ECLI:NL:RBLIM:2025:1670

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
11179540 \ CV EXPL 24-3196
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over betalingsverplichting en rechtsgeldigheid van overeenkomst na sluiting bedrijfsruimte op grond van de Opiumwet

In deze zaak, die voor de Kantonrechter in Maastricht is behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen twee eisers, wonend in Duitsland, en een gedaagde, wonend in Nederland. De eisers hebben de gedaagde aangeklaagd voor het betalen van een bedrag van € 1.063,35, dat bestaat uit een restant hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft de huur van de bedrijfsruimte per 1 november 2023 opgezegd, waarna de burgemeester van Heerlen de bedrijfsruimte op grond van de Opiumwet heeft gesloten. De sluiting volgde na de vondst van softdrugs in het gehuurde pand. De partijen hebben een schadevergoeding van € 2.000,00 afgesproken, die de gedaagde in termijnen zou betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat het gehuurde in Nederland ligt. De gedaagde heeft betwist dat hij de eisers rauwelijks heeft gedagvaard en dat hij onder druk is gezet bij het sluiten van de overeenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat de gedaagde gehouden is aan zijn betalingsverplichting. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 775,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11179540 \ CV EXPL 24-3196
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: Adactio Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. L. Isenborghs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 5
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek met twee producties
- de akte uitlating aan de zijde van [eisers] over de eerst bij conclusie van dupliek in het geding gebrachte producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft van [eisers] in huur gehad de bedrijfsruimte staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] . [gedaagde] heeft de huur per 1 november 2023 opgezegd.
2.2.
Bij besluit van 21 november 2023 heeft de burgemeester van Heerlen de bedrijfsruimte op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van zes maanden gesloten, ingaande op 27 november 2023. In dit besluit is, voor zover van belang, het volgende opgenomen (productie 1 bij dagvaarding):
(…) Uit de op 24 oktober 2023 ontvangen bestuurlijke rapportage van de politie blijkt dat medewerkers van de politieregio eenheid Limburg op 13 september 2023 in het lokaal, gelegen aan de [adres] een handelshoeveelheid softdrugs hebben aangetroffen. (…)
Het gehele lokaal was volgens de politiemedewerkers in gebruik voor het dumpen van afval, aangezien alle aangetroffen goederen op één berg gegooid waren. De aangetroffen goederen betroffen goederen die bij ontruimingen (van hennepkwekerijen) niet worden afgevoerd maar achterblijven in de kwekerij. (…)
2.3.
Op 27 november 2023 zijn partijen overeengekomen dat de geleden schade als gevolg van de sluiting van het pand € 2.000,00 bedraagt en dat [gedaagde] dit bedrag in gedeelten aan [eisers] zal voldoen, te weten € 400,00 op 1 december 2023,
€ 400,00 op 1 januari 2024 en € 300,00 op 1 februari 2024, 1 maart, 1 april en 1 mei 2024 (productie 2 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.063,35, waarvan € 900,00 aan restant hoofdsom en € 163,35 aan vergoeding buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en Nederlands recht
4.1.
Het betreft hier een geschil met een internationaal karakter, nu [eisers] woonachtig zijn in Duitsland en [gedaagde] in Nederland. Dat doet de vraag rijzen of de kantonrechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen en, zo ja, welk recht op het geschil van toepassing is.
4.2.
Omdat het gehuurde is gelegen in Nederland is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 24 lid 1 eerste volzin van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 en is Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 4 lid 1 onderdeel c van de Verordening (EG) nr. 593/2008.
Rauwelijks dagvaarden
4.3.
[gedaagde] stelt dat [eisers] hem rauwelijks hebben gedagvaard.
4.4.
[gedaagde] betwist alle (sommatie)brieven van (de gemachtigde van) [eisers] te hebben ontvangen. De bewijslast in geval van een dergelijke betwisting rust op degene die stelt dat de brieven door de geadresseerde zijn ontvangen en dat bewijs ontbreekt in deze. Dat betekent dat de kantonrechter er niet van kan uitgaan dat [gedaagde] de desbetreffende brieven heeft ontvangen en er dus inderdaad rauwelijks is gedagvaard (althans het tegendeel kan niet vastgesteld worden). Dit heeft consequenties voor de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, zoals hierna zal blijken.
Overeenkomst rechtsgeldig?
4.5.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij onder druk is gezet bij het sluiten van de overeenkomst. Afgezien van het feit dat onduidelijk is welk rechtsgevolg [gedaagde] aan zijn stelling verbindt, heeft [gedaagde] geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij de overeenkomst onder druk heeft gesloten, zodat zijn verweer op dit punt als onvoldoende onderbouwd zal worden gepasseerd. Bij de verdere beoordeling wordt er dan ook van uitgegaan dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en [gedaagde] uit dien hoofde gehouden is aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
4.6.
Dat [gedaagde] niets met de hennepvondst van doen heeft en momenteel niet strafrechtelijk vervolgd wordt, kan hem niet baten. Ingevolge artikel 7:219 BW is [gedaagde] als huurder ook aansprakelijk voor gedragingen van anderen die met zijn goedvinden in het gehuurde zijn. Dat het gehuurde op grond van de Opiumwet is gesloten, komt voor rekening en risico van [gedaagde] .
Betalingsregeling en betalingsonmacht
4.7.
Voor wat betreft het niet treffen van een betalingsregeling merkt de kantonrechter op dat op [eisers] niet de wettelijke plicht rustte om met [gedaagde] de door hem voorgestane regeling te treffen. Dat [gedaagde] het niet kan betalen, doet niets af aan het feit dat [eisers] wel recht op betaling hebben en dat zij aan de kantonrechter mogen vragen om die betalingsverplichting van [gedaagde] bij vonnis uit te spreken.
Verrichte betalingen / openstaande hoofdsom
4.8.
[eisers] erkennen bij akte de door [gedaagde] bij conclusie van dupliek gestelde en middels bankafschriften onderbouwde betalingen ontvangen te hebben. De betalingen op 22 juli 2024 van € 50,00, 23 augustus 2024 van € 25,00, 23 september 2024 van € 25,00 en 23 oktober 2024 van € 25,00 (in totaal € 125,00) zijn geschied na betekening van de dagvaarding. Rekening houdende met deze betalingen ligt de gevorderde hoofdsom tot een bedrag van € 775,00 (€ 900,00 - € 125,00) voor toewijzing gereed.
Buitengerechtelijke kosten
4.9.
[eisers] maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, maar nu niet is komen vast te staan dat de gemachtigde van [eisers] aan [gedaagde] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW wordt deze post afgewezen.
Wettelijke rente
4.10.
De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt eveneens voor toewijzing gereed.
Proceskosten
4.11.
Gelet op hetgeen onder 4.4 is overwogen zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de in het dictum vermelde wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 775,00 , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de respectieve vervaldata van de betalingen tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat ieder de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.
CJ