binnen dezelfde kadastrale sectie E en nabij opeenvolgende kadastrale nummers had voor verzoeker aanleiding kunnen zijn om bij de gemeente navraag te doen en stukken in te zien, aldus het college.
5.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college de aanvraag, de mededeling van de verlenging van de beslistermijn en de mededeling van de beschikking op de aanvraag op de hiervoor in 5.3. beschreven wijze bekend heeft gemaakt. In dit geval is in de mededeling van de beschikking op de aanvraag het kadastrale perceel, de postcode en de gemeente waarin de antenne-installatie gerealiseerd zal worden, genoemd. De vraag die hier voorligt is of de locatieaanduiding in deze mededeling voldoende duidelijk was.
5.8.
Uit de door het college aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2023 leidt de voorzieningenrechter af dat de publicatie van de zakelijke inhoud van het besluit in het Gemeenteblad voldoende adequaat en duidelijk moet zijn. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de locatieaanduiding onvoldoende inzichtelijk, nu een straatnaam en een huisnummer ontbreekt. De voorzieningenrechter acht dit laakbaar, omdat een dergelijke mededeling tot doel heeft eventuele belanghebbenden te informeren over een verleende omgevingsvergunning en hen daarbij in de gelegenheid te stellen hiertegen te ageren. Het voorgaande klemt te meer, nu deze locatieaanduiding op een relatief eenvoudige wijze gerealiseerd kon worden. Het standpunt van het college – onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam – dat de locatieaanduiding in de aanvraag één op één wordt overgenomen in de mededeling van de beschikking op de aanvraag, acht de voorzieningenrechter in dit geval niet toereikend. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat op het college de verantwoordelijkheid rust om eventuele belanghebbenden op een adequate en inzichtelijke wijze te informeren over – in dit geval – de locatie waar een Vodafone antenne-installatie geplaatst zal worden. Verzoeker hoefde er daarom op basis van de mededeling in het Gemeenteblad niet op bedacht te zijn dat er een antenne-installatie geplaatst zou worden naast het perceel waar hij zijn B&B exploiteert.
5.9.
Vervolgens moet worden beoordeeld of verzoeker alsnog binnen zes weken bezwaar heeft gemaakt nadat hij op de hoogte was geraakt van de verleende omgevingsvergunning. Verzoeker heeft aangegeven dat hij pas op 13 december 2024 –tijdens een gesprek met de wethouder en een ambtenaar van de gemeente over de plaatsing van een antenne-installatie – in kennis is gesteld van de verleende omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om dit betoog van verzoeker in twijfel te trekken, in aanmerking nemend dat verzoeker vrijwel direct daarna een bezwaarschrift heeft ingediend tegen deze verleende omgevingsvergunning. Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of verzoeker al eerder op de hoogte had kunnen zijn van de verleende omgevingsvergunning, zoals het college betoogt. Primair stelt het college zich op het standpunt dat verzoeker al in de periode mei-juli 2024 op de hoogte had kunnen zijn. Verzoeker was namelijk ervan op de hoogte dat op 6 mei 2024 een aanvraag voor een omgevingsvergunning was ingediend voor het bouwen van een antenne-opstelpunt nabij de spoorlijn en [adres] , [plaats 1] . Deze aanvraag zag volgens het college op dezelfde antenne-installatie als die waarvoor op 8 november 2022 een omgevingsvergunning was verleend. De aanvraag van 6 mei 2024 is later ingetrokken op 15 juli 2024. De voorzieningenrechter stelt vast dat door verzoeker wordt erkend dat hij op de hoogte was van de aanvraag van 6 mei 2024. Verzoeker heeft aangegeven dat hij hierover ook contact heeft gehad met de gemeente. Voor het betoog van het college dat verzoeker vanwege de aanvraag van 6 mei 2024 op de hoogte had kunnen zijn van de verleende omgevingsvergunning van 8 november 2022 en navraag had kunnen doen, nu deze aanvraag op dezelfde antenne-installatie ziet, ziet de voorzieningenrechter op basis van de onderliggende stukken onvoldoende grondslag. Sterker nog, de aanvraag van 6 mei 2024 was juist een indicatie dat nog geen omgevingsvergunning was verleend. Ter zitting is overigens namens vergunninghoudster toegelicht dat de aanvraag van 6 mei 2024 op 15 juli 2024 is ingetrokken, omdat deze per abuis was ingediend aangezien er al een omgevingsvergunning voor de antenne-installatie was verleend op 8 november 2022. De reden van de intrekking van de aanvraag is niet vermeld in de mededeling ervan in het Gemeenteblad. Gelet op het voorgaand had verzoeker er niet op bedacht hoeven te zijn dat er al een omgevingsvergunning was verleend en dat hij hiertegen bezwaar kon maken.
