ECLI:NL:RBLIM:2025:1838

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
11393608 AZ VERZ 24-94
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en tegenverzoeken van de werknemer met betrekking tot loon en vakantiedagen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en werkgever over de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek], was sinds 1 augustus 2023 in dienst bij [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] als logistiek medewerker. Op 9 september 2024 heeft de werknemer zijn ontslag ingediend, maar de werkgever betwist dat er sprake was van een reguliere opzegging. De werknemer heeft vervolgens een tegenverzoek ingediend met vorderingen met betrekking tot loon, vakantiedagen en reiskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst onregelmatig is opgezegd en heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de werknemer. Daarnaast heeft de kantonrechter de vorderingen van de werknemer met betrekking tot loon en reiskosten toegewezen, maar het verzoek tot betaling van een negatief verlofsaldo afgewezen, omdat de werkgever niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11393608 \ AZ VERZ 24-94
Beschikking van 20 februari 2025
in de zaak van
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek],
te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ,
gemachtigde: mr. I.P. Sigmond,
tegen
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] ,
gemachtigde: mr. L. Isenborghs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 10
- de vermindering van het verzoek
- het verweerschrift, met een tegenverzoek met bijlagen 1 t/m 7
- de vermeerdering van het verzoek
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2025, de pleitaantekeningen van beide gemachtigden, waarin [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] haar verzoek weer heeft verminderd, en de aantekeningen van de griffier.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] is op 1 augustus 2023 op een basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in de functie van logistiek medewerker. Op de overeengekomen einddatum - 31 oktober 2023 - is de arbeidsovereenkomst voortgezet. In de arbeidsovereenkomst staat dat de arbeidsduur vier uren per week is, maar in de praktijk heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] meer uren gewerkt. De cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg (hierna: de cao) is van toepassing.
2.2.
Op 9 september 2024 heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] een brief (hierna: de ontslagbrief) overhandigd met daarin de volgende mededeling:
‘Beste [naam eigenaar] ,
Hierbij dien ik mijn ontslag in per 9 september 2024 en wil ik mijn arbeidsovereenkomst beëindigen
Met vriendelijke groet,
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] ’
2.3.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft daarna niet meer voor [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gewerkt, maar is in dienst getreden bij de firma [naam bedrijf] .
2.4.
Op de loonstrook van 26 september 2024 heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] de volgende bedragen ingehouden op het brutoloon:
  • uitbetaalde vakantie-uren € 654,72
  • inhouding gereedschap € 221,25
  • schadevergoeding in verband met opzegtermijn € 1.023,43
  • inhouding studiekosten € 195,-
Volgens [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] resteert een “negatief loon” van € 1.975,82.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verzoekt de kantonrechter om [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van:
€ 1941,- bruto vanwege het onregelmatig opzeggen van de arbeidsovereenkomst;
€ 221,25, zijnde kosten voor een gereedschapskist, € 300,- voor werkkleding en
€ 654,72 vanwege een negatief verlofsaldo. Het totaal van deze bedragen dient verrekend te worden met € 369,69, welk bedrag [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] reeds had ingehouden op het brutoloon;
de proceskosten.
3.2.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft zijn verzoek op 16 januari 2025 vanwege de loonstrook van
26 september 2024 beperkt tot € 1780,- en enkel nog de volgende bedragen gevorderd:
  • een vergoeding vanwege onregelmatig opzeggen van € 1023,43
  • inhouding gereedschap € 221,25
  • saldo negatief loon € 538,29.
3.3.
Vervolgens heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zijn vordering verder verminderd tot € 1.753,83 bruto:
  • schadevergoeding vanwege de onregelmatige opzegging € 1.941,-
  • negatief verlofsaldo € 654,72
  • erkende vorderingen
totaal € 1.753,83 bruto
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] erkent aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] verschuldigd te zijn € 369,69, € 342,- netto aan loon en
€ 130,20 aan reiskosten.
