ECLI:NL:RBLIM:2025:1442

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
10719072 \ CV EXPL 23-4131
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake loonvordering en variabele beloning in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en ADVOCATENGROEP HEERLEN B.V. (AGH) over een loonvordering. De procedure volgde op een tussenvonnis van 31 januari 2024, waarin de kantonrechter AGH had toegelaten tot bewijsvoering over de afspraken omtrent de continuïteitstoeslag en het variabele loon. [eiser] stelde dat hij recht had op een variabel loon van minimaal € 22.458,07 bruto, vermeerderd met wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten. AGH betwistte deze vordering en voerde aan dat er geen recht op variabele beloning was, omdat [eiser] geen administratie van uren en omzet had bijgehouden.

De kantonrechter oordeelde dat AGH niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De kantonrechter nam aan dat de gedeclareerde omzet die betrekking had op de periode waarin [eiser] in dienst was, ook daadwerkelijk was betaald. De kantonrechter volgde de berekening van [eiser] en kwam tot de conclusie dat hij recht had op een variabel loon van € 22.447,89 bruto, dat AGH aan [eiser] moest betalen. Daarnaast werd AGH veroordeeld tot betaling van wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten.

De proceskosten werden ook aan AGH opgelegd, omdat zij overwegend in het ongelijk was gesteld. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10719072 \ CV EXPL 23-4131
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.A. Houben-Timmermans,
tegen
ADVOCATENGROEP HEERLEN B.V.,
te Heerlen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: AGH,
gemachtigde: mr. A.L. Stegeman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2024
- de akte uitlaten tevens houdende wijziging/vermindering van eis aan de zijde van [eiser]
- de antwoordakte van AGH.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 31 januari 2024 heeft de kantonrechter zijn beslissing over de conventionele vorderingen ex art. 223 Rv (de uitdraaien uit het tijdschrijfsysteem) aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak. In conventie heeft de kantonrechter AGH toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat met [eiser] geen continuïteitstoeslag is overeengekomen. [eiser] is toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat overeengekomen is dat het variabele loon berekend dient te worden op de wijze omschreven onder 4.7 van het tussenvonnis.
2.2.
[eiser] heeft zich neergelegd bij de wijze waarop AGH stelt dat het variabele loon berekend moet worden. [eiser] maakt daarom geen aanspraak meer op de continuïteitstoeslag. [eiser] gaat ervan uit dat de volledige gedeclareerde omzet over de periode 1 januari 2022 tot en met 15 februari 2023 is betaald. Uit de als producties 8 bij dagvaarding en conclusie van antwoord overgelegde omzetoverzichten blijkt dat de totale omzet in die periode
€ 224.840,70 bedraagt; 1/3 van dit bedrag is € 74.946,90. Het vaste loon bedraagt
€ 52.188,83 bruto. [eiser] stelt dan ook nog recht te hebben op minimaal € 22.458,07 bruto aan variabel loon. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en een bedrag van € 999,58 aan buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] stel dat AGH op grond van artikel 7:619 BW verplicht is om een controleerbaar overzicht te verstrekken van de gegevens waarmee het variabele loon kan worden berekend. Het gaat dan om een overzicht te van de gedeclareerde omzet en een overzicht van de betaalde omzet in de periode 1 januari 2022 tot en met 15 februari 2023. Hij stelt dat partijen in dat kader overeengekomen zijn dat dit een overzicht uit het tijdschriftsysteem Advocaat Centraal betreft. In de hoofdzaak vordert [eiser] om AGH te veroordelen om binnen acht dagen na dit vonnis onder verstrekking van een deugdelijke bruto netto specificatie:
aan [eiser] te betalen € 22.458,07 bruto, te vermeerderen met het variabele loon gelijk aan 1/3 van de betaalde omzet die dit bedrag te boven gaat, zoals deze voortvloeit uit het tijdschrijfsysteem van AGH, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2023, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van de betaling;
aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging van 50% over het totaalbedrag aan variabel loon zoals bedoeld onder A, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke kosten van € 999,58 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
AGH te veroordelen in de proceskosten.
2.3.
AGH stelt dat met [eiser] is afgesproken dat hij dezelfde beloning zou krijgen als bij [naam] , dat hij bij [naam] geen bonus heeft ontvangen, daar ook nooit aanspraak op heeft gemaakt en niet gebleken is van het bijhouden van uren en omzetten gericht op een bonus.
