ECLI:NL:RBLIM:2025:1927

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
10913029 \ EZ VERZ 24-35
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen erfgenamen en executeur met betrekking tot nalatenschap en legaten

In deze zaak gaat het om de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster], die op [datum] 2022 is overleden. Haar echtgenoot, [verweerder], is benoemd tot executeur van de nalatenschap. De verzoeker, [verzoeker], heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en verzoekt de kantonrechter om te bepalen dat de executele van de nalatenschap van rechtswege is geëindigd. De kantonrechter oordeelt dat de taak van de executeur nog niet is geëindigd, omdat er nog schulden zijn die voldaan moeten worden. De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoeker] af en bevestigt dat [verweerder] als executeur blijft functioneren. Tevens wordt [verzoeker] veroordeeld tot medewerking aan het vestigen van legaten met betrekking tot de nalatenschap. De termijn voor de executeur om zijn taken te voltooien wordt verlengd met vier maanden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10913029 \ EZ VERZ 24-35
Beschikking van de kantonrechter van 28 februari 2025
in de zaak van:
[verzoeker], wonende te [postcode] [adres] ,
verzoeker in het verzoek,
verweerder in de tegenverzoeken,
hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. I.K. Decupere,
tegen:
[verweerder]
zowel in privé als q.q., wonende te [postcode] [plaatsnaam]
aan [adres] ,
verweerder in het verzoek,
verzoeker in de zelfstandige tegenverzoeken,
hierna ook te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. R.A.J. van der Leeuw.

1.De procedure

1.1.
Op 1 februari 2024 is ter griffie van [verzoeker] ontvangen een verzoekschrift tevens een voorwaardelijk verzoekschrift waarbij 16 producties zijn gevoegd.
1.2.
Op 12 maart 2024 is van [verweerder] een verweerschrift ontvangen, tevens houdende een zelfstandig (voorwaardelijk) tegenverzoek, met daarbij 13 producties.
1.3.
Op 3 mei 2024 is van [verzoeker] een “reactie op het verweerschrift tevens aanvullend verzoekschrift/aanvulling gronden verzoek tevens verweerschrift op zelfstandige verzoeken” ontvangen, met daarbij de producties 17 tot en met 24.
1.4.
Op 15 mei 2024 is een mondelinge behandeling gehouden, waarbij [verzoeker] , [verweerder] en hun gemachtigden zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt en beide partijen hebben spreekaantekeningen overlegd en voorgedragen.
1.5.
Vervolgens is beschikking bepaald en heeft de griffier contact gezocht met een te benoemen notaris. De door deze opgegeven weigeringsgronden zijn vervolgens voorgelegd aan [verzoeker] en [verweerder] . Bij akte hebben zij daarop gereageerd. De kantonrechter heeft vervolgens een mondelinge behandeling bepaald.
1.6.
[verweerder] heeft daarna een akte tevens vermeerdering zelfstandig tegenverzoek ingediend.
1.7.
Op 24 september 2024 heeft die mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en hun gemachtigden zijn verschenen. Beide partijen hebben spreekaantekeningen overlegd en voorgedragen en de griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.8.
[verzoeker] heeft vervolgens een akte houdende wijziging verzoeken ingediend, waarop [verweerder] via een akte heeft geantwoord.
1.9.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat heden beschikking wordt gewezen.
waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
2.1.
Op [datum] 2022 is te [gemeente] overleden mevrouw [naam erflaatster] , geboren op [datum] 1947, hierna ook te noemen: erflaatster. Zij was laatstelijk woonachtig te [postcode] [plaatsnaam] , gemeente Roerdalen , aan [adres] .
Ten tijde van haar overlijden was zij, vanaf 2012 in gemeenschap van goederen gehuwd met de heer [verweerder] (verweerder in de verzoeker/verzoeker in de tegenverzoeken) , geboren op [datum] 1942.
2.2.
Eerder was erflaatster gehuwd met de heer [naam vader verzoeker] . Dat huwelijk is ontbonden door zijn overlijden op [datum] 1982 te [plaatsnaam] .
Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: [verzoeker] en [zoon 2] . Laatstgenoemde is overleden op [datum] 2019, zonder achterlating van afstammelingen. Hij was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met [echtgenote zoon 2] .
2.3.