3.4.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] betwist de vorderingen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] en heeft de kantonrechter verzocht deze af te wijzen en [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen in de kosten van deze procedure. Verder heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] de kantonrechter verzocht [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot:
  • betaling van € 2.225,88 netto aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] ;
  • betaling van het netto equivalent van € 971,83 bruto;
  • betaling van de waarde van acht vakantiedagen;
  • betaling van wettelijke verhoging en rente;
  • betaling van € 625,- aan buitengerechtelijke kosten;
  • betaling van de proceskosten.
3.5.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verzet zich tegen toewijzing van het tegenverzoek.
3.6.
De stellingen van partijen zal de kantonrechter hieronder, voor zover nodig, bespreken.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] medegedeeld dat hij de bij brief van 4 februari 2025 overgelegde factuur voor de gereedschapskist niet heeft ontvangen. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft medegedeeld de nagezonden bijlage 5 van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] niet te hebben ontvangen. De kantonrechter zal deze bijlagen dan ook buiten beschouwing laten.
4.2.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft zijn verzoek diverse malen gewijzigd. De kosten voor de gereedschapskist van € 221,25, vordert hij niet meer. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft erkend € 342,- netto aan loon en € 130,20 aan reiskosten aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] verschuldigd te zijn. De werkkleding heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ter zitting overhandigd.
De vergoeding vanwege onregelmatig opzeggen
4.3.
Volgens [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft hij op enig moment tegen [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] gezegd dat zijn functioneren moest verbeteren, omdat hij anders op zoek moest naar een andere baan. Toen [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] op 9 september 2024 bij [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] was, heeft hij de ontslagbrief overhandigd.
[naam eigenaar] , eigenaar van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] , heeft ter zitting medegedeeld dat hij op dat moment had gezegd het eens te zijn met het ontslag, maar dat hij nog moest nakijken hoe lang [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] moest uitwerken en dat hij het niet fijn zou vinden als [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] bij [naam bedrijf] in dienst zou treden. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] stelt dat hij de dag daarna van [naam bedrijf] had vernomen dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] daar in dienst was getreden.
4.4.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] betwist dat er sprake is van een opzegging. Hij stelt dat de arbeidsovereen-komst in onderling overleg is geëindigd. Voor zover toch sprake zou zijn van opzegging, heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gezegd dat hij [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] niet aan een opzegtermijn zou houden.
4.5.
De kantonrechter leidt uit de brief van 9 september 2024 af dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] daarmee heeft beoogd de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen. De stelling dat sprake was van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang in onderling overleg dan wel dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft ingestemd met het niet in acht nemen van de opzegtermijn, heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gemotiveerd weersproken. [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft geen specifiek bewijs aangeboden van zijn stelling dat sprake was van een directe beëindiging in onderling overleg/een akkoord met het niet in acht nemen van de opzegtermijn, wat wel op zijn weg lag. De voorhanden zijnde stukken bieden aan dit standpunt van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] geen steun en dat betekent dat de kantonrechter ervan uitgaat dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd. De partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. De arbeidsovereenkomst zou bij regelmatige opzegging hebben geduurd tot 1 november 2024. De vergoeding op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is dan ook gelijk aan het loon dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] zou hebben gekregen van 9 september 2024 tot 1 november 2024. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft deze vergoeding beperkt tot € 1.941,- bruto. Dit bedrag zal de kantonrechter toewijzen.
Negatief verlofsaldo
4.6.
De kantonrechter overweegt dat de werkgever verplicht is administratie bij te houden van de door de werknemer genoten vakantiedagen. Het door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gestelde negatieve verlofsaldo heeft zij onderbouwd met een overzicht van data waarop het aantal uren dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] per dag zou hebben opgenomen niet is gespecificeerd en op welk overzicht bovendien een tweetal wettelijke feestdagen voorkomen. De kantonrechter is van oordeel dat dit overzicht niet beschouwd kan worden als een behoorlijke administratie van het opgenomen verlof. Daarmee heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] niet voldaan aan zijn verplichtingen op dat punt en de kantonrechter wijst het verzoek tot betaling van € 654,72 aan te veel opgenomen verlof dan ook af.
