ECLI:NL:RBLIM:2025:1422

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
C/03/330602 / HA ZA 24-231
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van belastingdeskundige voor beroepsfout in fiscale advisering en begeleiding bij emigratie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Daniëls, BDO Accountancy, Tax & Legal B.V. en een tweede gedaagde aangeklaagd wegens schade die zou zijn ontstaan door een beroepsfout van de belastingdeskundige. De zaak betreft een geschil over de fiscale advisering en begeleiding van de emigratie van eiser en zijn bedrijf, Mondee Fashion Holding B.V., naar Singapore. Eiser stelt dat de belastingdienst een onterecht navorderingsaanslag heeft opgelegd, en dat BDO en de tweede gedaagde aansprakelijk zijn voor de schade die hieruit voortvloeit. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen doorlopen, waaronder een mondelinge behandeling op 19 december 2024. Eiser vorderde onder andere de vernietiging van de algemene voorwaarden van BDO en een schadevergoeding van € 585.000,00, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de dagvaarding niet voldoende onderbouwd was en dat de vorderingen van eiser niet konden worden toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en eiser veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 10.297,00. Het vonnis is uitgesproken op 15 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/330602 / HA ZA 24-231
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls,
tegen

1.BDO ACCOUNTANCY, TAX & LEGAL B.V.,

te Maastricht,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: BDO en [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. H.E. van Berckel-Dekker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 april 2024 met de producties 1 t/m 28
- de conclusie van antwoord met de producties 1 t/m 39
- de aanvullende producties 29 t/m 31van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 19 december 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bij vervroeging bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 17 maart 2011 heeft [eiser] de opdrachtbevestiging van BDO van 11 februari 2011 bekrachtigd. De contractspartijen zijn over en weer overeengekomen dat BDO werkzaamheden gaat verrichten met betrekking tot de fiscale advisering en begeleiding van de mogelijke emigratie van Mondee Fashion Holding B.V. (hierna te noemen: Mondee) naar Singapore en [eiser] naar [woonplaats 1] . De algemene voorwaarden van BDO zijn op die overeenkomst van toepassing.
2.2.
[eiser] heeft oorspronkelijk gewoond in Nederland en Mondee is een in Nederland gevestigde besloten vennootschap. Nadat [eiser] eerst is verhuisd naar België, heeft hij zich daar op 27 november 2014 uitgeschreven en is hij in [woonplaats 1] gaan wonen. Mondee is in augustus 2012 verplaatst naar Singapore en op 15 december 2014 naar Hong Kong. Partijen verschillen van mening of dit verplaatsing van de feitelijke leiding of van de zetel betreft.
2.3.
Begin januari 2015 is door Mondee een dividenduitkering aan [eiser] gedaan.
De Nederlandse belastingdienst heeft in 2019 aan Mondee een aanslag dividendbelasting 2015 opgelegd en een navorderingsaanslag IB 2015 aan [eiser] .
2.4.
[eiser] , in persoon en als vertegenwoordiger van Mondee, heeft op 23 december 2021 met de belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten. Uit hoofde van die vaststellingsovereenkomst dienen [eiser] en Mondee, tegen finale kwijting, uiterlijk op 1 januari 2022 € 585.000,00 aan de belastingdienst te betalen.
2.5.
Bij schrijven van 20 december 2023 stelt [eiser] BDO en [gedaagde sub 2] aansprakelijk voor schade vanwege een beroepsfout. [eiser] sommeert BDO en [gedaagde sub 2] aansprakelijkheid te erkennen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. bepaalt dat de algemene voorwaarden waarnaar BDO heeft verwezen met betrekking tot de termijnen van het reclamerecht en de meldingsplicht inclusief de genoemde vervaltermijnen als vernietigd worden beschouwd;
2. BDO en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 585.000,00, vermeerderd met rente en alle door [eiser] gemaakte kosten, alsook de proceskosten.
3.2.
BDO en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De dagvaarding is onderverdeeld in gedeelten, respectievelijk aangeduid als INLEIDING (r.nrs. 1-5), FEITEN (r.nrs. 6-50), JURIDISCH (r.nrs. 51 – 60), VERWEER BDO (EN [gedaagde sub 2] ) (r.nrs. 61-87), VORDERING (r.nrs. 88-89) en BEWIJS (r.nr. 90), gevolgd door het petitum.
4.2.