In zijn op 26 april 1982 ten overstaan van notaris mr. A.A.M.H. Cloudt te Roermond verleden testament heeft [vader verzoeker] (kortgezegd) de ouderlijke boedelverdeling van toepassing verklaard waarbij hij alle goederen en schulden aan zijn langstlevende echtgenote (erflaatster dus) heeft toebedeeld en waarbij elk kind een vordering ter grootte van zijn erfdeel ontving. Bepaald is ook dat over deze erfdelen 5% rente per jaar verschuldigd is en deze pas opeisbaar zijn bij haar overlijden.
Bij zijn overlijden is er geen aangifte successiebelasting gedaan.
2.4.
Erflaatster heeft in haar op 5 november 2012 voor notaris mr. J.L. Schroyen te Sint Odiliënberg verleden testament de wettelijke verdeling uitgesloten en aan haar echtgenoot [verweerder] het vruchtgebruik in haar aandeel in het woonhuis aan [adres] te [postcode] Sint Odiliënberg , alsmede de inboedel en de banktegoeden gelegateerd.
Erflaatster heeft haar beide zonen tot erfgenaam benoemd, waarbij is bepaald dat bij vooroverlijden de regels der wettelijke plaatsvervulling van toepassing zijn.
2.5.
Verder heeft erflaatster [verweerder] tot executeur benoemd. Door feitelijke gedragingen heeft hij deze benoeming aanvaard. Er is geen verklaring van executele opgemaakt.
2.6.
Op 7 april 2023 heeft [verzoeker] de nalatenschap van zijn moeder beneficiair aanvaard.
2.7.
Bij brief van zijn gemachtigde d.d. 28 juli 2023 [1] heeft [verweerder] [verzoeker] een voorlopige boedelbeschrijving doen toekomen, bankafschriften en aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2019 tot en met 2022 verstrekt, alsmede sieraden en inboedel opgegeven.
2.8.
[verweerder] heeft via tussenkomst van zijn boekhouder aangifte erfrechtbelasting gedaan.
2.9.
Op 1 februari 2024 heeft [verzoeker] het verzoekschrift ingediend.
2.10.
Bij brief van 3 september 2024 heeft [verzoeker] de bevoegdheid van de executeur vanwege het verstrijken van de termijn beëindigd.

3.De verzoeken

3.1.
Na diverse wijzigingen en aanvullingen van de oorspronkelijke verzoeken, dienen thans de volgende verzoeken te worden beoordeeld:
3.2.
[verzoeker] verzoekt zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1)
onvoorwaardelijk: te bepalen dat de executele van de nalatenschap van mevrouw
[erflaatster] , overleden op [datum] 2022 met de beneficiair aanvaarding van de nalatenschap door [verzoeker] per 7 april 2023 van rechtswege is geëindigd en [verzoeker] aldus in zijn hoedanigheid van enige erfgenaam-vereffenaar bevoegd is de goederen van de nalatenschap te beheren, hierover te beschikken en de nalatenschap te vereffenen,
2)
voorwaardelijk /voor t geval de executele niet van rechtswege is geëindigd:[verweerder] te ontslaan als executeur in de nalatenschap van erflaatster,
3)
zowel voorwaardelijk als onvoorwaardelijk: [verweerder] te veroordelen tot het afleggen op de wijze als voor bewindvoerders is bepaald van volle rekening en verantwoording jegens [verzoeker] over het door hem tot aan de dag van de beschikking gevoerde beheer over de nalatenschap van erflaatster, en daarbij alle bescheiden die [verweerder] in het kader van dat beheer onder zich heeft genomen aan [verzoeker] af te geven, te weten
a. a) de gehele administratie van erflaatster,
b) bankafschriften van de [spaarrekening] op naam van erflaatster tot 7 jaar
vóór overlijden,
c) bankafschriften van diezelfde rekening vanaf haar overlijden tot heden,
d) alle overige relevante informatie betreffende de afhandeling van de nalatenschap
e) een gespecificeerde beschrijving van de juwelen/sieraden van erflaatster
f) een beschrijving van de in de voormalige echtelijke woning aanwezige inboedel en van alle overige nalatenschapsgoederen die [verweerder] in beheer heeft,
op straffe van een dwangsom € 500,00 voor ieder dagdeel dat [verweerder] hier na 14 dagen na betekening van die beschikking in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 10.000,00,
4)
zowel voorwaardelijk als onvoorwaardelijk: voor recht te verklaren dat de bevoegdheid van [verweerder] in zijn hoedanigheid van executeur in ieder geval is geëindigd per 3 september 2024 door de beëindiging door [verzoeker] van die bevoegdheid ex
art. 4: 150 lid 2 BW,
5)
zowel voorwaardelijk als onvoorwaardelijk:[verweerder] te veroordelen in de kosten en nakosten van deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na deze beschikking, te vermeerderen met wettelijke rente daarover indien [verweerder] daarmee in gebreke blijft.