Inhouding loon vanwege boor en lader
4.7.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft € 369,- van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gevorderd omdat dit bedrag op het loon van januari 2024 is ingehouden vanwege de vervanging van gereedschap. Volgens [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] is dit onterecht. Dit gereedschap - een boor met lader - is volgens hem immers gestolen. Volgens [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is de inhouding wel terecht omdat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] een boormachine en de daarbij behorende lader heeft achtergelaten bij een klant. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] de kosten voor de boormachine en de lader niet had mogen inhouden op het nettoloon. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft immers niet aangetoond dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] , zoals bedoeld in artikel 7:661 BW. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zal aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] dan ook € 369,- moeten betalen.
Erkenning verschuldigd loon
4.8.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] erkent dat zij € 342,65 netto te weinig loon heeft betaald ( [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft dit bedrag naar hele euro’s naar beneden afgerond). Dit bedrag zal daarom ook worden toegewezen.
Loonsverhoging cao
4.9.
Volgens [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] geen rekening gehouden met een loonsverhoging ingevolge de cao van 4% per 1 januari 2024 en een verhoging van 2% per 1 juli 2024. Volgens [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] had hij vanaf 1 januari 2024 een uurloon van 13,27 (in plaats van € 12,40) moeten ontvangen. Uit de berekeningen van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] blijkt dat hij over de periode januari tot en met augustus 2024 € 971,83 bruto te weinig heeft ontvangen. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft zich op het standpunt gesteld dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] niet in het bezit was van enig diploma, zodat hij ingevolge artikel 20 van de cao slechts recht had op het minimumloon. [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft in reactie op deze stelling gewezen op het feit dat hij op grond van de arbeidsovereenkomst en de loonstroken is ingeschaald in loonschaal A1.
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat in de arbeidsovereenkomst in artikel 8.1 staat dat de werknemer is ingedeeld in loonschaal A trede 1. Dit is dan ook het loon dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] met [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] overeengekomen is. Op grond van artikel 25 van de cao bedraagt het daarbij behorende loon € 13,27. [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft onder bijlage 6 een berekening overgelegd van het achterstallige loon en dit bedraagt volgens [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] € 971,83 bruto. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft deze berekening niet gemotiveerd betwist. Daarom zal de kantonrechter dit bedrag toewijzen.
Reiskosten
4.11.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] maakt op grond van artikel 39 aan van de cao aanspraak op een reiskostenvergoeding van € 0,23 per kilometer voor woon-werkverkeer (afstand van Hoensbroek naar Buchten). [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft onder bijlage 7 een berekening overgelegd van de reiskosten en deze bedragen volgens hem € 1.514,23.
4.12.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] erkent dat hij geen reiskosten heeft betaald. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft als bijlage 9 een overzicht overgelegd waaruit volgt dat zij aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] € 381,59 aan reiskosten verschuldigd is. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft deze stelling ter zitting gewijzigd. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] stelt nu dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] 25 verlofdagen heeft opgenomen en 56 dagen in Buchten heeft gewerkt bij een bedrijf aldaar. Bovendien zou [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] € 500,- hebben gekregen voor de aanschaf van een auto. Dit betekent in de ogen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] dat zij aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] slechts € 130,20 aan reiskostenvergoeding verschuldigd is.
4.13.