Op de vraag van de rechtbank ter mondelinge behandeling waar in de dagvaarding de grondslag van de vordering sub 1 is te vinden, heeft mr. Daniëls verklaard dat [eiser] zijn handtekening onder de opdrachtbevestiging van 11 februari 2011 heeft gezet als directeur van Mondee en niet in persoon. Op de vraag van de rechtbank waar dit in de dagvaarding is vermeld, heeft mr. Daniëls geantwoord dat dit niet uitdrukkelijk in de dagvaarding staat, maar dat dit zonneklaar is. De rechtbank stelt vast dat nergens in de dagvaarding, noch onder het gedeelte JURIDISCH, noch in een ander onderdeel, een grondslag wordt genoemd, laat staan een stelling wordt ingenomen die de vordering onderbouwt. De rechtbank leest de dagvaarding welwillend en onbekrompen en vult ambtshalve de rechtsgronden aan, maar moet desondanks concluderen dat de vordering sub 1 niet voorzien is van een grondslag of onderbouwing. Daarmee ligt de vordering voor afwijzing gereed.
4.3.
Op de vraag van de rechtbank ter mondelinge behandeling wat de grondslag is van de vordering sub 2, heeft mr. Daniëls onder verwijzing naar r.nr. 16 van dagvaarding verklaard dat BDO en [gedaagde sub 2] een beroepsfout hebben begaan door in plaats van de feitelijke leiding de zetel van Mondee te verplaatsen van Singapore naar Hongkong, omdat immers in Singapore de dividenduitkering door Mondee aan [eiser] onbelast zou zijn geweest. Gevraagd naar de onderbouwing van zijn stelling dat de dividenduitkering in Singapore onbelast zou zijn geweest, heeft mr. Daniëls verklaard dat dat uit de producties blijkt en verwezen naar r.nr. 39 van zijn dagvaarding. De rechtbank overweegt, zoals zij mr. Daniëls ook ter mondelinge behandeling heeft voorgehouden, dat r.nr. 39 slechts de stelling bevat dat de belastingdienst de argumenten van BDO en [gedaagde sub 2] van tafel veegde, en ter onderbouwing van die stelling naar de pagina’s 4 t/m 8 van productie 21B wordt verwezen. Mr. Daniëls heeft vervolgens verwezen naar r.nr. 10 van de dagvaarding en de daarin opgenomen verwijzing naar productie 4, waaruit hij een klein deel geciteerd heeft. De rechtbank overweegt, zoals zij mr. Daniëls ook ter mondelinge behandeling heeft voorgehouden, dat in genoemd randnummer - in verbinding gelezen met het voorafgaande randnummer 9 - wordt gesteld dat [eiser] advies ontvangt over zijn geuite wens om te verhuizen naar Azië (…), waarna tussen haakjes verwezen wordt naar productie 4, alsmede wordt gesteld dat (…) dit advies dat voor [eiser] fiscaal gunstig is, nl. geen belastingdruk vanuit Nederland (…). Het door mr. Daniëls geciteerde gedeelte van productie 4 wordt niet duidelijk genoemd in dit randnummer, noch elders in de dagvaarding, terwijl productie 4 bestaat uit de tekst van één e-mail, een in het Engels gestelde brief van 3 pagina’s en een rekenstaat met als kop “Emigratie [eiser] naar [woonplaats 1] ”. Nu het citaat van
mr. Daniëls niet is aangegeven in de dagvaarding ziet de rechtbank – ook als zij welwillend en onbekrompen de dagvaarding leest – niet in wat de onderbouwing van de ingenomen stelling dat “immers in Singapore de dividenduitkering van Mondee aan [eiser] onbelast zou zijn geweest” is. Dat uit hun conclusie van antwoord volgt dat gedaagden, zoals mr. Daniëls nog heeft aangevoerd, dat wel hebben begrepen, doet daar niet aan af. Immers, het is basaal civiel procesrecht - de rechtbank verwijst naar artikel 111 lid 2 sub d Rv - dat de dagvaarding de grondslag van de vordering bevat, terwijl uit de toelichting op deze bepaling volgt dat de gronden van de eis zien op de feitelijke onderbouwing. Niet alleen moet het de gedaagde duidelijk zijn waartegen hij zich moet verweren, na lezing van de dagvaarding moet het de rechter bij voorkeur aanstonds duidelijk zijn op grond van welke feiten en juridische argumenten eiser recht heeft op hetgeen hij van gedaagde vordert. Daarvan is in dit geval absoluut geen sprake, ook niet nadat de rechtbank ter mondelinge behandeling daarover vragen heeft gesteld aan mr. Daniëls en deze ruim gelegenheid heeft gekregen daarop te antwoorden, waarbij de rechtbank de dagvaarding welwillend en onbekrompen heeft gelezen en de rechtsgronden ambtshalve heeft aangevuld. Daarbij komt nog dat BDO en [gedaagde sub 2] , onder verwijzing naar r.nr. 71 e.v., gemotiveerd hebben betwist dat het hen duidelijk was waar de door [eiser] gestelde beroepsfout uit bestond.
4.4.
Daarmee ligt ook het sub 2 gevorderde voor afwijzing gereed.
4.5.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van BDO en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
3.502,00
(1 punt × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.297,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 10.297,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Bucholz niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken.