ECLI:NL:RBLIM:2025:1447

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
11088945 \ CV EXPL 24-2248
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van nabetaling ouderdomspensioen en rentevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak vordert [eiseres], de weduwe van [erflater], betaling van een bedrag van € 15.211,19 van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (BPF MITT). [Eiseres] stelt dat BPF MITT ongerechtvaardigd is verrijkt doordat het pensioen van [erflater] gedurende 20 jaar niet is uitgekeerd, waardoor BPF MITT rendement heeft kunnen behalen. [Eiseres] heeft in 2020 nabetaling van het ouderdomspensioen gevorderd, maar BPF MITT heeft slechts een nabetaling van € 9.757,10 gedaan en het verzoek om rentevergoeding afgewezen. Na een klaagschrift en een hernieuwd verzoek tot vergoeding van gemist rendement, dat ook werd afgewezen, heeft [eiseres] de zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. BPF MITT heeft niet onterecht rendement behaald, aangezien de pensioenregeling gebaseerd is op solidariteit en de uitkeringen afhankelijk zijn van de collectieve financiering van de pensioenaanspraken. De kantonrechter concludeert dat er geen directe samenhang is tussen het rendement en de uitkeringen aan individuele deelnemers. Bovendien heeft BPF MITT voldoende inspanningen geleverd om [erflater] te traceren, maar was hij niet vindbaar. De vordering van [eiseres] wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van € 812,00.

Het vonnis is uitgesproken op 12 februari 2025 door mr. A.P.A. Bisscheroux.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11088945 \ CV EXPL 24-2248
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. R. Joosten,
tegen
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS MODE-,INTERIEUR-, TAPIJT- EN TEXTIELINDUSTRIE,
te Heerlen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: BPF MITT,
gemachtigde: mr. E. Lutjens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] was gehuwd met de heer [erflater] (hierna: [erflater] ). [erflater] heeft van 1972 tot 1985 pensioen opgebouwd bij BPF MITT. In de jaren 80 van de 20e eeuw is [erflater] terug geëmigreerd naar Marokko.
2.2.
[erflater] heeft in 1999 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt voor uitkering van het bij BPF MITT opgebouwde ouderdomspensioen. Dit pensioen is niet tot uitkering gekomen omdat het adres van [erflater] niet bij BPF MITT bekend was.
2.3.
In 2019 is [erflater] overleden. In 2020 heeft [eiseres] zich gemeld bij BPF MITT en nabetaling van het ouderdomspensioen van [erflater] gevorderd. BPF MITT heeft een nabetaling gedaan van € 9.757,10. Het verzoek om ook een rentevergoeding te betalen is door BPF MITT afgewezen.
2.4.
[eiseres] heeft op 12 november 2020 een klaagschrift ingediend tegen deze afwijzing, maar het bestuur van BPF MITT heeft op 12 februari 2021 dit bezwaar van de hand gewezen. Zij heeft het standpunt gehandhaafd dat geen rentevergoeding betaald zou worden.
2.5.
[eiseres] heeft zich vervolgens gewend tot de Ombudsman Pensioenen. Dit heeft niet tot de door [eiseres] gewenste uitkomst geleid. De Ombudsman heeft verwezen naar een handleiding van de Pensioenfederatie waarin staat dat een pensioengerechtigde geen recht heeft op vergoeding van wettelijke rente als de vertraging in de uitbetaling van het pensioen niet aan het pensioenfonds toe te rekenen is en ook niet wanneer het aan de pensioengerechtigde zelf te wijten is dat het fonds niet kan uitkeren.
2.6.
Op 10 augustus 2022 heeft [eiseres] een hernieuwd verzoek gedaan aan BPF MITT tot vergoeding van gemist rendement, ditmaal op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Ook dit verzoek is afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat – veroordeling van BPF MITT tot betaling van een bedrag van € 15.211,19.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] stelt dat BPF MITT ongerechtvaardigd is verrijkt. Omdat het pensioen van [erflater] 20 jaar lang niet is uitgekeerd, heeft BPF MITT hierover een rendement kunnen halen. BPF MITT is dus verrijkt. [eiseres] aan de andere kant, is verarmd. Door het niet uitkeren van het pensioen zijn zij en [erflater] rendement misgelopen. Ook moesten zij daardoor met minder geld rondkomen en waren zij deels financieel afhankelijk van naaste familie en vrienden. Het tussen deze verrijking en verarming causale verband is evident en er is hiervoor geen rechtvaardiging.
3.3.
BPF MITT voert verweer. BPF MITT concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
BPF MITT voert het volgende aan. BPF MITT betwist dat zij is verrijkt. De pensioenregeling waaraan [erflater] deelnam is een op solidariteit gebaseerde uitkeringsregeling in de zin van artikel 10 Pensioenwet (PW) met een financiering op basis van betaling van doorsneepremies. Het behalen van rendementen is noodzakelijk om de pensioenen te financieren. Het behalen van rendement (ook als dit hoger is dan verwacht) leidt nooit tot verrijking van het pensioenfonds zelf. Het kan hoogstens leiden tot een hogere dekkingsgraad, waar alle deelnemers van profiteren. Ook betwist BPF MITT dat er aan de kant van [eiseres] en [erflater] sprake is geweest van verarming. Tot slot heeft BPF MITT aangevoerd dat – als er al sprake zou zijn van verrijking – die niet ongerechtvaardigd was. [erflater] heeft nooit zijn adres in Marokko aan BPF MITT doorgegeven en was ook onvindbaar in de Basisregistratie Personen (BRP). Ook was BPF MITT niet bekend met een bankrekeningnummer van [erflater] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. BPF MITT is daarom geen rendement aan [eiseres] verschuldigd. Hieronder zal de kantonrechter oordelen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.2.
