ECLI:NL:RBLIM:2025:1994

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
ROE 24/143
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging en afbouw van de extra vergoeding voor oefenuren van brandweerpersoneel

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 3 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging en afbouw van een extra vergoeding van 150 oefenuren beoordeeld. Eiser, werkzaam bij de brandweer, ontving deze vergoeding als onderdeel van zijn beroepsmatige aanstelling. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte het risico van administratieve onduidelijkheid heeft gelegd bij eiser. De beschikbare documenten wijzen erop dat de vergoeding als garantie mee overgenomen had moeten worden naar de Veiligheidsregio Limburg-Noord (VRLN). De rechtbank concludeert dat de vergoeding niet enkel aan de vrijwilligersfunctie van eiser was gekoppeld, maar ook aan zijn beroepsmatige aanstelling. Hierdoor kan de vergoeding van 150 uur per jaar niet worden beëindigd of afgebouwd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.108,- en moet het griffierecht van € 187,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/143

uitspraak van de meervoudige kamer van 03 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. C.A.M. Lemeer-Smeets),
en

het Dagelijks Bestuur van Veiligheidsregio Limburg-Noord, verweerder,

(gemachtigde: mr. drs. A.P.T. Boers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afbouw en de beëindiging van de extra vergoeding die eiser kreeg voor 150 oefenuren.
1.1.
Met het besluit van 29 november 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 tegelijkertijd met een vergelijkbare zaak met zaaknummer ROE 24/148 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder, vergezeld van [naam afdelingshoofd] , afdelingshoofd brandweer Veiligheidsregio Limburg-Noord, [naam] , vergezeld van mr. J.W. Wijers.
1.4.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is sinds 1992 werkzaam bij de gemeentelijke brandweer. Eerst bij de vrijwillige brandweer en sinds 2001 daarnaast in een beroepsmatige aanstelling.
2.1.
Op 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio’s in werking getreden en daarmee samenhangend het Besluit personeel veiligheidsregio’s.
2.2.
Als gevolg hiervan is eiser bij besluit van 31 mei 2011 met terugwerkende kracht per 1 oktober 2010 benoemd in de functies van Bevelvoerder en Oefencoördinator binnen de vrijwillige brandweer. Bij beide functies hoort de rang Brandmeester.
Daarbij werd aan eiser voor de functie Oefencoördinator een vaste jaarvergoeding van € 2.963,- toegekend met toepassing van salarisgarantie, eveneens per 1 oktober 2010. Bij deze vergoeding is als uitgangspunt een inzet 150 uren per jaar aangehouden.
2.3.
Met ingang van 1 januari 2013 is het voltallige brandweerpersoneel van de gemeenten Horst aan de Maas en Peel en Maas in dienstverband overgegaan naar de Veiligheidsregio Limburg-Noord (VRLN).
2.4.
Bij de VRLN is eiser per 1 januari 2013 aangesteld als vrijwilliger in de functie van Algemeen Officier/Bevelvoerder in de rang van Hoofdbrandmeester bij het brandweerdistrict Maas en Peel, post Horst. In de akte van aanstelling staat: “
Daar je voor de beheersmatige taken als Algemeen Officier een jaarlijkse vaste vergoeding van 150 oefenuren ontvangt, wordt de oefenvergoeding als Bevelvoerder niet toegekend.”
2.5.
Daarnaast is eiser per 1 januari 2013 bij de VRLN ook aangesteld in algemene dienst in de functie van Seniormedewerker Risicobestrijding en Beleid in de rang van Hoofdbrandmeester bij het brandweerdistrict Maas en Peel voor 36 uur per week.
2.6.
Bij besluit van 4 augustus 2022 heeft het Afdelingshoofd Incidentenbestrijding eiser bericht dat hij per 1 september 2022 op eigen verzoek stopt als bandweervrijwilliger voor de VRLN. In deze aanstelling ontving eiser een Periodiek Vergoeding OVD. Deze vergoeding is eiser destijds toegekend door de gemeente Horst aan de Maas voor het uitoefenen van verscheidene taken op officiersniveau. Eiser ontving een vergoeding van € 381,08 per maand. Het dienstverband onder gemeente Horst aan de Maas is een rechtsvoorganger van VRLN. Eiser blijft dus het recht behouden op de vergoeding van € 381,08 per maand. Deze wordt nu als periodieke vergoeding op eisers ambtelijke aanstelling geplaatst. Deze vergoeding zal bij de maandelijkse salarisuitbetalingen worden meegenomen.
