In deze zaak, die voor de Kantonrechter in Maastricht is behandeld, gaat het om een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de staat van oplevering van een huurwoning en de daaruit voortvloeiende herstelkosten. De huurovereenkomst tussen de partijen dateert van 10 december 2020 en liep van 1 maart 2021 tot 1 maart 2023. De verhuurder, aangeduid als eiser in conventie, heeft de huurovereenkomst opgezegd en vordert nu vergoeding van kosten die samenhangen met de oplevering van het gehuurde. De huurder, aangeduid als gedaagde in conventie, voert verweer en stelt dat de vorderingen van de verhuurder niet ontvankelijk zijn of afgewezen moeten worden. De Kantonrechter heeft de procedure in verschillende fasen behandeld, waarbij onder andere inspecties en gebreken aan de orde kwamen.
De Kantonrechter heeft vastgesteld dat er bij aanvang van de huur een inspectierapport is opgemaakt waaruit blijkt dat er geen gebreken zijn genoteerd. Dit rapport is door beide partijen ondertekend. De verhuurder heeft echter later gebreken geconstateerd en de huurovereenkomst opgezegd. De Kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder de woning in goede staat moet opleveren, maar dat de verhuurder niet alle herstelkosten kan vorderen, vooral niet als deze niet zijn onderbouwd. De Kantonrechter heeft ook de vorderingen in reconventie van de huurder beoordeeld, die schadevergoeding eiste voor onrechtmatig handelen van de verhuurder. Uiteindelijk heeft de Kantonrechter beide vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.