3.3.
Daartegenover heeft [verweerder] verzocht, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I) te verklaren voor recht dat de vordering van [verzoeker] uit hoofde van het vooroverlijden van de vader van [verzoeker] , nihil is,
II)
primair: te verklaren voor recht dat de taak van [verweerder] als executeur niet is beëindigd doordat hij een ruimschoots toereikend verklaring heeft afgelegd,
althans
subsidiairbij beschikking als nog een ruimschoots toereikend verklaring uit te spreken in de zin van artikel 4: 202 lid 1 BW,
III) [verzoeker] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het vestigen van de legaten met betrekking tot het onverdeelde aandeel in de woning en de roerende zaken (daaronder begrepen het aandeel van erflaatster in de zich in de woning bevindende inboedel, het aandeel in de personenauto en de tegoeden op de bankrekeningen), zulks onder de bepaling dat indien [verzoeker] weigert deze beschikking in de plaats treedt van alle door [verzoeker] te verrichten feitelijke en/of rechtshandelingen, maar niet beperkt, tot de medewerking, toestemming en welke (rechts)handeling dan ook voor het vestigen van het vruchtgebruik,
IV) het erfdeel van [verzoeker] in de nalatenschap van erflaatster vast te stellen,
V) de termijn ex artikel 4: 150 lid 2 BW te verlengen tot aan een in kracht van gewijsde gegane uitspraak ter finale geschilbeslechting, althans een andere in goede justitie te bepalen termijn
VI) voorwaardelijk voor zover geoordeeld wordt dat [verweerder] geen executeur meer is danwel ontslagen wordt: bij beschikking een bezoldigd en onafhankelijk notaris als opvolgend executeur te benoemen.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de stukken en de ter mondelinge behandelingen door alle betrokkenen afgelegde verklaringen, alsmede gelet op hetgeen op vragen van de kantonrechter over en weer nog is aangevoerd, overweegt de kantonrechter het navolgende.
executeur
4.2.
[verzoeker] verzoekt onder
1primair te bepalen dat de executele van de nalatenschap van erflaatster door beneficiaire aanvaarding is geëindigd.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] in het testament van erflaatster is benoemd tot executeur. Bij een dergelijke benoeming staat het de erfgenamen niet vrij om over de erfenis te beschikken. Dat [verweerder] die benoeming heeft aanvaard, staat niet tussen partijen ter discussie.
4.3.
De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de opeisbare schulden in een erfenis te voldoen. Ook beheert hij de nalatenschap. Indien dit voor het voldoen van de opeisbare schulden nodig is, kan de executeur de goederen van de erfenis verkopen.
4.4.
De wet bepaalt dat de taak van de executeur is geëindigd op het moment dat hij zijn werkzaamheden als zodanig heeft voltooid. Dit betekent feitelijk het moment dat de executeur alle opeisbare schulden van de erfenis heeft betaald en de erfenis gereed is voor verdeling door de erfgenamen.
4.5.
Tussen partijen is in geschil of dit het geval is. [verweerder] stelt dat dit wel zo is, [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij uit hoofde van het vadersdeel nog een vordering op de nalatenschap van zijn moeder heeft (hierna te noemen de OBV-vordering). Het bestaan en hoogte van deze OBV-vordering is in geschil.
beneficiaire aanvaarding
4.6.