5.10.
Subsidiair heeft het college zich op het standpunt gesteld dat verzoeker in ieder geval in oktober 2024 op de hoogte had kunnen zijn van de verleende omgevingsvergunning. Het college heeft ter zitting toegelicht dat op 24 oktober 2024 ten behoeve van vergunninghoudster een vergunning is verleend op grond van de Spoorwegwet. De voorzieningenrechter stelt vast dat ter zitting is gebleken dat aan vergunninghoudster twee vergunningen zijn verleend voor de plaatsing van de antenne-installatie: een omgevingsvergunning op grond van de Wabo en een vergunning op grond van de Spoorwegwet. Anders dan het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat het feit dat er in oktober 2024 een vergunning is verleend op grond van de Spoorwegwet, niet zonder meer betekent dat verzoeker op grond daarvan had kunnen weten dat er al op 8 november 2022 een omgevingsvergunning was verleend op grond van de Wabo. Het betreft immers twee afzonderlijke vergunningtrajecten, die los van elkaar zijn doorlopen.
5.11.
Zoals hiervoor al overwogen acht de voorzieningenrechter het niet ongeloofwaardig dat verzoeker pas op 13 december 2024 op de hoogte is geraakt van de verleende omgevingsvergunning. Nu verzoeker – in het licht van rechtspraak van de Afdeling [8] – binnen zes weken nadat hij hiervan op de hoogte is geraakt bezwaar heeft maakt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. Dat betekent dat het college het bezwaarschrift van verzoeker niet op die grond niet-ontvankelijk kan verklaren. Het standpunt van het college dat al om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, volgt de voorzieningenrechter daarom niet.
Afweging van belangen
6. Omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, zal het college inhoudelijk op het bezwaarschrift moeten beslissen. Daarbij zal het college moeten beoordelen of de afwijking van het bestemmingsplan door de plaatsing van de antenne-installatie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In afwachting van die beoordeling overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6.1.
Ter zitting zijn de aangevoerde bezwaargronden van verzoeker grotendeels besproken. Verzoeker heeft in zijn bezwaarschrift, onder meer, gewezen op de gezondheidsrisico’s en de visuele hinder als gevolg van de plaatsing van een 39,9 meter hoge antenne-installatie naast zijn perceel.
6.2.
Daarnaar gevraagd is namens vergunninghoudster ter zitting toegelicht dat dit jaar zogenaamde blootstellingsgebieden worden opgenomen in de Nederlandse wet. De operators moeten hieraan voldoen. Dit wordt gecontroleerd door de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI). Op geen enkele plek in Nederland worden de limieten overschreden. Dat volgt ook uit het antenneregister. Het innemen van een standpunt over mogelijke gezondheidsrisico’s is voorbehouden aan de overheid, aldus vergunninghoudster. De overheid laat zich op dat gebied voorlichten door de Gezondheidsraad. Tot nu toe is het standpunt dat er geen correlatie is tussen gezondheidsklachten en het gebruik van elektromagnetische velden voor mobiele telefonie. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding om dit betoog van vergunninghoudster als onnavolgbaar te beschouwen. Dat neemt niet weg dat het college op deze bezwaargrond in de beslissing op bezwaar inhoudelijk zal moeten beslissen.
6.3.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat niet bij voorbaat is uitgesloten dat de plaatsing van een 39,9 meter hoge antenne-installatie op ongeveer vijftien meter van zijn perceel waar hij zijn B&B exploiteert, voor visuele hinder zorgt. Daarbij moet worden opgemerkt dat in het bestreden besluit weliswaar is overwogen dat de antenne-installatie is geïntegreerd in de bebouwde omgeving en aansluit op spoorlijn, autobaan en hoogspanningsleidingstrook waardoor de installatie een relatief beperkte impact heeft op het omliggende landschap. Niet is echter ingegaan op de visuele hinder voor verzoeker en zijn gasten, gelet op de grote hoogte van de installatie en de kleine afstand tot zijn perceel.
6.4.