2.7.
Bij brief van 11 april 2023 heeft het Afdelingshoofd Incidentenbestrijding eiser bericht over zijn voornemen tot stopzetting van de vergoeding voor beheersmatige taken die eiser naast zijn beroepsfunctie en zijn functie bij de vrijwilligers verrichtte. Deze taken bedroegen gemiddeld 150 uur per jaar. Omdat deze vergoeding al geruime tijd onderdeel uitmaakt van eisers inkomsten, zal verweerder een afbouwregeling met 25% gedurende de jaren 2023, 2024, 2025 en 2026 toepassen. Verweerder is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat met het beëindigen van de aanstelling als vrijwilliger per 31 augustus 2022 ook de garantie op een (hogere) vrijwilligersbijdrage is vervallen. Dat verweerder in eerste instantie de betaling van de extra vergoeding heeft omgezet naar een vergoeding via eisers ambtelijke aanstelling, blijkt te berusten op een fout. Van verweerder kan in redelijkheid niet worden verwacht de vergoeding te blijven betalen.
2.8.
Bij brief van 4 mei 2023 heeft eiser een zienswijze kenbaar gemaakt.
2.9.
Met het besluit van 5 juni 2023 (primair besluit) is het Afdelingshoofd Incidentenbestrijding bij het voornemen gebleven.
2.10.
Bij brief van 12 juli 2023 heeft de gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt tegen het primair besluit.
2.11.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie – het bezwaar tegen het primair besluit tot stopzetting van de vergoeding ongegrond verklaard. Er is volgens verweerder geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aanstellingsbesluiten van 21 december 2012. Eiser heeft tegen deze besluiten geen bezwaar gemaakt en de onderzoeken uit 2014 en 2018 hebben niet tot een wijziging geleid. Om die reden kan er volgens verweerder ook geen beroep worden gedaan op het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser had redelijkerwijs kunnen begrijpen dat het besluit van 4 augustus 2022 tot omzetting van de vergoeding op zijn ambtelijke aanstelling onjuist was. Bij het herstelbesluit staan het algemeen belang en het belang van derden een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg. Verweerder ziet geen reden om – zoals de bezwaarcommissie heeft geadviseerd – een ruimhartigere afbouwregeling toe te passen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de vaste jaarvergoeding gebaseerd op 150 uren per jaar terecht heeft afgebouwd en stopgezet. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Als meest verstrekkende beroepsgrond heeft eiser aangevoerd dat het heel duidelijk was dat de taken die hij ooit uitvoerde waarvoor die vergoeding betaald werd, taken waren die bij zijn beroepsaanstelling en -functie hoorden en niet bij zijn vrijwilligersaanstelling en -functie. De bewuste vergoeding was gebaseerd op zijn beroepsmatige aanstelling als oefencoördinator sinds 2010 voor vier brandweerposten in de gemeente Horst aan de Maas. Als vrijwilliger had hij een aanstelling voor alleen de post Horst en niet ook voor de posten Sevenum, Lottum en Meerlo. Hij moest werkzaamheden (minimaal 150 uur op jaarbasis) verrichten bovenop en in het verlengde van zijn beroepsaanstelling. Eiser doet hiermee dan ook een beroep op het sociaal statuut van de gemeente Horst aan de Maas en de daarmee verbonden salarisgaranties bij overgang van zijn aanstellingen naar de VRLN in 2013. Het waren overduidelijk en onmiskenbaar werkzaamheden die niet door vrijwilligers gedaan werden, maar verbonden waren aan zijn beroepsaanstelling als oefencoördinator.
5.1.
De gemeente Horst aan de Maas is per 1 januari 2010 gefuseerd met de gemeente Sevenum en een deel van de gemeente Meerlo-Wanssum. De nieuwe gemeente, die de naam Horst aan de Maas bleef behouden, bestond vanaf toen uit zestien kernen.