In artikel 6:212 BW staat dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, voor zover dit redelijk is, verplicht is diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Er moet dus sprake zijn van verrijking van de één (in dit geval BPF MITT), verwarming van de ander ( [eiseres] ) en hiervoor mag geen redelijke grond aanwezig zijn.
Geen verrijking van BPF MITT
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat BPF MITT niet is verrijkt doordat het pensioen van [erflater] niet meteen bij het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd tot uitkering is gekomen. De kantonrechter sluit voor dit oordeel aan bij het verweer van BPF MITT, inhoudende dat de pensioenregeling waaraan [erflater] deelnam een op solidariteit gebaseerde uitkeringsregeling is in de zin van artikel 10 Pensioenwet (PW) met een financiering op basis van betaling van doorsneepremies. Er is een collectief vermogen dat aangewend wordt voor de collectieve financiering van de pensioenaanspraken van alle pensioendeelnemers. Collectief rendement wordt toegevoegd aan de het collectieve bestemde pensioenfondsvermogen. Er is geen directe samenhang tussen rendement en pensioenaanspraken of pensioenuitkeringen. Ook volgt uit de statuten en reglementen van BPF MITT niet dat een pensioendeelnemer- of gerechtigde aanspraak heeft op een deel van het pensioenfondsvermogen of op rendementen die BPF MITT met beleggingen heeft gehaald. Om de pensioenen te financieren is het noodzakelijk dat BPF MITT rendement maakt. Ook als het door BPF MITT behaalde rendement hoger is dan verwacht, leidt dit nooit tot een verrijking van pensioenfonds, hooguit tot een hogere dekkingsgraad en daarmee voor een ruimere mogelijkheid tot indexatie van de pensioenaanspraken of -rechten, ook die van [erflater] . BPF MITT zelf wordt nimmer verrijkt. BPF MITT heeft ook geen winstoogmerk.
4.4.
[eiseres] heeft weliswaar aangevoerd dat zij zich niet in deze uitleg kan vinden en stelt dat BPF MITT blijkens haar eigen jaarverslag rendement maakt en dat dit rendement leidt tot verrijking van het pensioenvermogen, omdat er meer pensioenvermogen beschikbaar is om aan alle lopende en toekomstige verplichtingen te voldoen, maar deze stelling overtuigt niet. Zoals ook BPF MITT heeft aangevoerd betekent een groter pensioenvermogen alleen dat er een hogere dekkingsgraad is en dat er eventueel ruimte is voor indexatie. Als dat het geval is geweest, is ook het pensioen van [erflater] (dat inmiddels via een nabetaling is voldaan aan [eiseres] ) geïndexeerd en heeft hij op die manier “geprofiteerd” van het extra rendement.
Hoe dan ook niet ongerechtvaardigd
4.5.
Daar komt bij dat een eventuele verrijking van BPF MITT niet ongerechtvaardigd is. Vast staat dat [erflater] in de jaren 80 van de vorige eeuw naar Marokko is geremigreerd en dat hij BPF MITT niet op de hoogte heeft gesteld van zijn adres aldaar of van zijn bankrekeningnummer. BPF MITT heeft onbetwist gesteld dat er een directe koppeling is tussen haar deelnemersadministratie en de Basisregistratie Personen (BRP), waarin BPF MITT op basis van de bij haar bekende gegevens van [erflater] heeft gezocht of zij een adres of BSN nummer kon achterhalen. Zij heeft dit gedaan voorafgaand aan het moment dat [erflater] met pensioen zou gaan en ook nog bij later uitgevoerde opsporingsacties, maar dit heeft geen resultaat opgeleverd.
4.6.
BPF MITT heeft daarbij nog – onbetwist – gesteld dat van [erflater] in zijn geboorteland geen geboortedag en -maand werd geregistreerd en dat hij daarom in de administratie van het fonds is geregistreerd met geboortedatum 1 juli 1934. BPF MITT stelt dat zij zowel op deze geboortedatum als op de geboortedatum 1 januari 1934 in de BRP heeft gezocht. Voorts heeft BPF MITT bij dupliek nog betwist dat zij bekend was met een sofi-nummer of BSN-nummer van [erflater] . Het sofi-nummer werd pas in 1987 ingevoerd en het BSN-nummer in 2007. Toen woonde [erflater] alweer in Marokko.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat BPF MITT hiermee voldoende heeft gesteld om aan te nemen dat zij zich heeft ingespannen om [erflater] te vinden met het doel om hem te informeren over zijn pensioen en om zijn pensioen uit te keren. Dat [eiseres] bij repliek heeft betoogd dat [erflater] wel een AOW uitkering in Marokko heeft ontvangen, een BSN-nummer had en dus wel bekend moet zijn geweest in de BRP, doet daaraan niet af. [eiseres] heeft van die stelling (dat [erflater] al die tijd vindbaar was in de BRP) – behalve door overlegging van een jaaropgave van 2016 van de Sociale Verzekeringsbank (waarop overigens een geboortedatum uit 1939 staat) – geen bewijs ingebracht.
4.8.
Als BPF MITT door het niet kunnen uitkeren van het pensioen al verrijkt zou zijn - wat naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval is – dan was die verrijking niet ongerechtvaardigd, omdat die het gevolg is geweest van het nalaten van [erflater] om zijn adres door te geven.
4.9.
Nu er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, is er geen grondslag om de vordering van [eiseres] toe te wijzen. Dat betekent dat de vordering wordt afgewezen.
4.10.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van BPF MITT worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
Totaal
812,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 812,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.