Onder bijlage 7 heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] een overzicht overgelegd van de gewerkte dagen. Dit overzicht is gebaseerd op de loonstroken van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . Aan de hand daarvan heeft [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] de reiskosten berekend. Naar aanleiding van het overzicht dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] als bijlage 9 heeft overgelegd (welk overzicht [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] thans weer heeft gewijzigd), overweegt de kantonrechter dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ten onrechte enkel uitgaat van de contracturen, terwijl [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] ook extra uren en dagen heeft gewerkt. Ten tweede heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] weliswaar 25 verlofdagen in mindering gebracht, maar zij heeft geen deugdelijke administratie bijgehouden van het verlof. Het gevolg daarvan is dat niet duidelijk is wanneer [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] verlof heeft opgenomen en hoeveel uren hij heeft opgenomen. Dit verzuim dient voor rekening van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te blijven. Ook had [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] op deugdelijke wijze de administratie van de reiskosten moeten bijhouden. Dit heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] niet gedaan. Ook dit dient voor rekening van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te komen. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan de pogingen van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om alsnog tot een reconstructie te komen van de reiskosten omdat de eerste poging daartoe aantoonbaar onjuist is en de tweede poging daartoe ongeloofwaardig. De stelling dat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] € 500,- zou hebben gekregen voor de aanschaf van een auto is een nieuwe stelling waarmee [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] pas ter zitting op de proppen is gekomen. Bovendien, als dit al het geval is geweest, betekent dit niet dat zij geen reiskosten verschuldigd is. Deze is [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] immers verschuldigd op grond van de cao. De berekening van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] op zichzelf niet betwist. Dit alles leidt de kantonrechter tot de conclusie dat de vordering van € 1.514,23 aan reiskosten zal worden toegewezen.
Vakantiedagen
4.14.
[verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] maakt aanspraak op acht resterende vakantiedagen. Hij stelt slechts enkele dagen opgenomen te hebben en betwist het door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gestelde negatieve verlofsaldo.
4.15.
De werknemer zal het door hem gestelde tegoed aan vakantiedagen moeten bewijzen indien de werkgever voldoende gemotiveerd betwist heeft dat aan de werknemer nog vakantiedagen toekomen. In verband met het bepaalde in artikel 7:641 lid 2 BW, waarin ervan wordt uitgegaan dat de werkgever verplicht is administratie bij te houden van de door de werknemer genoten vakantiedagen, zal de werkgever in beginsel zijn betwisting mede moeten motiveren aan de hand van de uit deze administratie blijkende gegevens die dan ook door de werkgever in het geding moeten worden gebracht. Van een voldoende motivering van de betwisting kan ook sprake zijn indien concrete omstandigheden worden gesteld waaruit kan volgen dat de werkgever niet over gegevens kán beschikken met betrekking tot het aantal opgenomen vakantiedagen in verband met de wijze waarop partijen aan de arbeidsovereenkomst invulling hebben gegeven.
4.16.
Aangezien geen sprake is van een deugdelijke verlofadministratie en gesteld noch gebleken is van hierboven bedoelde omstandigheden, zal de kantonrechter [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] veroordelen tot betaling van de waarde van acht verlofdagen.
Wettelijke verhoging en rente
4.17.
De wettelijke verhoging van 50% zal worden toegewezen over het niet betaalde loon van € 711,65 netto en € 971,83 bruto.
4.18.
De wettelijke rente zal worden toegewezen over € 1.514,23 vanaf de dag van verzuim (de dag waarop het loon had moeten worden betaald) tot de dag van betaling. Omdat [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] enkel subsidiair heeft verzocht om wettelijke rente over € 971,83 bruto, kan de kantonrechter wettelijke rente over dit laatste bedrag niet toewijzen.
Buitengerechtelijke kosten
4.19.
Het verzoek van [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen nu niet is gebleken dat er buiten rechte werkzaamheden zijn verricht.
Proceskosten in beide verzoeken
4.20.
De kantonrechter zal de proceskosten compenseren nu ieder op enkele punten in het ongelijk wordt gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] tot betaling van € 1.941,- aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ;
5.2.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot betaling aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] van € 2.225,88 netto aan loon en reiskosten, alsmede tot betaling van € 355,83 aan wettelijke verhoging, te voldoen binnen zeven dagen na deze beschikking;
5.3.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot betaling aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] van de wettelijke rente over
€ 1.514,23 netto vanaf de dag van verzuim (zijnde de dag waarop de reiskosten betaald moesten zijn) tot die van betaling;
5.4.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot betaling aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] van het netto equivalent van € 971,83 bruto aan loon, te vermeerderen met € 485,92 bruto aan wettelijke verhoging, te voldoen binnen zeven dagen na deze beschikking;
5.5.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot betaling aan [verweerder, verzoeker in het tegenverzoek] van de onderliggende waarde van acht vakantiedagen, te voldoen binnen zeven dagen na deze beschikking;
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.
BM