ECLI:NL:RBLIM:2025:1816

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
ROE 23/1799
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhaving wegens geluidhinder door blaffende hond en de toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray. Eiser had een handhavingsverzoek ingediend wegens geluidhinder veroorzaakt door de hond van de buren. Het college had aanvankelijk het verzoek toegewezen, maar later herroepen en het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen deze afwijzing behandeld. Tijdens de zitting waren de gemachtigden van alle partijen aanwezig, maar eiser zelf was niet aanwezig. De rechtbank heeft onmiddellijk uitspraak gedaan na de zitting.

De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat er geen sprake was van overtreding van de norm voor geluidhinder, zoals vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Venray. De rechtbank concludeerde dat de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, die door het college zijn toegepast, niet onredelijk waren. Hoewel er een motiveringsgebrek was in de toepassing van de richtlijn van de Nederlandse Stichting Geluidshinder (NSG), was de rechtbank van mening dat eiser hierdoor niet benadeeld was, aangezien hij zelf de norm van maximale blaftijd niet van toepassing achtte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat het college het griffierecht en proceskosten aan eiser moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte van het college bij het handhaven van geluidshinder en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van besluiten. De rechtbank heeft de mogelijkheid voor hoger beroep uiteengezet, waarbij partijen binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal in beroep kunnen gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1799

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Heijink),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray

(gemachtigden: L.J.W. Nabben en P.M. Tummers).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [naam derde-partij 1] en [naam derde-partij 2] uit [woonplaats] (de buren)
(gemachtigde: mr. N.M. Buddingh-Ubink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers verzoek om handhaving wegens geluidhinder van de hond van de buren.
1.1.
Het college heeft het handhavingsverzoek van eiser met het besluit van
16 januari 2023 toegewezen en aan de buren een last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit van 26 juni 2023 op het bezwaar van de buren heeft het college de opgelegde last onder dwangsom herroepen en eisers handhavingsverzoek alsnog afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 26 juni 2023 op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, de buren en de gemachtigde van de buren. Eiser was niet aanwezig.
1.3.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.

Motivering van de beslissing

2. Eiser heeft het college gevraagd om handhavend op te treden. Hij ondervindt namelijk overlast door het geblaf van de hond van de buren.
3. Het college kan alleen handhavend optreden wanneer er sprake is van de overtreding van een wettelijke norm. Deze norm is in het onderhavige geval te vinden in artikel 4.6b van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Venray (APV). Daarin staat kort gezegd dat degene die een dier houdt moet zorgen dat een ander daarvan geen geluidhinder ondervindt. Dat is geen concrete norm. Het begrip geluidhinder moet nader worden ingevuld en het college heeft daarvoor beoordelingsruimte. De rechtbank beoordeelt of het college die beoordelingsruimte in redelijkheid heeft kunnen invullen op de hierna besproken wijze.
3.1.
Anders dan eiser eerst er zitting heeft gesteld, ziet de rechtbank ziet geen aanleiding om artikel 4.6b van de APV onverbindend te verklaren. Het enkele gegeven dat dit artikel nadere invulling behoeft door het college levert geen strijd op met het rechtszekerheidsbeginsel.
4. Het college heeft het geblaf van de hond van de buren aangemerkt als piekgeluid. Voor wat betreft het maximale geluidsniveau is het college aangesloten bij de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (tabel 2.17a). De rechtbank is van oordeel dat het college dat in redelijkheid heeft kunnen doen. In het Activiteitenbesluit zijn namelijk door de wetgever geluidgrenswaarden opgenomen die in zijn algemeenheid toereikend worden geacht ter voorkoming dan wel voldoende beperking van geluidhinder. Dat deze normen niet zijn geschreven voor het geluid van dieren, betekent niet dat ze ongeschikt zijn om te hanteren wanneer het gaat om geluid van dieren. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom deze normen niet geschikt zouden zijn.
4.1.
Tussen 8 en 15 mei 2023 heeft verweerder geluidsmetingen laten verrichten. Uit die metingen volgt dat het maximale geluidniveau op de gevel van de woning van eiser niet boven de in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit is uitgekomen. Nog los van de vraag of een enkele overschrijding van dat maximale geluidsniveau al geluidhinder zou opleveren, is daar gelet op de metingen in elk geval geen sprake van. Hierin lag voor het college geen grondslag om handhavend op te treden.
5. Het college heeft verder in het bestreden besluit gekeken naar de maximale blaftijd zoals beschreven in de richtlijn van de Nederlandse Stichting Geluidshinder (NSG). De rechtbank is van oordeel dat het college dat in redelijkheid heeft kunnen doen, omdat hiermee een gemiddeld geluidniveau wordt vertaald naar een concrete norm die specifiek ziet op het geluid van honden (maximale blaftijd). Ter zitting is echter gebleken dat een berekening van de maximale blaftijd volgens de in de richtlijn opgenomen formule (mede) is gebaseerd op een gemeten gemiddeld geluidsniveau. In het onderhavige geval is het gemiddeld geluidsniveau echter niet gemeten of berekend. Het college heeft in plaats daarvan het voorbeeld uit de richtlijn toegepast en de berekening dus niet toegespitst op de voorliggende situatie. De conclusie van het college dat de maximale blaftijd niet is overschreden is gelet daarop onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit kent een gebrek.
5.1.
De rechtbank ziet aanleiding om aan dit gebrek voorbij te gaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het is namelijk niet aannemelijk dat eiser door schending van motiveringsbeginsel is benadeeld. De rechtbank neemt daarbij uitdrukkelijk in aanmerking dat door eiser is betoogd dat het college de richtlijn van de NSG geheel niet kon of mocht gebruiken ter invulling van artikel 4.6b van de APV. Eiser is het eens met een toetsing aan de maximale geluidsniveaus zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit en heeft niet aangevoerd dat (daarnaast) nog een andere norm toegepast zou moeten worden. Desgevraagd is ter zitting bevestigd dat, zelfs indien eiser gelet op zijn handhavingsverzoek baat zou kunnen hebben bij de toetsing aan een tweede geluidsnorm (maximale blaftijd naast het maximale geluidniveau), eiser van mening blijft dat het college het bij een toetsing aan de normen uit het Activiteitenbesluit zou moeten laten. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.

Conclusie en gevolgen

6. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Het bestreden besluit waarmee de eerder aan de buren opgelegde last onder dwangsom is ingetrokken en eisers handhavingsverzoek is afgewezen blijft in stand.
6.1.
Omdat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit moet het college wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025 door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 26 februari 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.