Daargelaten dit standpunt is er in deze zaak sprake van een door [verzoeker] als erfgenaam beneficiair aanvaarde nalatenschap als gevolg waarvan de nalatenschap moet worden vereffend. Is dat het geval dan eindigt de taak van de executeur. Artikel 4:202
lid 1 onder a BW geeft op deze regel echter een uitzondering: is er een executeur die kan verklaren dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om de schulden van de nalatenschap te voldoen, dan blijft de executeur in het zadel. De executeur dient zich in deze situatie telkens de vraag te stellen of de goederen van de nalatenschap voldoende zijn om de schulden te voldoen. In het geval dit niet (langer) zo is, is de taak van de executeur geëindigd. Ook voor deze vraag is de vordering uit hoofde van vadersdeel van [verzoeker] en zijn overleden broer, op de nalatenschap relevant. De kantonrechter zal derhalve deze vordering nader beoordelen.
vaders nalatenschap
4.7.
Tussen partijen staat vast dat er tot de nalatenschap van vader [verzoeker] een aandeel in de destijds gemeenschappelijke eigendomswoning [adres] te [postcode] [plaatsnaam] behoorde. De moeilijkheid thans ligt in de vraag of en hoe de waarde van deze woning kan worden vastgesteld. Objectieve gegevens over deze waarde ten tijde van het overlijden van vader (op [datum] 1982) ontbreken. Partijen hebben getracht hun standpunt hierover nader te adstrueren met bijkomende omstandigheden en algemeen toegankelijke statistische gegevens. Deze leiden niet tot een eenduidige conclusie.
waarde woning
4.8.
Hoe dient nu de waarde van de woning ten tijde van het overlijden van vader bepaald te worden? Dat die woning een waarde moet hebben gehad ten tijde van dat overlijden staat vast, welke is onduidelijk is, terwijl evenmin duidelijk is of er ten tijde van overlijden van vader nog een hypothecaire last op de woning rustte noch hoe hoog die was. Hoewel in andere procedures over soortgelijke onderwerpen ook in debat was de vraag of de waarde dan diende te worden bepaald aan de hand van onbewoonde of bewoonde staat, hebben partijen hierover geen standpunten ingenomen. De kantonrechter gaat dan voorlopig uit van onbewoonde staat.
4.9.
Vast staat dat de woning in 1976 is aangeschaft voor een bedrag groot fl. 58.968,00 / € 26.759,00, met een hypothecaire geldlening. Vast staat ook dat in 1979 de hypothecaire geldlening is ingeschreven voor fl. 78.500,00 / € 35.621,76. Verder staat vast dat de woning
in 1994 is verkocht voor een bedrag groot fl. 195.000,00 / € 88.487,14 en dat er op dat moment geen hypothecaire last meer op rustte. Aangetoond is immers dat de hypothecaire lening ter zake de woning is afgelost blijkens een royementakte van 25 januari 1983.
4.10.
Beide partijen hebben aan de hand van deze vaststaande feiten en met gebruikmaking van historische waardeveranderingsoverzichten de waarde naar het jaar 1982 geschat. Uit het overzicht dat [verzoeker] heeft overgelegd trekt hij de conclusie dat die waarde
€ 62.600,00 zou bedragen. [verweerder] heeft ook overzichten in de procedure gebracht waaruit -onder andere- volgt dat de waardeverhouding 1994-1982 ongeveer daarop neerkomt dat de waarde in 1982 55% was van de waarde in 1994. Uitgaande van de verkoopwaarde in 1994 zou dit leiden tot een waarde in 1982 van € 49.388,15. Door [verzoeker] is voorts [2] een taxatie in geding gebracht waarbij de taxateur de waarde op 1 juli 1982 heeft bepaald op € 46.000,00. Voor het vervolg zal de kantonrechter uitgaan van de door [verzoeker] zelf overgelegde taxatie, nu deze ook aansluit bij het gedetailleerde historisch overzicht dat door [verweerder] is overgelegd.
hypothecaire last
4.11.
Daarmee staat de waarde van de nalatenschap echter nog niet vast. Daargelaten dat de overige bestanddelen van de boedel tijdens het overlijden van vader onbekend zijn en blijven, dient bij de waarde van de woning ook gekeken te worden naar de hypothecaire schuld.
Vast staat dat er ten tijde van het overlijden nog een hypothecaire last bestond. In 1979 was er immers nog een hypothecaire last ingeschreven van € 35.621,76 die enige maanden na het overlijden van [vader verzoeker] is geroyeerd. De looptijd ten tijde van overlijden maakt onaannemelijk dat die lening reeds eerder grotendeels of geheel was afgelost.
