ECLI:NL:RBLIM:2025:1676

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
11253660 \ CV EXPL 24-4011
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onredelijk bezwarend beding in overeenkomst tussen onderwijsinstelling en student

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter op 19 februari 2025 een vonnis gewezen in een geschil tussen het publiekrechtelijk lichaam Open Universiteit (OU) en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De zaak betreft een bijzondere overeenkomst waarbij de gedaagde zich had ingeschreven als student bij de OU. De kantonrechter heeft ambtshalve een toetsing uitgevoerd op de inschrijfvoorwaarden van de OU, specifiek artikel 8d, dat betrekking heeft op incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat dit beding onredelijk bezwarend was, omdat het in strijd was met de wettelijke regeling omtrent incassokosten. De gedaagde had geen antwoordakte ingediend, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de inschrijving van de gedaagde als student een overeenkomst tot stand heeft gebracht, waardoor beide partijen rechten en plichten hebben. De kantonrechter heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.048,91, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten van € 917,38. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11253660 \ CV EXPL 24-4011
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
HET PUBLIEKRECHTELIJK LICHAAM OPEN UNIVERSITEIT,
te Heerlen,
eisende partij,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna OU en [gedaagde] genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 oktober 2024;
- de akte na tussenvonnis van OU.
Hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft [gedaagde] geen antwoordakte ingediend.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Ambtshalve toetsing onredelijk bezwarend beding
2.1.
De kantonrechter verwijst naar hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van
9 oktober 2024. Zoals daarin reeds is overwogen zijn de gevorderde hoofdsom en rente toewijsbaar. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis opgenomen dat hij voornemens is om het beding in artikel 8d van de inschrijvingsvoorwaarden te vernietigen vanwege het oneerlijke karakter. OU is vervolgens in de gelegenheid gesteld om zich hierover bij akte uit te laten.
2.2.
OU heeft bij akte gesteld dat in deze zaak geen sprake is van een consumentenovereenkomst nu de betalingsverplichting van het collegegeld volgt uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW). Aangezien er geen sprake is van een consumentenovereenkomst kan [gedaagde] geen aanspraak kan maken op consumentenbescherming. OU is van mening dat ambtshalve toetsing op oneerlijke bedingen daarom niet aan de orde is.
2.3.
De kantonrechter stelt vast dat de inschrijving van [gedaagde] als student bij OU weliswaar een eenzijdige rechtshandeling is, maar dat met de beslissing tot inschrijving van [gedaagde] als student bij OU tussen OU en [gedaagde] een overeenkomst is ontstaan, op grond waarvan voor beide partijen rechten en plichten zijn ontstaan. De bepalingen van het overeenkomstenrecht zijn daarom van toepassing. De kantonrechter is van oordeel dat OU een onderwijsinstelling is die als handelaar in de zin van artikel 6:230g sub b BW en als verkoper in de zin van artikel 2 sub c van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet worden beschouwd, gelet op hetgeen in een vergelijkbare zaak is bepaald door het HvJ EU [1] . Het standpunt van OU dat ambtshalve toetsing aan voornoemde richtlijn niet aan de orde is, volgt de kantonrechter daarom niet.
2.4.
De kantonrechter moet dus ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde inschrijfvoorwaarden, die de kantonrechter beschouwt als algemene voorwaarden, bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten als bedoeld in artikel 6:233 sub a BW. OU stelt dat artikel 8d van de inschrijfvoorwaarden geen oneerlijk beding is omdat niet beoogd is in dat artikel af te wijken van de wet. Volgens OU moet de bepaling worden gelezen in combinatie met artikel 6:96 BW.
2.5.
De kantonrechter blijft echter van oordeel dat artikel 8d van de algemene voorwaarden een oneerlijk beding is, omdat deze bepaling niet voldoet aan de wettelijke regeling van artikel 6:96 lid 6 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Op grond van artikel 6:96 lid 6 BW is een consument pas incassokosten verschuldigd als hij na het intreden van verzuim vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen. Op grond van het beding kunnen echter na het intreden van verzuim incassokosten in rekening worden gebracht zonder dat eerst nog een veertiendagenbrief hoeft te worden verstuurd. Dat is in strijd met de wet.
2.6.
Ook voor wat betreft de hoogte van de incassokosten stelt OU dat het begrip “de daarvoor te maken kosten” moet worden uitgelegd aan de hand van artikel 6:96 BW. Dat staat echter niet in het beding en volgt daar ook niet uit. Op grond van het beding kunnen onbeperkt incassokosten in rekening worden gebracht. Dat is in strijd met het Besluit waarin die kosten beperkt zijn tot de daarin opgenomen tarieven.
2.7.
Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter het beding onredelijk bezwarend en vernietigt hij dit beding, voor zover dat ziet op buitengerechtelijke incassokosten. Dit heeft tot gevolg dat de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen.
Ambtshalve toetsing informatieverplichtingen
2.8.
Volledigheidshalve merkt de kantonrechter nog op dat OU een onderwijsinstelling als bedoeld in de WHW is. In de WHW is vastgelegd aan welke (informatie)verplichtingen een onderwijsinstelling moet voldoen, zodat de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake de informatieverplichtingen (boek 6, Titel 5 afdeling 2b) niet op deze overeenkomst van toepassing zijn en hier dus niet aan getoetst hoeft te worden.
Proceskosten
2.9.
[gedaagde] zal grotendeels in het ongelijk worden gesteld en zal daarom tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van OU worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,38
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
306,00
(1,5 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
917,38
3. De beslissing
De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan OU te betalen een bedrag van € 2.048,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.974,68, vanaf 30 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 917,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.
LC

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2018:320