ECLI:NL:RBLIM:2025:1531
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan van schulden
In deze zaak heeft verzoeker op 12 november 2024 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 januari 2025, waarbij verzoeker en een vertegenwoordiger van de Kredietbank Limburg aanwezig waren. De rechtbank heeft het verzoek getoetst aan de criteria van artikel 288 van de Faillissementswet. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. Verzoeker heeft een totale schuldenlast van € 115.798,92, waarvan een aanzienlijk deel is ontstaan in de relevante periode. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet alle inspanningen heeft geleverd om zijn schulden te voldoen en dat hij niet fulltime werkt, terwijl hij dat wel zou kunnen. Bovendien zijn er twijfels over de oorsprong van enkele oudere schulden en het gedrag van verzoeker in het verleden. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker niet te goeder trouw heeft gehandeld en heeft het verzoek tot schuldsanering afgewezen.