Ter zitting heeft eiser nog eens toegelicht dat hij vóór de gemeentelijke herindeling oefencoördinator was voor één brandweerpost en ná de gemeentelijke herindeling voor vier brandweerposten. Omdat dit extra werk met zich meebracht, kreeg eiser per 1 oktober 2010 een jaarlijkse vergoeding voor deze werkzaamheden op basis van 150 uren. De rechtbank is van oordeel dat dit ook in grote lijnen is terug te lezen in de adviesnota van 5 april 2011.
De aanleiding voor deze nota, zo staat daarin te lezen, vormde het regelen van de gevolgen van het inwerkingtreden van de Wet veiligheidsregio’s voor de medewerkers van het team Veiligheid die tevens lid zijn van de vrijwillige brandweer. Op pagina 3 staat onder punt 4.1.:
“ [eiser] verricht zowel in zijn functie als medewerker Vakinhoudelijk B, als in de functies bevelvoerder en oefencoördinator werkzaamheden voor de brandweer. • Voor een duidelijke afstemming van urenbesteding binnen de functies en ter voorkoming van overbelasting in de functies van bevelvoerder en oefencoördinator is het noodzakelijk de urenbesteding als lid van de vrijwillige brandweer vast te leggen. • De vaste vergoeding voor de officieren is in het verleden berekend op een gemiddeld aantal te besteden uren. Voor officieren, niet zijnde commandant, was de vaste vergoeding gebaseerd op 150 uren. Hoewel [eiser] geen formele functie heeft als officier van dienst kunnen we zijn vergoeding (mede gezien de hoogte van zijn vergoeding van vóór 1 oktober 2010) in dit licht zien.”
Op pagina 4 staat bij kanttekeningen:
“De functie “Oefencoördinator” is een beheersfunctie en kent geen vergoeding volgens hoofdstuk 19 van de CAR/UWO. Een alternatief is om [eiser] alleen te benoemen in de functie Bevelvoerder en alleen een vergoeding toe te kennen voor deze functie. Hierbij zou echter een afbouwregeling van toepassing zijn, waarbij hij de taken voor het oefenen niet meer uitvoert. Het takenpakket voor het oefenen is echter enerzijds door nieuwe wetgeving en anderzijds door toegenomen aantal leden uitgebreid. Omdat de taken niet door de bestaande bezetting overgenomen kunnen worden zou bij deze keuze een kwaliteitsprobleem ontstaan.”
De rechtbank stelt vast dat uit deze stukken in ieder geval niet kan worden afgeleid dat de vergoeding is gebaseerd op alleen zijn vrijwilligerswerkzaamheden en niet ook op (zoals eiser van meet af aan stellig stelt) zijn beroepswerkzaamheden.
5.2.
De rechtbank acht van belang dat zowel eiser als [naam] (eiser in het beroep met zaaknummer ROE 24/148) gedurende de gehele procedure en ook heel stellig ter zitting hebben verklaard dat zij de beheersmatige taken (waarvoor zij de vergoeding ontvingen) voor die vier brandweerposten in de gefuseerde gemeente Horst aan de Maas vanuit hun beroepsfunctie moesten verrichten. Volgens hen blijkt dit alleen al uit het feit dat zij als vrijwilliger vóór de fusie aan slechts één brandweerpost waren gekoppeld en niet aan vier. Deze verklaring heeft verweerder niet weersproken.
5.3.
Bij dan wel in aanloop naar de overgang van het brandweerpersoneel van de gemeente Horst aan de Maas naar de VRLN per 1 januari 2013 kreeg een Oefencoördinator acht brandweerposten onder zijn hoede. Zowel eiser als [naam] hebben ter zitting verklaard dat zij de beheersmatige taken voor de vier brandweerposten toen al niet meer uitvoerden. Vanaf dat moment zijn eiser en [naam] aangesteld in andere functies en hebben zij andere werkzaamheden gekregen. Zij bleven als vrijwilliger wel nog de post Horst bedienen, maar haalden de 150 uur per jaar al geruime tijd niet meer. De vergoeding voor die 150 uren bleef echter gehandhaafd en werd ook door de VRLN overgenomen.
5.4.