Gelet op de belangen die bij partijen spelen, ziet de voorzieningenrechter in het kader van een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling aanleiding een belangenafweging te maken. Daarbij houdt zij rekening met enerzijds het belang van vergunninghoudster dat ziet op het continueren van de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de plaatsing van de antenne-installatie, waardoor zij kan voldoen aan de licentievoorschriften en niet meer, zoals nu, afhankelijk is van anderen voor toegang tot de installatie ten behoeve van onderhoud. Bovendien is er het belang van een goede dekkingsgraad voor mobiele telefonie. Anderzijds is er het belang van verzoeker die geconfronteerd wordt met een onherroepelijke omgevingsvergunning waartegen hij – door het handelen van het college – niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken en waaruit niet blijkt dat zijn belang is meegewogen.
6.5.
Nu de plaatsing van de antenne-installatie, onder meer, gelet op de hoogte hiervan, een forse impact heeft op verzoeker en de gasten van zijn B&B, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan zijn belang doorslaggevende betekenis toe te kennen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het college tot op de zitting heeft vastgehouden aan het standpunt dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is en zich nog niet heeft uitgelaten over de door verzoeker gestelde visuele hinder als gevolg van de plaatsing van deze antenne-installatie.

Conclusie en gevolgen

7. Op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen. Hoewel het gebruikelijk is om voor de schorsing een termijn van zes weken te hanteren, ziet de voorzieningenrechter in dit geval aanleiding om de duur van de schorsingsmaatregel te beperken tot één dag na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De redenen hiervoor zijn tweeërlei: de voorzieningenrechter wil enerzijds daarmee tegemoet komen aan de belangen van vergunninghoudster die gebaat zijn bij een spoedige voortzetting van de bouwwerkzaamheden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat zij er op voorhand niet van overtuigd is dat de omgevingsvergunning in bezwaar geen stand zal houden. Anderzijds acht zij wel van belang dat het college het bezwaarschrift van verzoeker op korte termijn inhoudelijk beoordeelt.
7.1.
Verder ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu verzoeker zich niet heeft laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Wel draagt de voorzieningenrechter het college op het betaalde griffierecht aan verzoeker te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot één dag na bekendmaking van de beslissing op
bezwaar;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 februari 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
[…].
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
[…],
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
[…].
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 3.8
Het bevoegd gezag geeft bij de toepassing van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze. Het vermeldt daarbij de in artikel 3.1, tweede lid, bedoelde datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Artikel 3.9
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en
[…].
2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
[…].
Bekendmakingswet
Artikel 2
[…].
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente geeft een gemeenteblad uit.
[…].
8. De uitgifte van de in het eerste, tweede, derde en vijfde lid genoemde publicatiebladen geschiedt elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze door middel van een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in stand gehouden digitale infrastructuur.
[…].
Artikel 12
1. Een bestuursorgaan dat behoort tot een van de in artikel 2, eerste, tweede, derde en vijfde lid, genoemde openbare lichamen, bedrijfsvoeringsorganisaties of gemeenschappelijke organen, doet in het door dat openbaar lichaam, die bedrijfsvoeringsorganisatie of dat gemeenschappelijke orgaan uitgegeven publicatieblad in ieder geval zijn wettelijk voorgeschreven mededelingen in de vorm van een volledige publicatie en kennisgevingen in de vorm van een zakelijke weergave van de inhoud, met vermelding van de wijze waarop en de periode waarin de stukken waar de kennisgeving betrekking op heeft voor eenieder ter inzage liggen.
[…].
Artikel 13
De terinzagelegging waarop een mededeling of kennisgeving als bedoeld in artikel 12, eerste of tweede lid, betrekking heeft, geschiedt zowel op elektronische wijze als op een door het bestuursorgaan aan te wijzen locatie.
Het bestuursorgaan houdt voor de wijze van terinzagelegging een vaste gedragslijn aan.
De terinzagelegging vindt niet plaats in de Staatscourant of in een in artikel 2, eerste tot en met vijfde lid, bedoeld publicatieblad.
[…].

Voetnoten

1.Door de inwerkintreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is de Wabo komen te vervallen.
2.Kamerstukken II, 35218, nr. 3. p. 24.
3.Gemeenteblad van 18 augustus 2022, nr. 371802; www.officielebekendmakingen.nl.
4.Gemeenteblad van 30 september 2022, nr. 450186; www.officielebekendmakingen.nl.
5.Gemeenteblad van17 november 2022, nr. 505211; www.officielebekendmakingen.nl.
6.Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1373.
7.Verwezen wordt naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:7234.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1406.