4.12.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een vrijvallende levensverzekering die vader als begunstigde kende. De kantonrechter acht dit standpunt aannemelijk. Daarvoor verwijst de kantonrechter onder andere naar de op 7 oktober 2015 gedane uitspraak van de rechtbank Noord Nederland [3] en - voorzover het standpunt van [verzoeker] zou zijn dat de uitkering in de nalatenschap zou vallen omdat vader zelf begunstigde was- op het bepaalde in artikel 7:967 lid 1 sub b BW. Uit dit artikel volgt dat de aanwijzing van vader als begunstigde door zijn overlijden komt te vervallen in die voorgestelde lezing. De in geding gebrachte verklaringen die spreken over een levensverzekering maakt het vorenstaande niet anders.
Voor het vervolg gaat de kantonrechter uit van een hypothecaire schuld ten tijde van overlijden van € 30.000,00.
de hoogte van de OBV-vordering
4.13.
Gebruikmakende van deze geschatte uitgangspunten is de conclusie dat de waarde van de woning minus de hypotheek in totaal € 16.000,00 bedroeg. Ervanuit gaande dat [de ouders van verzoeker] in gemeenschap van goederen gehuwd was, bedraagt de nalatenschap van [vader verzoeker] € 8.000,00. [verzoeker] heeft daarvan 1/3de deel, dus hem komt als OBV-vordering een bedrag van € 2.667,00 toe. Dat bedrag dient vermeerderd te worden met 5% rente per jaar. Nu het testament daarover niets concreets noemt en [verzoeker] daar ook van uit gaat, gaat de kantonrechter uit van enkelvoudige rente. Berekend over de periode [datum] 1982 tot en met heden, is dat (inclusief hoofdsom) € 8.366,34.
Wat betekent bovenstaande voor het over en weer verzochte?
verklaring voor recht
4.14.
Voornoemde waardeberekening van vaders erfdeel betekent dat de door [verweerder] sub
Iverzochte verklaring voor recht (“
dat de vordering van [verzoeker] uit hoofde van het vooroverlijden van de vader van [verzoeker] nihil is”) zal worden afgewezen.
ruimschoots toereikend verklaring
4.15.
[verzoeker] verzoekt sub
1te bepalen dat de executele van de nalatenschap van erflaatster van rechtswege is geëindigd vanwege de beneficiaire aanvaarding door [verzoeker] en [verzoeker] bevoegd is over de goederen van de nalatenschap te beschikken en de nalatenschap te vereffenen.
4.16.
De kantonrechter stelt vast dat door de beneficiaire aanvaarding door [verzoeker] , de nalatenschap in beginsel moet worden vereffend volgens de bepalingen van de wettelijke vereffening, tenzij - het bepaalde van artikel 4: 202 lid 1 sub a BW geldt, namelijk – “
indien er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen”.
4.17.
De ruimschoots toereikend verklaring die [verweerder] heeft afgegeven is daarmee feitelijk juist. [verweerder] heeft immers (onder meer) bij brief van 28 juli 2023 [4] van zijn gemachtigde, aan [verzoeker] -naast overlegging van bankafschriften, aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2019 tot en met 2022, en foto’s van sieraden en inboedel -
bericht dat “
de goederen behorende tot de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen”.Hoewel in de daarbij gevoegde voorlopige boedelbeschrijving de te betalen erfdelen van [verzoeker] en zijn overleden broer als ‘nihil’ zijn opgegeven, zijn met het hierboven berekende totaal van die twee erfdelen (€ 16.732,68), de goederen van de nalatenschap van erflaatster ruimschoots toereikend om deze erfdelen te kunnen voldoen. Die goederen (van de totale huwelijks gemeenschap) zijn immers op die boedelbeschrijving [5] opgegeven als ( (totaal aan) bezittingen: € 357.744,37 en (totaal aan) schulden (zonder voornoemde erfdelen/vorderingen) € 30.330,00. Kortom: de voornoemde erfdelen maken niet dat de nalatenschap daardoor opeens niet meer ruimschoots toereikend zou zijn.
De executele is dan ook niet van rechtswege geëindigd, zodat het onder 1 gedane onvoorwaardelijke verzoek van [verzoeker] dient te worden afgewezen.
4.18.
Een en ander houdt in dat de door [verweerder]
IIprimair verzochte “
te verklaren voor recht dat de taak van [verweerder] als executeur niet is beëindigd doordat hij een ruimschoots toereikend verklaring heeft afgelegd” wordt toegewezen.
ontslag executeur
4.19.
