ECLI:NL:RBLIM:2025:1684

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
11405347 \ CV EXPL 24-5716
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgverzekeringspremies en incassokosten

In deze zaak heeft CZ Zorgverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in persoon procedeert, voor betaling van een achterstand in zorgverzekeringspremies. De vordering bedraagt in totaal € 469,60, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde heeft de achterstand erkend, maar stelt dat hij dacht dat er een allesomvattende betalingsregeling was getroffen. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de gedaagde in verzuim is geraakt, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de datum waarop dit verzuim is ingetreden. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de gedaagde in verzuim was op het moment dat de veertiendagenbrief werd verstuurd. De kantonrechter heeft wel de wettelijke rente toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, omdat de gedaagde in elk geval op dat moment in verzuim was. De proceskosten zijn aan de gedaagde opgelegd, omdat deze in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 19 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11405347 \ CV EXPL 24-5716
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: CZ,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 december 2024
- de akte van CZ van 15 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
CZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 469,60, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
CZ legt aan de vordering het volgende ten grondslag. CZ heeft op grond van een met [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij [gedaagde] in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens CZ € 730,22. Daarnaast is [gedaagde] aan CZ de wettelijke rente verschuldigd, tot 5 november 2024 (= datum dagvaarding) berekend op € 53,91. Voorts stelt CZ dat [gedaagde] aan CZ een vergoeding van € 86,83 voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Op de vordering kan nog een totaalbedrag van € 401,36 aan deelbetalingen in mindering strekken.
2.3.
[gedaagde] erkent de achterstand. Hij had een betalingsregeling met CZ getroffen en dacht dat deze allesomvattend was. Maar blijkbaar is dit niet zo. Hij heeft eerder hulp gehad van bewindvoering en nu ook weer hulp gezocht. Hij heeft thans een nieuwe baan en wil ook graag betalen.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] heeft de vordering erkend. Daarmee is de hoofdsom toewijsbaar.
3.2.
Op de rol van 15 januari 2025 heeft CZ bij akte de algemene voorwaarden behorend bij de zorgverzekeringsovereenkomst ingediend.
Ambtshalve toetsen algemene voorwaarden
3.3.
CZ vordert betaling van rente en buitengerechtelijke incassokosten. Ondanks dat [gedaagde] de vordering heeft erkend, moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of de algemene voorwaarden van CZ geen oneerlijke bedingen bevatten voor de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het betreffende beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen, ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak. Dit alles volgt uit het Dexia-arrest (HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68) en het Gupfinger-arrest (HvJ, EU 8 december 2022, ECLI:EU:2022:971).
Buitengerechtelijke incassokosten
3.4.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Alvorens aanspraak bestaat op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, moet kunnen worden vastgesteld dat en met ingang van welke datum gedaagde partij in verzuim is. Eisende partij heeft in de veertiendagenbrief de buitengerechtelijke incassokosten berekend over zowel de niet betaalde premies als de niet betaalde zorgnota’s. Eisende partij heeft echter nagelaten om te stellen vanaf welke datum gedaagde partij in verzuim is betreffende de zorgkostennota’s. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat de veertiendagenbrief is verstuurd nadat gedaagde partij in verzuim is geraakt, zodat de buitengerechtelijke incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.5.
Omdat de gevorderde vergoeding reeds op grond van voorgaande overweging zal worden afgewezen, zal de kantonrechter niet ambtshalve toetsen of de algemene voorwaarden een oneerlijk beding bevat op dit onderdeel.
Wettelijke rente
3.6.
De kantonrechter stelt vast dat de toepasselijke algemene voorwaarden in artikel A.9.2. een beding bevatten op grond waarvan eisende partij aanspraak kan maken op vergoeding van wettelijke rente. De kantonrechter is van oordeel dat dit beding niet oneerlijk is. Hieruit volgt dat dit beding niet ambtshalve vernietigd zal worden.
3.7.
Nu eisende partij niet voldoende specifiek heeft gesteld met ingang van welke data gedaagde partij met de betaling van de aan de hoofdsom onderliggende facturen in verzuim is, zal de wettelijke rente (over de resterende hoofdsom) worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Door de daad van dagvaarding is in elk geval verzuim ingetreden.
Proceskosten
3.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van CZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
82,00
(1 punt × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
389,72

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ te betalen een bedrag van € 328,86, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 328,86, met ingang van 5 november 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 389,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.