Op 26 februari 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1991, heeft in de periode van 1 maart 2024 tot en met 21 april 2024 meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met een slachtoffer dat jonger was dan 16 jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 februari 2025, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, waarbij hij verwees naar de verklaringen van het slachtoffer en de bekennende verklaringen van de verdachte. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft bekend en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, het slachtoffer, ter hoogte van € 2.951,75, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 april 2024.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen eerdere strafbare feiten heeft gepleegd en dat hij zijn leven goed op orde heeft. De rechtbank heeft echter ook benadrukt dat de verdachte niet oplettend genoeg is geweest met betrekking tot de leeftijd van het slachtoffer, wat heeft bijgedragen aan de ernst van het feit. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van minderjarigen en de noodzaak om de verdachte te rehabiliteren.