Nu uit voorgaande blijkt dat er nog schulden te voldoen zijn, is de taak van de executeur nog niet geëindigd.
[verzoeker] heeft (sub
2) om het ontslag van [verweerder] als executeur verzocht. Hij heeft daarbij aangevoerd dat [verweerder] nog steeds niet heeft voldaan aan de op de laatste mondelinge behandeling toegezegde verstrekking van de verzochte stukken. Die stukken zijn opgesomd in randnummer 48 van het inleidende verzoekschrift en hoewel bij brief van 8 oktober 2024 het een en ander is ontvangen, stelt hij nog niet te beschikken over alles wat hij wenst. Feitelijk komt het er op neer dat [verzoeker] ontslag verzoekt vanwege gewichtige redenen [6] omdat [verweerder] niet aan zijn informatieplichten heeft voldaan.
4.19.1.
Met [verzoeker] is de kantonrechter het eens dat de afwikkeling van nalatenschap lang duurt. Cruciaal voor de vertraging is de onduidelijkheid over vaders erfdelen, welke onduidelijkheid partijen niet zelf in overleg hebben kunnen oplossen. Toch is er gelet op de stand waarin de afwikkeling van de nalatenschap zich inmiddels bevindt, tegen de achtergrond van de kennelijk moeizame relatie tussen partijen en de bescheiden die al verstrekt zijn, thans geen reden om nu tot ontslag over te gaan, mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen en geoordeeld.
4.19.2.
[verzoeker] stelt in zijn laatste processtuk concreet nog te missen de bankafschriften van erflaatsters [spaarrekening] vanaf 7 jaar vóór haar overlijden tot heden.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] als productie 13, zijn brief van 8 oktober 2024 aan [verzoeker] heeft overgelegd. Daarbij zijn al gevoegd de bankafschriften van deze spaarrekening over de periode 5 januari 2015 tot en met 3 oktober 2024. Deze afschriften waren ook grotendeels eerder bij verweerschrift gevoegd en dus hem verstrekt [7] . Deze stelling van [verzoeker] houdt dus geen stand.
4.19.3.
Het verzoek tot verstrekking van de bankafschriften van de andere betaalrekeningen eindigend op [betaalrekening 1] en [betaalrekening 2] is niet meer bij het onder nr 1.8 genoemde wijzigingsverzoek gehandhaafd c.q. als zodanig benoemd. Wel heeft de kantonrechter geconstateerd dat de afschriften van de bankrekening [betaalrekening 1] over de periode 1 januari 2015 tot en met 30 november 2022 al op 28 juli 2023 als bijlagen bij de boedelbeschrijving zijn verstrekt [8] , alsook bij brief van 10 november 2023 [9] en bij het verweerschrift van 12 maart 2024 gevoegd [10] .
De bankafschriften van de bank met eindnummer [betaalrekening 2] over de jaren 2016 tot en met 2023 zijn eveneens gevoegd bij de brief van 10 november 2023 [11] .
De kantonrechter kan niet verklaren waarom [verzoeker] , hoewel hij al over die bankafschriften beschikte, er toch nog om verzocht heeft in een procedure die ruim een half jaar later wordt gestart.
4.19.4.
Daarnaast stelt [verzoeker] dat hij nog niet beschikt over de hele administratie, alle overige relevante informatie betreffende de afhandeling van de nalatenschap, een gespecificeerde beschrijving van de juwelen/sieraden van erflaatster en een beschrijving van de aanwezige inboedel en overige nalatenschapsgoederen die [verweerder] in beheer heeft.
4.19.5.
Ten aanzien van de administratie van zijn moeder, geldt dat op haar de plicht rustte, om toen haar echtgenoot overleed, de erfdelen van haar kinderen vast te (laten) stellen. Dat is echter niet gebeurd. Door haar overlijden is [verzoeker] haar in die plicht opgevolgd, zodat het ontbreken van die vaststelling van die erfdelen en de daarvoor administratieve bescheiden [verweerder] niet kan worden aangerekend. [verweerder] heeft immers aangegeven dat hij geen administratie over die periode heeft aangetroffen. Ook over de periode daarna beschikt [verweerder] niet over andere privé administratie.
