Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
in casu, verevening van pensioenrechten als bedoeld in de Wvps plaatsvindt.
“het eventueel door de vrouw tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen”, hebben partijen ‘uitdrukkelijk anders (…) bepaald’ als bedoeld in art. 11 Wvps. De Wvps voorziet immers ingevolge artikel 2 lid 1 Wvps in verevening van de pensioenaanspraken van echtgenoten over en weer, oftewel in kruislingse pensioenverevening, waarvan partijen in hun convenant derhalve uitdrukkelijk zijn afgeweken. Gelet hierop vindt in de onderhavige zaak, anders dan bepleit door [eiseres] , geen verevening volgens de Wvps plaats.
“dus al[heeft]
plaatsgevonden”(randnr. 8, CvA), zoals betoogd door [gedaagde] , volgt de rechtbank niet. Alleen al het grammaticale gebruik van de toekomstige tijd ‘zal worden verdeeld’ wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de verdeling niet
reeds, maar
nogmoet plaatsvinden, en dat partijen alsdan nadere afspraken over de nog te maken verdeling dienen te maken.
“bij gebrek aan wetenschap/nadere onderbouwing zijnerzijds dat deze bedragen kloppen”(randnr. 40, CvA) en voert verder aan dat hij bij Achmea een overzicht heeft opgevraagd van het pensioen dat hij gedurende een gedeelte van het huwelijk heeft opgebouwd, maar tot op heden niet heeft ontvangen. In het licht hiervan en gelet op het indicatieve karakter van de door [eiseres] gestelde berekeningen, ziet de rechtbank zich gesteld voor het feit dat zij niet op de hoogte is van de exacte stand van zaken dienaangaande. Toch wenst de rechtbank hierover te beschikken en zal zij (bij toewijzend eindvonnis) alleen genoegen nemen met een indicatieve berekening, indien een exacte berekening definitief onmogelijk blijkt. Gelet hierop zal de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid stellen alsnog een precieze(re) berekening over te leggen van Achmea van het door [gedaagde] tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde pensioen en de aanspraak van 50% hierop van [eiseres] . Dat Achmea bij e-mail van 25 september 2023 heeft gesteld dat op basis van de van [gedaagde] ontvangen documenten geen zuiverdere berekening kan worden gemaakt dan die van 9 mei 2023 [2] , zulks bij gebreke van het verzekeringsbewijs met daarop de stand van 1 januari 1989 en het verzekeringsbewijs met daarop de stand van 1 januari 1990, maakt dat niet anders, nu [gedaagde] deze bewijzen mogelijkerwijs alsnog weet te verkrijgen of anderszins de standen van 1 januari 1989 respectievelijk 1 januari 1990 weet te achterhalen met het oog op de door Achmea te maken berekening.