ECLI:NL:RBLIM:2025:1460

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
11323979 \ CV EXPL 24-4908
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M.J.F. Piette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huurrecht en waarborgsom tussen eisers en Management Corporation B.V.

In deze zaak vorderen de eisers, die een woning hebben gehuurd van Management Corporation B.V. (MC), de terugbetaling van een restant van de waarborgsom. De huurperiode liep van 1 mei 2023 tot 1 mei 2024, met een maandelijkse huur van € 1.100,00 en een waarborgsom van € 3.300,00. Bij het einde van de huur is een eindinspectie uitgevoerd, maar MC heeft een deel van de waarborgsom ingehouden, stellende dat er gebreken waren aan de woning. De eisers betwisten dit en stellen dat bij de eindopname alles in orde was bevonden. MC heeft echter een document overgelegd waaruit blijkt dat er gebreken zijn genoteerd, maar de eisers hebben dit document gemotiveerd betwist. De kantonrechter oordeelt dat MC niet voldoende heeft aangetoond dat de gebreken bij de eindopname zijn vastgesteld en dat de eisers recht hebben op een terugbetaling van € 1.726,41. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar slechts tot het wettelijk vastgestelde bedrag. MC is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden, die zijn begroot op € 896,82. Het vonnis is uitgesproken op 12 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11323979 \ CV EXPL 24-4908
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. L. Isenborghs,
tegen
MANAGEMENT CORPORATION B.V.,
te Kerkrade,
gedaagde partij,
hierna te noemen: MC,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondeling antwoord met daaraan gehecht een document van MC en producties;
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft van 1 mei 2023 tot 1 mei 2024 van MC gehuurd de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde). [eisers] was daarvoor verschuldigd een maandelijkse huur van € 1.100,00 en heeft bij aanvang van de huur een waarborgsom betaald van € 3.300,00.
2.2
Bij het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft er een eindinspectie plaatsgevonden. De waarborgsom is tot een bedrag groot € 2.200,00 niet terugbetaald.
2.3
Bij whatsapp bericht van 23 mei 2024 stelt MC zich op het standpunt dat er gebreken aan de oplevering kleefden. Het zou dan gaan om beschadiging aan de achterwand van de keuken. Op 27 mei 2024 stuurt MC een afrekening aan [eisers] waarin bedragen ter zake een defect elektrisch fornuis en ter zake een defecte achterwandbekleding in mindering worden gebracht op de nog terug te betalen waarborgsom. Er resteert dan een bedrag groot € 677,61 dat terugbetaald zou dienen te worden. Ook dit bedrag is niet terugbetaald.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert - samengevat – terugbetaling van het restant van de waarborgsom met veroordeling van MC in de proceskosten.
3.2.
MC voert verweer. MC concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of door MC terecht (een deel van) de waarborgsom wordt ingehouden.
4.2.
Het betoog van [eisers] komt er kort gezegd op neer dat bij de eindopname alles in orde was bevonden maar dat een maand later voor het eerst MC zich op het standpunt is gaan stellen dat er gebreken waren. MC stelt dat dit reeds waargenomen is bij de eindopname en overlegt daartoe een stuk genaamd “Ubernahmeprotokoll” gedateerd 29 april 2024. In dit stuk staat als voorgedrukte tekst “Noch zu beseitigende Mängel die bei der Begehung festgestellt wurden” en daaronder is ingevuld “- Elektroherd,”en “- Nischenbekleiderung defect am 15.05.2024 bei gründlicher Reinigung.” Het stuk draagt handtekeningen namens beide partijen.
[eisers] heeft gemotiveerd weersproken dat op het door hem ondertekende Ubernahmeprotokoll de Nischenbekleiderung stond genoemd en heeft een variant van het stuk overgelegd waarop deze tekst inderdaad ontbreekt. Naast deze gemotiveerde betwisting lijkt ook uit het door MC overgelegde stuk al te volgen dat deze aanvulling later genoemd is, vanwege de aanduiding van de datum 15 mei 2024.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt dat in rechte ervan uitgegaan dient te worden dat bij einde van de huurovereenkomst enkel het elektrisch fornuis als gebrek genoteerd is. Het had dan op de weg van MC gelegen om aan te tonen dat de andere gebreken die nu genoemd worden niet reeds dan vastgesteld konden worden, hetgeen MC heeft nagelaten. Een andere uitleg van hetgeen tussen partijen geldt zou immers een eindopname illusoir maken.
4.4.
Het standpunt van [eisers] dat bij de eindopname alles in orde was bevonden wordt echter eveneens weersproken door -ook de door hemzelf- overgelegde stukken. Immers is in het door hem ondertekende stuk sprake van een gebrek aan het elektrisch fornuis. Door [eisers] is niet gesteld of onderbouwd dat dit gebrek niet voor zijn rekening zou komen, zodat MC de kosten van dit gebrek terecht in mindering brengt op de terug te betalen waarborgsom. Het gaat dan om een totaalbedrag van € 473,59. Juistheid van de hoogte van deze bedragen is door [eisers] niet betwist.
4.5.
[eisers] stelt echter dat ook dit bedrag niet in mindering dient te worden gebracht nu partijen een betalingsregeling hebben gesloten die kennelijk zou inhouden dat MC het gehele bedrag aan waarborgsom in termijnen terugbetaald. Het bestaan van een dergelijke afdwingbare regeling is door [eisers] onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde whatsappcorrespondentie blijkt niet van een perfecte overeenkomst in de zin van een volledig met een gespecificeerd aanbod overeenkomende aanvaarding.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat MC zal worden veroordeeld tot betaling van
€ 1.726,41.
4.7.
[eisers] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 330,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 258,96 bij € 1.726,41 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 258,96 toe.
4.8.
MC is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,82
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
896,82
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt MC om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.985,37, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.726,41, met ingang van 27 mei 2024 en over € 258,96 vanaf 20 september 2024, telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt MC in de proceskosten van € 896.82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als MC niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt MC tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piette en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.