Welke (andere) administratie hij thans nog wenst, heeft [verzoeker] niet concreet gemaakt. Ook niet na de eerdere ontvangst van de bankafschriften. Mogelijke vragen die die zouden kunnen opwerpen, heeft [verzoeker] niet geformuleerd. Wat hij bedoelt met “
alle overige relevante informatie” is ook vaag en niet concreter aangeduid.
Daarnaast verzoekt [verzoeker] een gespecificeerde beschrijving van de juwelen/sieraden en de inboedel en andere nalatenschapsgoederen. De kantonrechter constateert dat [verweerder] aan [verzoeker] bij zijn brief van 28 juli 2013 [12] foto’s heeft verstrekt van de sieraden en van de inboedel [13] . De juwelen/sieraden vallen niet onder het vruchtgebruik zodat zij aan [verzoeker] zullen toekomen. Waarom naast de reeds verstrekte foto’s nog een beschrijving noodzakelijk is, heeft [verzoeker] niet duidelijk gemaakt. Indien bedoeld is om de waarde daarvan te kunnen bepalen, is niet concreet om een taxatie-rapport danwel een andere waardebepaling verzocht, daargelaten de vraag of [verzoeker] daar belang bij zou hebben.
Wel ontbreken foto’s danwel andere gegevens van de op de boedelbeschrijving en aangifte erfrechtbelasting vermelde auto, scooter en fiets. Ten aanzien hiervan dient [verweerder] nadere gegevens te verstrekken.
Hetgeen over het doen van erfrechtbelasting is gesteld, heeft [verzoeker] in zijn laatste wijzigingsverzoek niet meer gehandhaafd, zodat de kantonrechter dat niet meer hoeft te beoordelen.
4.19.6.
Uit al het vorenstaande samen blijkt dat [verzoeker] lang op de bankafschriften heeft moeten wachten, hetgeen onnodig was. Toch acht de kantonrechter dat geen reden om op basis daarvan nu nog over te gaan tot ontslag.
bevoegdheid executeur geëindigd?
4.19.7.
Daarnaast heeft [verzoeker] (sub
4) een verklaring voor recht verzocht dat hij door zijn brief van 3 september 2024 [14] de bevoegdheid van [verweerder] als executeur heeft beëindigd, omdat er meer dan anderhalf jaar zijn verstreken sinds hij als executeur het beheer van de nalatenschap heeft aangenomen. [verweerder] heeft daarentegen verzocht (onder
V) die termijn te verlengen.
Deze verzoeken zijn gebaseerd op het bepaalde in artikel 4:150 lid 2 sub b BW die de executeur noodzaken zijn taken binnen anderhalf jaar uit te voeren. Uit de overgelegde processtukken blijkt de kantonrechter dat de afhandeling van de nalatenschap met name is opgehouden door de discussie over de erfdelen van [verzoeker] uit de nalatenschap van zijn vader. Nu daarin nu pas de knopen zijn doorgehakt, dient de executeur deze schulden nog te voldoen, als ook nog de werkzaamheden rondom het legaat uit te voeren. Daarvoor is nog enige tijd nodig, reden waarom de kantonrechter voornoemde termijn zal verlengen met vier maanden na heden.
rekening en verantwoording
4.19.8.
[verzoeker] heeft onder
3verzocht dat [verweerder] wordt veroordeeld tot – kortgezegd- het afleggen van rekening en verantwoording en afgifte van bescheiden, op straffe van een dwangsom.
[verzoeker] heeft daarbij verwezen naar het bepaalde in artikel 4: 151 BW dat aangeeft dat de executeur wiens bevoegdheid tot beheer van de nalatenschap is geëindigd, verplicht is aan degene die na hem tot het beheer bevoegd is, rekening en verantwoording af te leggen, op de wijze als voor bewindvoerders is bepaald. Nu hierboven is geoordeeld dat [verweerder] nog steeds het beheer van de nalatenschap heeft, is het afleggen van rekening en verantwoording en het afgeven van de verzochte bescheiden nog niet aan de orde. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
medewerking van [verzoeker] aan vestigen legaten
4.20.
Sub
IIIheeft [verweerder] verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het vestigen van de legaten ten aanzien van het aandeel in de woning en de roerende zaken.