Eiser heeft destijds intern navraag gedaan naar waarom de vergoeding voor die 150 uren op basis van zijn vrijwillige aanstelling betaald werd, maar daarvan werd gezegd dat dat administratief nu eenmaal makkelijker te verwerken was. Verweerder heeft dat niet betwist en ter zitting zelfs verklaard dat het kan dat het is gegaan zoals eiser en [naam] verklaren. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij is uitgegaan van de afspraken die op papier staan en dat er bij navraag bij de gemeente Horst aan de Maas geen mensen meer werkzaam waren die wisten hoe het destijds precies zat.
5.5.
De rechtbank acht verder van belang dat in de stukken wordt verwezen naar memo’s uit 2014 en 2018. Deze memo’s heeft verweerder – ook al heeft de rechtbank hier expliciet om gevraagd – niet overgelegd. De reden is dat verweerder het memo uit 2014 niet meer kon vinden en dat volgens verweerder in het memo van 2018 niets interessants stond voor deze zaak. Hieruit trekt de rechtbank de conclusie dat er in het memo van 2018 dus niets staat wat het standpunt van verweerder zou kunnen onderbouwen.
5.6.
De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser als vrijwilliger – mogelijk al eerder dan, maar in ieder geval – ten tijde van de overgang naar de VRLN niet meer de vier posten bediende waarop de vergoeding van 150 uur per jaar aanvankelijk was gebaseerd. Niettemin is in de akte van aanstelling als vrijwilliger van 21 december 2012 de vergoeding voor 150 uur per jaar gehandhaafd. Verweerder heeft deze sinds 1 januari 2013 totdat onderhavige kwestie actueel werd, ook steeds betaald, terwijl verweerder wist althans behoorde te weten dat eiser de betreffende werkzaamheden niet meer deed. De enkele verwijzing door verweerder naar de adviesnota van 5 april 2011 en de besluiten van 31 mei 2011 en 21 december 2012 acht de rechtbank daarom onvoldoende om het betoog van eiser ter zijde te stellen. In dat licht bezien is het ook begrijpelijk dat eiser toen geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 21 december 2021 en dat de gevolgen pas duidelijk werden toen hij stopte met zijn vrijwilligerswerkzaamheden.
5.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het risico van de administratieve onduidelijkheid van de rechtspositionele afspraken in verband met de overgang van het brandweerpersoneel van de gemeente Horst aan de Maas naar de VRLN ten onrechte bij eiser heeft gelegd. Hoewel de wel beschikbare stukken van de gemeente Horst aan de Maas niet uitblinken in duidelijkheid, lijken die erop te wijzen dat het de bedoeling is geweest om die vaste jaarvergoeding als een garantie mee over te nemen naar de VRLN. Zoals hierboven is weergegeven, wijzen de feiten bovendien meer in de richting van eisers positie als medewerker van team Veiligheid die ook lid is van de vrijwillige brandweer.
5.8.
De rechtbank gaat daarom ervan uit dat de vaste jaarvergoeding niet enkel en alleen was gekoppeld aan de vrijwilligersfunctie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het besluit tot afbouw en beëindiging van de vergoeding van de beheersmatige taken feitelijke en juridische grondslag mist. Het besluit van 4 augustus 2022 doet meer recht aan de situatie. Hierin staat:
“Deze vergoeding is jou toegekend door gemeente Horst aan de Maas voor het uitoefenen van verscheidene taken op officiers niveau. (…) Jouw dienstverband onder gemeente Horst aan de Maas is een rechtsvoorganger van VRLN. Je blijft dus het recht behouden op de vergoeding.”
6. Nu de eerste beroepsgrond slaagt, komt de rechtbank niet meer toe aan een bespreking van de beroepsgronden over het vertrouwensbeginsel en de vraag of een bestuursorgaan een fout mag herstellen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, maar dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet reden zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. Dit betekent dat de vergoeding ter hoogte van 150 uur per jaar niet kan worden afgebouwd en ook niet kan worden beëindigd.
8. Aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de kosten van eiser. De kosten in beroep worden begroot op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het aanwezig zijn op de zitting, met een waarde van € 907,- en wegingsfactor 1). De kosten in bezwaar op € 1.294,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het aanwezig zijn op de hoorzitting, met een waarde van € 647,- en wegingsfactor 1). Dat is in totaal € 3.108,-.
9. Verweerder wordt eveneens opgedragen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.108,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, en mr. P.H. Broier en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 03 maart 2025. .
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 03 maart 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.