2.4.
De kantonrechter overweegt dat hij in het vonnis van 31 januari 2024 de rechtsgeldigheid van artikel 2.1 van de arbeidsovereenkomst als uitgangspunt heeft genomen. Voorzover AGH probeert te bewerkstelligen de rechtsgeldigheid van artikel 2.1 van de arbeidsovereenkomst aan te tasten, is deze poging gedoemd te falen. Zowel in de arbeidsovereenkomst met AGH als die van haar rechtsvoorgangster komt deze bepaling voor. De kantonrechter overweegt dat het gelet op de aard van de activiteiten die AGH ontplooit vanzelfsprekend is te veronderstellen dat zij zich realiseert welke juridische verplichtingen zij aangaat met betrekking tot haar werknemers en welke financiële consequenties daaraan zijn verbonden en, voor zover dit al niet het geval is, dit, behoudens zeer bijzondere omstandigheden (waarvan geen sprake is), voor haar risico komt. Er is verder geen sprake van overgang van onderneming, sterker, AGH heeft met verve betoogd dat zij in geen enkele zin geassocieerd wil worden met het voormalige kantoor [naam] . Op welke wijze bij [naam] werd omgegaan met de beloning van [eiser] , doet dan ook niet ter zake. Artikel 2.1 van de arbeidsovereenkomst is daarom gewoon een rechtsgeldige bepaling waaraan AGH gebonden is.
2.5.
AGH voert aan dat [eiser] nooit heeft aangegeven tot een administratie van uren en omzet over te willen gaan. Met andere woorden: hieruit volgt volgens AGH dat [eiser] nooit aanspraak heeft willen maken op de variabele beloning.
2.6.
De kantonrechter overweegt dat AGH, behalve haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, de rechtsgrond op basis waarvan de kantonrechter zou moeten aannemen dat [eiser] zijn aanspraken op artikel 2.1 van de arbeidsovereenkomst heeft prijsgegeven, niet nader juridisch heeft geconcretiseerd. Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt in elk geval niet. De arbeidsovereenkomst heeft iets langer dan één jaar geduurd, was dus van korte duur, en [eiser] heeft korte tijd nadat hij de eindafrekening had ontvangen zijn aanspraken op de variabele beloning bij AGH kenbaar gemaakt.
2.7.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat het variabele loon als volgt moet worden berekend: 1/3 van de omzet minus het vaste loon. Onder omzet moet blijkens de arbeidsovereenkomst worden verstaan de door de medewerker conform het tijdschrijfsysteem gerealiseerde, gefactureerde en betaalde uren.
2.8.
AGH voert aan dat [eiser] uren heeft geschreven die AGH niet in rekening kon brengen, onder andere omdat deze zien op zijn opleiding en omdat [eiser] meer uren schreef dan verantwoord was. AGH stelt dat [eiser] uitgaat van de verkeerde lijst en verkeerde kolom van productie 8. AGH gaat uit van de kolom ‘uurbasis’ (tweede lijst onder productie 8 bij de dagvaarding). AGH rekent de kolom vaste prijs, kantoorkosten en een bedrag van
€ 7.813,54 (voor overname dossiers van een ander kantoor) niet mee. Ook telt [eiser] volgens AGH twee dagen dubbel (6 en 7 februari 2023). AGH gaat uit van € 152.897,41 -/- kortingen -/- kosten overname dossiers = € 139.628,01 x 1/3 = € 46.542,67 en dat is lager dan het betaalde loon. [eiser] heeft daarom niets meer te vorderen volgens AGH.
2.9.
De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van AGH had gelegen om met bewijsstukken aan te tonen welk deel van de omzet is betaald. AGH heeft daartoe geen bewijsstukken overgelegd. De kantonrechter laat deze omissie voor rekening van AGH komen en gaat er vanuit dat de gedeclareerde omzet die ziet op de periode dat [eiser] in dienst was ook is betaald. Dit betekent dat de kantonrechter uitgaat van de eerste lijst onder productie 8 bij dagvaarding en productie 8 van de conclusie van antwoord aan de zijde van AGH. Omdat de kantonrechter uitgaat van de daadwerkelijk betaalde uren, althans vanuit de veronderstelling dat alle gedeclareerde uren zijn betaald omdat AGH het tegendeel niet heeft aangetoond, slaagt ook stelling van AGH niet dat [eiser] op een niet verantwoorde wijze zijn uren zou hebben geregistreerd. Immers, in dat geval zou AGH deze niet hebben doorberekend aan haar cliënten.