[verzoeker] heeft dit geweigerd omdat hij zich op het standpunt stelt dat het legaat, gewaardeerd op € 40.440,00 uitgaande van de WOZ waarde, een schuld is die uit de nalatenschap moet worden voldaan en de nalatenschap een dergelijk bedrag niet liquide heeft, zeker niet na uitbetaling van vaders erfdelen. De kantonrechter kan dit standpunt niet volgen. Weliswaar vormt een legaat een schuld van de nalatenschap doch is dit niet een liquide bedrag dat voldaan dient te worden. Mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen over de ruimschoots toereikend verklaring is er geen redelijke grond voor [verzoeker] om zich nog langer te verzetten tegen het vestigen van de legaten. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.
het erfdeel van [verzoeker] in de nalatenschap van erflaatster
4.21.
Onder
IVheeft [verweerder] verzocht het erfdeel van [verzoeker] in de nalatenschap van erflaatster vast te stellen.
[verzoeker] stelt dat dit feitelijk een verdelingsvordering is die ingeleid moet worden met een dagvaardingsprocedure, waarover enkel de rechtbank bevoegd is te oordelen. Daarnaast kan [verweerder] een dergelijk verzoek niet doen omdat hij enkel een legataris is en geen erfgenaam c.q. deelgenoot. Als executeur mist hij bovendien de bevoegdheden van afwikkelingsbewindvoerder.
4.22.
[verweerder] lijkt dit verzoek te baseren op het bepaalde in artikel 4:15 BW dat aangeeft dat als er geen overeenstemming is over de geldvordering, de kantonrechter deze kan vaststellen. [verweerder] verliest daarbij echter uit het oog dat dit artikel, op grond van artikel 4:13 BW alleen geldt indien de wettelijke verdeling van toepassing is. Erflaatster heeft echter in haar testament uitdrukkelijk bepaald dat afdeling 4.3.1. van Boek 4 (waarin voornoemde artikel is opgenomen) buiten toepassing blijft. Er is dus niet voldaan aan de vereisten van artikel 4:15 BW, zodat ook een verwijzing naar de rechtbank en mogelijke spoorwisseling achterwege dienen te blijven. Het verzoek zal dus worden afgewezen.
voorwaardelijk verzoek
4.23.
Gelet op het vorenstaande komt de kantonrechter niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van [verweerder] onder
VIom een bezoldigd onafhankelijke notaris als executeur te benoemen.
conclusie
4.24.
Al het vorenstaande leidt ertoe dat de over en weer gedane verzoeken als volgt worden toe- en afgewezen.
proceskosten
4.25.
Gelet op de verhoudingen tussen partijen acht de kantonrechter het redelijk ieder zijn eigen proceskosten te laten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de taak van [verweerder] als executeur niet is beëindigd doordat hij een ruimschoots toereikend verklaring heeft afgelegd,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot het verlenen van medewerking aan het vestigen van de legaten met betrekking tot het onverdeelde aandeel in de woning en de roerende zaken (daaronder begrepen het aandeel van erflaatster in de zich in de woning bevindende inboedel, het aandeel in de personenauto en de tegoeden op de bankrekeningen)
en bepaalt
dat indien [verzoeker] weigert, deze beschikking in de plaats treedt van alle door [verzoeker] te verrichten feitelijke en/of rechtshandelingen, maar niet beperkt, tot de medewerking, toestemming en welke (rechts)handeling dan ook voor het vestigen van het vruchtgebruik,
5.3.
verlengt de termijn ex artikel 4:150 lid 2 BW met vier maanden vanaf heden,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. A.H.M.J.F. Piëtte, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.
type: mjp
coll:

Voetnoten

1.Zie productie 3 van [verweerder] , met bijlagen / productie 8 van [verzoeker] , zonder bijlagen.
2.Als productie 25
4.Productie 8 van [verzoeker] / productie 3 van [verweerder]
5.Productie 9 van [verzoeker]
6.Conform art 4:149 lid 2 BW
7.In productie 3 (bij de brief van 28 juli 2023) en in productie 12.
8.Productie 3 van [verweerder]
9.Productie 7 van [verweerder]
10.Productie 12 van [verweerder]
11.Productie 7 van [verweerder]
12.Productie 3 bij verweerschrift van [verzoeker]
13.Bijlage 4 en 5 bij die productie.
14.Productie 27 van [verzoeker]