2.10.
De stelling van AGH dat de gewerkte uren in de zaken waarvoor een vaste prijs was afgesproken niet betrokken mogen worden bij de berekening van de omzet volgt de kantonrechter evenmin. Dat de uren die [eiser] in deze zaken heeft gewerkt niet volledig of tegen het gebruikelijke tarief meegerekend kunnen worden bij de berekening van de omzet, kan de kantonrechter volgen, maar niet dat deze uren in het geheel niet worden meegerekend. Dit betekent dat de kantonrechter het standpunt daarover van [eiser] zal volgen. Ook de opslag voor kantoorkosten rekent de kantonrechter mee (overigens een marginaal bedrag), omdat uit de omschrijving van de omzet in de arbeidsovereenkomst niet volgt dat deze kosten buiten beschouwing moeten blijven. De kosten die AGH heeft gemaakt voor door een ander kantoor aangeleverde en voorbereide zaken, zijn kosten die, na vaststelling van de omzet, op deze omzet in mindering komen. Indien AGH iets anders voor ogen had gehad bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, had zij dit met [eiser] overeen moeten komen. Tot slot is geen sprake van een dubbeltelling; de bij dagvaarding overgelegde lijst ziet op declaraties tot en met 27 januari 2023 en de bij de conclusie van antwoord overgelegde lijst ziet op declaraties van 15 februari 2023.
2.11.
Dit alles betekent dat het door [eiser] genoemde bedrag van € 224.840,70 als uitgangspunt voor de berekening van het variabel loon wordt genomen; 1/3 van dit bedrag is € 74.946,89. Het door AGH met jaaropgaven onderbouwde bedrag aan loon van € 52.499,-zal daarop in mindering worden gebracht en dan resteert nog een door AGH aan [eiser] verschuldigd bedrag aan variabel loon van € 22.447,89 bruto, welk bedrag zal worden toegewezen.
2.12.
[eiser] heeft gevorderd AGH te veroordelen tot betaling van het variabele loon gelijk aan 1/3 van de betaalde omzet die € 224.840,70 te boven gaat, zoals deze voortvloeit uit het tijdschrijfsysteem van AGH. Het omzetoverzicht onder productie 8 van de conclusie van antwoord is van 23 oktober 2023. Partijen zijn geen uiterlijke datum overeengekomen waarop de betaalde omzet dient te worden vastgesteld. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] niet benadeeld is door uit te gaan van de datum waarop het overzicht is gedateerd, omdat het dienstverband op dat moment al geruime tijd was geëindigd. Dit deel van de vordering (en de daarmee verband houdende vordering tot betaling van de wettelijke verhoging) zal dan ook worden afgewezen.
2.13.
De kantonrechter ziet geen reden om tot matiging van de gevorderde wettelijke verhoging over te gaan en deze zal dus worden bepaald op 50% van € 22.447,89 bruto, zijnde € 11.223,95 bruto. Dat [eiser] een riant salaris zou hebben gekregen gelet op zijn ervaring, is natuurlijk geen argument voor matiging nu het AGH zelf is die de financiële afspraken met [eiser] is aangegaan en als zij deze was nagekomen, had [eiser] geen aanspraak kunnen maken op de wettelijke verhoging.
2.14.
Aan buitengerechtelijke kosten kent de kantonrechter een bedrag van € 999,58 toe. De kantonrechter acht het redelijk dat [eiser] deze kosten heeft gemaakt en acht ook de hoogte van het gevorderde bedrag redelijk. Dat een kantoorgenote van [eiser] de buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht doet niet af aan het feit dat daarmee toch tijd gemoeid is geweest en er dus kosten zijn gemaakt.
2.15.
De wettelijke rente over de toegewezen bedragen zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding - 11 september 2023 - tot aan die van betaling.
2.16.
Omdat in de hoofdzaak is beslist, heeft [eiser] geen belang meer bij een beslissing op de gevorderde voorlopige voorzieningen.
2.17.
AGH is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten exploot € 132,42
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde
1.629,00
(3 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2589,42

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt AGH tot betaling aan [eiser] van € 33.671,84 bruto aan loon en wettelijke verhoging en € 999,58 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot de dag van betaling,
3.2.
veroordeelt AGH in de proceskosten van € 2589,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als AGH niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
BM